Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.(Vervolg van bl. 23.)
Cooks Baay, op Easter of Paasch Eiland, is gelegen op 27o. 11′ Zuider Breedte, en 111o. 15′ 30″ Wester Lengte. Deeze is de éénige Ankerplaats, beschut voor Ooste en Zuid-ooste winden, op deeze Breedten te vinden; en zelfs zou een Schip hier groot gevaar loopen van Weste winden, ware het niet, dat deeze nooit uit dien hoek opbliezen, zonder eerst uit het Oosten na het Noord-oosten te loopen, na het Noorden, en vervolgens na het Westen; welke omloop des winds tyd geeft om van wal te steeken, en naa een vierde van een myl in zee te zyn, is 'er geen gevaar van dien wind. - Gemaklyk valt het, deeze Baay te herkennen. Naa twee Rotzen, aan den zuidlyken hoek des Eilands, voorby gevaaren te zyn, moet men op den afstand van één myl van 't strand voortvaaren, tot zich een kleine zandige Kreek vertoont, die een allerzekerst merkteken oplevert. Wanneer deeze Kreek zich Oost ten Zuiden opdoet, en de twee gemelde Rotzen door de punt ingeslooten zyn, kan men het anker veilig op twintig vademen laaten vallen: men treft, op een vierde myls van strand, een zandigen oever aan. Indien men de opene zee nader blyft, vindt men alleen grond op vyf en dertig of veertig vademen, en de diepte neemt zo schielyk toe, dat het anker doorgaat. Het landen valt zeer gemaklyk, ter plaat- | |
[pagina 66]
| |
ze waar de Beelden staan, van welke ik straks nader zal spreeken. Met het krieken van den dag maakte ik alle toebereidzels om te landen. Ik had reden om my te vleijen, Vrienden aan strand te zullen aantreffen, dewyl ik allen, die 's nagts aan boord gekomen waren, met geschenken had heen gezonden. Maar, uit het berigt van andere Reizigeren, weetende, dat deeze Indiaanen slegts groote Kinderen zyn, in wier oogen veele onzer goederen zo begeerlyk voorkomen, dat het hun aanzet om alle middelen ter verkryginge in 't werk te stellen, oordeelde ik het, uit dien hoofde, noodzaaklyk, hun door vreeze te beteugelen, en beval, dat onze landing met eenigen krygstoestel zou geschieden. De Heer de langle en ik, vergezeld met alle de Heeren, die ons op de reis vergezelden, en de Officiers, behalven die de wagt hadden op de beide Fregatten, deeden dezelve met vier booten, twaalf gewapende Soldaaten medeneemende. Het Eiland ryst, op dit gedeelte, omtrent twintig voeten boven de zee. De Bergen leggen zeven of achthonderd Toises binnenwaards, en van derzelver voetstuk af loopt het land met eene zagte schuinte na zee. Deeze tusschenruimte is vervuld met gras, geschikt om aan Vee tot voedzel te verstrekken. Onder dit gras zyn groote steenen, los op den grond liggende. Dezelve scheenen my toe van ééne soort te zyn met die van Isle de France, daar Giraumonts geheeten, uit hoofde dat de meeste de grootte van die vrugt hebben. Deeze steenen, welke in het wandelen ons veel moeite veroorzaakten, zyn van grooten dienst; veel toebrengende tot de frisheid en vogtigheid van den grond, en deels dienende om het gebrek te vervullen van de heilzaame schaduw der boomen, welke de Inwoonders, ongetwyfeld reeds lang voorleden, zo onvoorzigtig geveld hebben; waar door hun land geheel bloot ligt voor de straalen van de zon, en beroofd is van loopende rivieren en bronnen. Zy waren onkundig, dat, op kleine Eilanden, omringd door een onmeetlyken Oceaan, de koelheid van het land, bedekt met boomgewas, alleen de wolken kan stuiten en verdikken, en dus na het gebergte regen trekken, om allerwegen beeken en watervallen te vormen. Eilanden, beroofd van dit voordeel, staan bloot voor schriklyke droogte, die, allengskens boomen en planten verwoestende, dezelve bykans onbewoon- | |
[pagina 67]
| |
baar doet worden. - De Heer de langle en ik twyfelden niet, of dit Volk hadt den ongelukkigen toestand, waar in het zich bevondt, aan de onvoorzigtigheid hunner Voorouderen te wyten; en het is waarschynlyk, dat de andere Eilanden in de Zuidzee overvloed van water hebben, dewyl 'er gelukkig bergen gevonden worden, op welken het vellen der boomen ondoenlyk was: dus blykt de gunstrykheid der Natuure voor de Inwoonderen der laatstgemelde Eilanden, ondanks haare schynbaare wederhouding om die ontoeganglyke plaatzen voor zich te bewaaren. Een langduurig verblyf op Isle de France, 't welk zo zeer na Paasch Eiland gelykt, heeft my overtuigd, dat de boomen in zulk eenen stand nooit weder uitspruiten, zo zy niet beschut worden voor de Zeewinden, door andere boomen of eene omschutting; de kennis hier van heeft my den oorsprong ontdekt van de woestheid op Paasch Eiland. De Inwoonders hebben veel min reden om te klaagen over de uitbarstingen van zints lange met branden opgehouden hebbende Vuurbergen, dan wegens hunne of liever hunner Voorvaderen onvoorzigtigheid. Maar, dewyl de Mensch, door gewoonte, zich naar bykans alle omstandigheden schikt, dagt my dit Volk min elendig, dan zy voorkwamen aan Capitein cook en den Heer forster. Zy kwamen op Paasch Eiland naa eene lange en onaangenaame reis, gebrek hebbende aan alles, en ziek aan de scorbut; zy vonden 'er noch water, noch hout, noch verkens, eenige vogels slegts; Bananas en Aardappelen zyn weinig beduidend, in zulke omstandigheden, voor Zeelieden. Hunne verhaalen, vol klagten, draagen des blyk. - Onze toestand was veel beter; het Scheepsvolk was volmaakt gezond; wy hadden op Chili alles ingenomen, wat noodig was voor eenige maanden, en wy begeerden van dit Volk niets dan het voorregt om 't zelve goed te mogen doen. Wy bragten 't zelve Geiten, Schaapen en Zwynen; wy hadden voor hun de zaaden van Oranje-, Lamoen- en Catoenboomen, en, met één woord, van alle soorten van Planten, die waarschynlyk op dit Eiland zouden tieren. Onze eerste voorzorg by de Landing was, eene ruimte af te perken, rondsom welke de gewapende Soldaaten een kring maakten: de Eilanders bevolen hebbende op die plaats niet te komen, rigtten wy daar eene Tent op. Toen gaf ik bevel, om de geschenken, voor de Eilan- | |
[pagina 68]
| |
deren bestemd, en de Beesten, voor hun geschikt, op strand te brengen. Dewyl ik den Soldaaten verboden had te schieten, of zelfs met de kolf van den snaphaan de zodanigen der Indiaanen, die hun lastig mogten vallen, af te weeren, vonden zy zich welhaast blootgesteld aan de diefagtigheid van de steeds in aantal toeneemende Eilanderen. Zy waren ten minsten achthonderd in getal, en onder dit getal bevonden zich zeker honderd en vyftig Vrouwen. Het gelaat van veele deezer Vrouwen was vry behaagelyk; en zy boden haare gunsten aan ieder, die haar een geschenk wilde geeven. Terwyl deeze Vrouwen onze aandagt trokken, werden onze Hoeden en Halsdoeken weggenomen. Zy scheenen alle deel te hebben in deezen diefstal; want naauwlyks was dezelve volbragt, of zy vlooden alle weg, gelyk een bende roofvogels; doch ziende dat wy geen gebruik van onze snaphaanen maakten, keerden zy binnen weinige minuuten weder, en herhaalden haare liefkoozingen, het oogenblik om een nieuwen roof te doen afwagtende: dit bedryf hieldt den geheelen voormiddag aan. Dewyl wy verpligt waren 's avonds weg te gaan, en ik zo weinig tyds had om dit Volk beter wyze van doen te leeren, beslooten wy ons te vermaaken met de trekken, die zy ons speelden, om de goederen weg te neemen; doch om elke aanmaatiging, welke tot gevaarlyke gevolgen aanleiding kon geeven, tegen te gaan, beval ik, dat zy de Hoeden, den Soldaaten en Matroozen ontnomen, zouden wedergeeven. De Indiaanen waren ongewapend. Slegts drie of vier hadden een houten knuppel, die 'er geenzins vreeslyk uitzag. Zommigen hunner scheenen eenig gezag over de anderen te hebben. Ik hield hun voor Volkshoofden, en deelde Medailles onder hun uit, die ik met een koperen keetentje aan hunne halzen hing: dan welhaast ontdekte ik, dat deeze de allergrootste Dieven waren; en schoon zy de vertooning maakten van de zodanigen te vervolgen, die onze Zakdoeken hadden weggenomen, was het gereedlyk te zien, dat zy het deeden met het volstrektste oogmerk om deeze Dieven niet te agterhaalen. Slegts acht of tien uuren my op het Eiland kunnende onthouden, en dien tyd ten voordeeligste willende besteeden, liet ik de Tent en onze Goederen aan den Heer d'escures, mynen eersten Luitenant, in bewaaring; hem daar- | |
[pagina 69]
| |
enboven het bevel laatende over alle de Soldaaten en Matroozen, die zich op het Eiland bevonden. Wy scheidden ons daar op in twee partyen. De eerste, onder den Heer de langle, zou zo verre mogelyk tot het binnenste van het Eiland doordringen, en allerwegen, waar de grond geschikt was, de nuttigste zaaden strooijen; om den grond, de planten, de bevolking, de gedenktekens, en wat 'er meer opmerkenswaardig by dit zonderling Volk was, op te neemen. Zy, die zich sterk genoeg gevoelden om zo verre te trekken, vergezelden hem; onder deezen waren de Heeren dagelet, de lamanon, duchie, dufresne, de la martiniere, Vader receveur, en de Tuinman. - De tweede party, tot welke ik behoorde, bepaalde zich, om de Gedenktekens, de Huizen en de Plantadien, binnen ééne myl afstands van de vastigheid aan de kust, te onderzoeken. De Aftekening van die Gedenktekens, door Mr. hodges vervaardigd, is eene zeer onvolkomene afbeelding van 't geen wy zagen. De Heer forster houdt het daar voor, dat zy het werk zyn van een Volk, veel grooter en aangelegener dan 't geen men 'er thans aantreft; doch zyn denkbeeld schynt my ongegrond. Het grootste van die ruwe Borstbeelden, welke wy hier aantroffen en afmaten, is slegts veertien voeten en zes duimen hoog, zeven voeten en zes duimen breed, over de schouders gemeeten, drie voeten in de dikte om den buik, zes voeten breed, en vyf voeten dik aan het grondstuk. Deeze Beelden kunnen zeer wel het werk weezen van het tegenwoordig geslacht der Inwoonderen, wier getal ik geloof, zonder eenige vergrooting, op omtrent tweeduizend te mogen berekenen. Het getal der Vrouwen scheen dat der Mannen te evenaaren, en de Kinderen kwamen my voor in dezelfde evenredigheid tot de oudere lieden te staan als elders. En schoon van het getal van omtrent twaalfhonderd Persoonen, die, by onze aankomst, omstreeks de Baay zamenschoolden, 'er op het hoogst driehonderd Vrouwen waren, heb ik daar uit geene andere gissing opgemaakt, dan dat het Volk van het uiterste des Eilands was gekomen om onze Schepen te zien, en dat de Vrouwen, uit eene grootere maate van kieschheid, of liever om dat zy bezig waren in zaaken van het huishouden en met het oppassen van hunne Kinderen, zich in huis gehouden hadden; gevolglyk zagen wy van de Sexe alleen die in de nabuurschap van de Baay woonden. | |
[pagina 70]
| |
Het verhaal van den Heer de langle bevestigt dit denkbeeld. Hy ontmoette in het binnenste gedeelte des Eilands een groot aantal Vrouwen en Kinderen; en wy allen traden in die Spelonken, waar in de Heer forster en zommige Officiers van Capitein cook in 't eerst dagten, dat de Vrouwen zich mogten verborgen hebben. Deeze zyn onderaardsche wooningen, van dezelfde gedaante als ik straks zal beschryven. In dezelve vonden wy kleine Takkebosschen; het langste stuk haalde geen vyf voeten in de lengte, en hadt niet meer dan zes duimen over 't kruis gemeeten. Het gaat, nogthans, zeker, dat de Eilanders hunne Vrouwen verborgen hadden, wanneer Capitein cook, in den Jaare 1772, dit Eiland bezogt; maar het is voor my onmogelyk, de rede hier van te gissen: en wy zyn misschien aan de heusche wyze, op welke hy met dit Volk omging, het vertrouwen verschuldigd, 't geen zy in ons stelden, en 't geen ons in staat gesteld heeft om een rechtmaatiger oordeel te vellen over de volkrykheid. Alle de Gedenktekens, die, op deezen tyd, voorhanden zyn, en van welke de Heer duchie eene zeer naauwkeurige aftekening gemaakt heeft, hadden een vry oud aanzien. Zy zyn vervaardigd op Morais (of Begraaf-plaatzen), voor zo verre wy konden oordeelen uit de groote menigte beenderen, welke wy daaromstreeks vonden. - 'Er valt geen twyfel aan, of hun tegenwoordig Staatsbestuur heeft den stand der Eilanderen zo verre tot eene gelykheid gebragt, dat 'er onder hun geen Opperhoofd bestaat, met genoegzaam gezag bekleed om een aantal menschen aan 't werk te stellen tot het oprigten van een Standbeeld te zyner gedagtenisse. Deeze zeer groote Standbeelden worden thans vervangen door kleine pyramidswyze opeengestapelde Steenhoopen, welker opperste steen gewit is. Die soort van Mausoleums, die alleen het werk van één uur voor één werkman zyn, vindt men omstreeks het strand. Een der Inwoonderen toonde ons, dat deeze steenen een begraafplaats bedekten, door geheel uitgestrekt op den grond te gaan liggen; vervolgens hief hy zyne handen ten hemel, en scheen te willen aanduiden, dat zy in eenen Toekomenden Staat geloofden. Ik was op myne hoede om uit die tekenen dit besluit niet te vaardig op te maaken; maar dewyl dit teken door veelen herhaald werd, en de Heer de langle, die na het binnenste van | |
[pagina 71]
| |
het Eiland getrokken was, even 't zelfde verhaalde, twyfelde ik niet langer aan die gissing, en ik geloof, dat alle onze Reisgenooten, die het zagen, dit gevoelen omhelsden. Wy ontdekten nogthans geene voetstappen van eenigen Eerdienst; want ik geloof niet, dat iemand de meergemelde Standbeelden voor Afgodsbeelden zal houden, schoon deeze Indiaanen voor dezelve eenige eerbiedenisse mogten betoond hebben. Die Standbeelden, van eene colossale grootte, waar van ik de afmeetingen reeds heb opgegeeven, en die de duidlykste bewyzen opleveren van de geringe vordering, welke zy in de Beeldhouwkunde gemaakt hebben, zyn gevormd van een Volcanisch voortbrengzel, by de Natuurkundigen bekend onder den naam van Lapillo. Deeze is een zo zagte en ligte steen, dat eenigen der Officieren van Capitein cook denzelven voor een door kunst gemaakten hielden, zamengesteld uit eene soort van kalk, in de lugt hard geworden. 'Er blyft niets over, dan te verklaaren, hoe het mogelyk was, zonder daar toe geschikte werktuigen, stukken van die grootte overeinde te zetten; maar dewyl zy zeker uit een zeer ligten Volcanischen Steen bestaan, kon men gemaklyk met niet zeer lange hefboomen, en rollende steenen daar onder, gelyk Capitein cook zeer wel aanmerkt, een zeer veel grooter zwaarte opligten; een honderd man was hier toe genoegzaam, en meer zouden 'er ook niet wel hebben kunnen geplaatst worden. - Al het wonderbaare verdwynt in deezer voege: wy geeven aan de Natuur haar Steen Lapillo, als zynde geen kunstgewrogt, en hebben reden om te denken, dat, indien 'er geene Gedenktekens van hedendaagsch maakzel voorhanden zyn op dit Eiland, zulks moet toegeschreeven worden aan de tegenwoordige gelykheid van rangen; en dat iemand zeer weinig bekoorings zal gevoelen om zich tot Koning te verheffen onder een Volk, meest naakt, leevende van Aardappelen en Yams. Daarenboven hebben deeze Eilanders geen Opperhoofd noodig, om hun in den Oorlog aan te voeren; zy vinden zich verstooken van nabuuren, die zy zouden kunnen beoorlogen, of die hun ontrusten. Niets meer dan gissingen kan ik bybrengen over de Zeden van dit Volk, welks Taal ik niet verstond, en 't geen ik slegts één dag kon waarneemen. Maar, de ondervinding van vroegere Zeevaarderen bezittende, kon ik | |
[pagina 72]
| |
uit de kennis, welke ik bezat van hunne verhaalen, myne eigene waarneemingen daar nevens voegen. Naauwlyks een tiende gedeelte van den grond op dit Eiland is bebouwd; en ik hou my verzekerd, dat drie dagen arbeids voor elk Indiaan genoegzaam is om hun jaarlyks onderhoud te bekomen. De gemaklykheid, waar mede de leevensnoodwendigheden bekomen worden, deed my denken, dat de voortbrengzels van den grond een algemeen goed waren. Daarenboven hou ik my bykans verzekerd, dat zy de Huizen gemeen hebben, ten minsten die van een enkel Dorp of Buurt. Ik nam de maat van een der Huizen naby onze TentGa naar voetnoot(*). Het was driehonderd en tien voeten lang, tien voeten breed, en tien voeten hoog in het midden; de gedaante was die van een omgekeerde Canoe; de eenige ingangen waren twee deuren, twee voeten hoog; men moest 'er dus op handen en voeten inkruipen. Dit Huis kan meer dan tweehonderd persoonen huisvesten. Het is de wooning niet van eenig Opperhoofd, want men vindt 'er geen huisraad in, en zo groot eene ruimte zou voor hem noodloos weezen; het maakt een Dorp op zichzelven uit, met twee of drie kleine huizen op een geringen afstand van 't zelve. 'Er is, waarschynlyk, in elk District een Opperhoofd, die het opzigt heeft over de beplantingen. Capitein cook dagt, dat dit Opperhoofd 'er de eigenaar van was; maar, indien deeze beroemde Reiziger hier eenige zwaarigheid vondt om een grooten voorraad van Yams en Potatoes te krygen, moest dit veeleer toegeschreeven worden aan de schaarschheid deezer eetwaaren, dan aan de noodzaaklykheid om eene bykans algemeene toestemming tot het verkoopen daar van te verwerven. Wat de Vrouwen aanbelangt, durf ik niet beslissen, of zy gemeen zyn voor een geheel Dorp, en de Kinderen Kinderen van den Staat; zeker gaat het, dat geen Indiaan bleek het gezag van een Man over eene der Vrouwen te hebben: behooren zy tot den byzonderen eigendom, dan is de eigendom van dien aart, dat de bezitters 'er zeer mild mede zyn. | |
[pagina 73]
| |
Reeds heb ik vermeld, dat eenige huizen onder den grond zyn; maar andere zyn gedekt met riet, 't welk een blyk oplevert, dat 'er moerassige plaatzen op dit Eiland gevonden worden. Deeze rieten zyn kunstig geschikt, en maaken eene genoegzaame beschutting tegen den regen uit. Het gebouw wordt onderschraagd door pylaaren van gehouwen steenGa naar voetnoot(*), achttien duimen dik; in deeze zyn holen gemaakt, op gelyke afstanden, door welke lange stokken steeken, die een boog vormen; de tusschenruimte is gevuld met het rieten dak. 'Er kan, gelyk Capitein cook opmerkt, geen twyfel vallen, of het Volk van dit Eiland is van denzelfden stam als andere Volken op de Zuidzee Eilanden. Zy hebben dezelfde taal, dezelfde weezenstrekken; hunne kleeding is desgelyks gemaakt van de bast van den Moerbezie-boom; doch deeze is 'er zeer schaars, ter oorzaake van de droogte, welke de boomen verdelgd heeft. De weinig overgebleevene zyn slegts drie voeten hoog; en deeze zelfs moet men beschutten tegen den wind, want de boomen groeijen nooit hooger dan het beschutzel. Ik twyfel niet, of dit Volk hadt voortyds dezelfde voortbrengzels als die der Societeit Eilanden. De Vrugtboomen moeten 'er gestorven weezen door de droogte, zo wel als de Honden en de Zwynen, die geen water kunnen ontbeeren. Maar de Mensch, die in Hudsons Straat de traan van den Walvisch drinkt, gewent zich aan alles; en ik heb gezien, dat de Inboorelingen van Paasch Eiland het Zeewater drinken, gelyk de Albatrossen te Kaap Horn. Wy bevonden ons daar in het Regen-saisoen, en een weinig brak water werd 'er gevonden in eenige holen aan den zeekant: zy booden het ons aan, in hunne calabassen; doch het walgde de meest dorstigen. - Ik durf niet verwagten, dat de Zwynen, die ik 'er gelaaten heb, zullen vermenigvuldigen; maar ik heb hoop, dat de Schaapen en Geiten, die weinig drinken, en op zout gesteld zyn, 'er zullen voortteelen. 's Naamiddags ten één uuren keerde ik na de Tent te rug, met oogmerk om aan boord te gaan, ten einde de Heer de cleonard, de naaste in het opperbevel, op zyne beurt, aan land mogt stappen. Ik vond meest allen | |
[pagina 74]
| |
zonder hoed en zakdoek: onze geduldigheid hadt de Dieven verstout, en ik voer niet beter dan de rest. Een Indiaan, die my geholpen hadt in het afklimmen van een terras, nam, naa dit dienstbetoon, myn hoed weg, en liep 'er, gelyk alle de anderen gedaan hadden, ylings mede heen. Ik gaf geen last om hem na te zetten, willende het voorregt boven zo veele anderen niet hebben om voor de zon beschut te zyn, ziende dat elk bykans zonder hoed was, en voer voort met dit terras op te neemen; een gedenkteken, 't welk my hooge gedagten hadt ingeboezemd van de bekwaamheid der vroegere bewoonderen in iets aan te leggen: want het woord Bouwkunst kan hier met geene voeglykheid gebezigd worden. Het blykt, dat zy nooit eenig denkbeeld van Kalk gehad hebben; maar zy klooven de steenen op eene zeer volkomene wyze; en worden dezelve, zo gekloofd, geplaatst en zamengevoegd naar de regelen der kunst. Ik maakte eene verzameling van de soorten deezer Steenen; zy bestonden uit Lava van onderscheide vastheid. De ligtste, en die gevolglyk het schielykst kan ontbonden worden, vormt den oppergrond van het binnenste gedeelte des Eilands; het gedeelte naby de Zee bestaat uit een digter opeengepakte Lava, die langduuriger wederstand biedt; maar ik ken geen werktuig of stoffe, hard genoeg, welke deeze Eilanders bezitten, om steenen van de laatstgemelde soort te splyten. Misschien zou een langduuriger verblyf op dit Eiland my met eenige verklaaring ten dien opzigte beschonken hebben. Ten twee uuren keerde ik weder na boord, en de Heer de cleonard ging aan wal. Korten tyd daar naa kwamen twee Officiers van de Astrolabe my berigten, dat de Eilanders een nieuwen diefstal gepleegd hadden, welke van ernstiger gevolgen, dan alle de andere, kon weezen. Eenige zwemmers hadden onder water de kleine kabel afgesneeden van de boot van de Astrolabe, en de Dreg weggenomen: men hadt dit niet ontdekt vóór dat de Dieven reeds verre landwaards in gevlugt waren. Dewyl wy deeze Dregge noodig hadden, zetten twee Officiers en eenige Soldaaten hun naa; doch zy werden begroet door een hagelbui van steenen. Een snaphaan met los kruid, in de lugt afgeschooten, deedt geen de minste uitwerking; zy vonden zich in de noodzaaklykheid om 'er een met hagel gelaaden af te schieten; eenige hagelkorrels troffen ongetwyfeld een van deeze Indi- | |
[pagina 75]
| |
aanen: want het met steenen smyten hieldt op, en het was onzen Officieren mogelyk, ongemoeid na de Tent weder te keeren; maar het was onmogelyk de Dieven in te haalen, die wel versteld moeten gestaan hebben over de onmogelykheid van ons geduld af te matten. Weldra keerden zy by onze Tent te rug, en herhaalden de aanbiedingen hunner Vrouwen; en wy waren zo goede Vrienden als by het eerste ontmoeten. Eindelyk werd 's avonds ten zes uuren alles weder in de booten gebragt, die aan boord wederkeerden, en ik gaf het teken om zeilvaardig te maaken. - Eer wy afzeilden, gaf de Heer de langle my een verhaal van zyn' tocht na het binnenste gedeelte des Eilands. Ik zal het vervolgens mededeelen. Hy hadt de zaaden op verscheide gedeelten onder den weg gezaaid, en den Eilanderen veele blyken gegeeven van zyne goede gezindheid te hunwaards. - Ik wil egter hun afbeeldzel voltooijen met te vermelden, dat eene soort van Opperhoofd, aan wien de Heer de langle een Bok en Geit geschonken hadt, deeze met de eene hand ontving, en met de andere hem zyn zakdoek ontstal.
('t Vervolg in onze eerstkomende.) |
|