Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Het onderscheid tusschen godsdienst en geestdryvery.Vroeger, dan ik had verwagt, my in staat bevindende om te voldoen aan de verpligting, onder welke ik onlangsGa naar voetnoot(*) my gelegd heb, gaa ik nu, over het wydgaapend onderscheid, welk 'er is tusschen Godsdienst en Geestdryvery, myne bedenkingen voordraagen, met de bescheidenheid, en de onpartydigheid tevens, welke het gewigt der zaake vordert. Geestdryvery neemt ligt de overhand, als het naabootzel van waaren Godsdienst, en door zich aan te matigen om dien tot eene ongewoone hoogte van aandoenlykheid te verheffen. En het voegzaam tydstip om zich in te dringen, is, wanneer de redelyke pligten der godsvrugt verwaarloosd of oneerbiedig worden behandeld; in gevolge waar van insgelyks schennissen gepleegd worden omtrent andere onvermydelyke takken der zedelyke wet. Geen wonder dan, indien zommige blyken daarvan zich onder ons vertoonen, wanneer aardsgezindheid en verwyfdheid zoo zeer op onzen tyd indringen, dat zy voor ernstig nadenken naauwlyks plaats openlaaten, en de man van gewaande beschaafdheid ongezind is, en van zyne meer gewigtige najaagingen van loszinnigheid en vrolykheid geen tyd kan uitspaaren, om te denken aan den God zyns leevens, den autheur van die reden, welke hy veronagtzaamt, en van die driften, welke hy zoo onnatuurlyk tot verkeerde einden aanlegt; noch zelf uit een beginzel van welvoeglykheid (welke men zou vermoeden, indien verhevener beweegredenen al haaren invloed hadden | |
[pagina 46]
| |
verloren, dat op hem iets zou vermogen) deel te neemen in die openbaare eerbetooningen, welke aan den gemeenen Vader des menschdoms worden toegebragt, volgens de overeenstemming der meest beschaafde Natien, als noodzaaklyk om de inkruipingen van algemeene barbaarsheid te voorkomen, en het lichaam der burgerlyke maatschappye in beter orde en vaster aaneen verknogt te houden. Ligt zal de Geestdryvery in zulk een lossen en bedorven grond wortels schieten en welig tieren, 't en zy het denkbeeld der Godheid geheel konde verdelgd worden; waartegen de Natuur zelve zich verzet. Doorzigts genoeg hebben de minstverstandigen onder het gros der menschen, om te begrypen, dat deeze staat der dingen zeer gebrekkig is, en verbetering behoeft; hoewel zy, de voegzaame maatregels van hervorminge niet naauwkeurig bepaald hebbende, van het een uiterste tot het ander overslaan. Waaruit volgt, dat, hoe genegen ook de ongodsdienstigen en de vryleevers deezer eeuwe zyn mogen, om tegen de Geestdryvery uit te vaaren, het nogthans eene zekere waarheid is, dat Ongodsdienstigheid het zaad en voedzel der Geestdryverye is. En, over 't geheel genomen, zyn haare lydelyke onderdaanen veel onschuldiger om hunne onkunde, dan zy, die tot zulke misleiding gelegenheid verschaffen door ergerlyke staalen van wangedrag, die geene aanneemelyke verschooning dulden. Maar, van den anderen kant, gelyk Geestdryvery dikmaals haaren oorsprong heeft in Ongodsdienstigheid, dient zy, op haare beurt, om deeze voort te planten. Met waare godsvrugt verward wordende, wordt de godsvrugt zelve, door menigen beuzelenden vernufteling en drogredenaar, als verstandloos en veragtlyk voorgedraagen; eene gevolgtrekking, zwakker dan, in zommige opzigten, de Geestdryvery zelve. Want, over 't geheel genomen, koomt het hier op neder, dat de Schepper en Bestuurder der waereld, een Weezen van alle mogelyke voortreffelykheid en volmaaktheid, geen regt van aanspraak kan hebben om aangebeden en gediend te worden, omdat hy, zomwylen, onredelyk en ongerymd is aangebeden. Volgens den zelfden redeneertrant, indien de Vriendschap, ten eenigen tyde, onvoegzaam betoond zy, moet zulk eene dwaaling alle banden van Vriendschap losmaaken; eerbied, | |
[pagina 47]
| |
onbehoorlyk aan eenen Vader betoond, moet den kinderlyken pligt vernietigen; en wanneer onverstandige en slegt beraamde ontwerpen ten dienste van het Vaderland worden voorgedraagen, moet algemeenebestgezindheid en liefde tot het Vaderland belachelyk worden. Intusschen, hoewel soortgelyke redekavelingen een blaam leggen op het gezond verstand, en de zulken, die 'er zich van bedienen, aan alle de veragting blootstellen, welke zy op den Godsdienst tragten te laaden, lydt 'er nogthans de Godsdienst door. Oppervlakkige denkers worden daadlyk vooringenomen, en geeven zich voor Vrygeesten uit; en anderen, even bekrompen van verstand, of die eene verkeerde zielswending bezitten, (te gader met de tot ondeugd gezinden,) zuigen de besmetting gretig in. En daar alle deeze onteering van de oneindige Godheid, van de eeuwige wetten der reden, en van de menschlyke natuure, door de Geestdryvery wordt veroorzaakt, is het oirbaar, dat zy beknoptlyk geschetst, en haare heillooze gevolgen onderscheiden beschreven worden. Dit zal ik doen in den geest der bescheidenheid, als geen ander oogmerk hebbende, dan de bevordering der waarheid, en de voorkooming van misslagen, die der zamenleevinge veel onheils konden brouwen. ‘Geestdryvery, in 't algemeen genomen, is eene ongegronde en averechtsche aanspraak op eene godlyke verlichting en werking; die, gelyk elk ziet, tot onderscheidene trappen van dwaalinge kan leiden, naar gelange van de natuur, en in evenredigheid der zwakheid of der kragt des inwendigen indruks, die van God ondersteld wordt afkomstig te weezen.’ Vermits nu niemand verzekerd is, wanneer de Geestdryvery, hoewel in geringe maate, eenmaal wortel heeft geschoten, dat zy zich niet zal ontwikkelen, en ten hoogsten toppunte van onbescheid en onregelmaatigheid opgroeien, geeft zulks eene reden te meer, om haare onderscheidenlyk kenmerkende eigenschappen duidelyk aan te wyzen, opdat wy op onze hoede zyn mogen tegen alwat dezelve zoude kunnen daarstellen. Geestdryvery is het, in de eerste plaats, niet, te gelooven, dat God - die de zedelyke rechtheid zyner verstandige schepzelen oprechtelyk moet wenschen, indien hy derzelver geluk bedoele - dat dit alvermogend, wys en weldaadig Weezen gemeenschap onderhoudt met 's menschen | |
[pagina 48]
| |
ziele, en, langs den weg van bedaarde verlichtinge, naar haare oorspronklyke begaafdheden berekend, haar bystaat in de hervorming van kwaade heblykheden, haat ondersteunt in netelige omstandigheden, en, met haare eigen poogingen medewerkende, goede besluiten vestigt, en haaren voortgang in de deugd begunstigt. Dit is niet slegts bestaanbaar met, maar hoogst waarschynlyk uit kragt der algemeene beginzelen der reden, en het waardigste en verhevenste denkbeeld, dat wy van God kunnen vormen. En terwyl wy, uit een beginzel van overtuiginge van deezen algemeenen invloed, werkzaam zyn, bezitten wy alle mogelyke aanmoediging tot naarstigheid en vlyt, en tot volharding in de getrouwe waarneeming van onzen pligt, die wy kunnen verlangen; en wy loopen geen gevaar, door de hitte van verbeeldinge en onbezonnene vermetelheid, vervoerd te worden tot gevaarlyke dwaalingen, in bespiegeling zo min als in betragting. Doch wanneer byzondere gedagten, aandrangen en inwendige indrukken, aan eene Godlyke aanblaazing en werkende kragt onmiddelyk worden toegeschreven - dan neemt de Geestdryvery eenen aanvang; zich aanmatigende om de werkingen van God op de ziel by de stukken na te spooren, en dezelve, niet slegts van de uitoeffeningen haarer eigen redelyke vermogens, maar van alle natuurlyke gewaarwordingen, te onderscheiden. De Godsdienst leert alleen, dat God genegen is ons alle noodige en voegzaame hulp te verleenen, zonder eenigen vasten regel daartestellen, aan welken kennelyk is, wanneer, op hoedanige wyze, of in welk eene evenredigheid, deeze hulp ons verleend worde. Maar de Geestdryver windt zien zelven op tot eene sterke inbeelding, dat hy, op zekere tyden, God werkelyk in zich gevoelt, en wordt, door die begocheling, dikmaals, tot zeer gevaarlyke handelwyzen voortgezweept. In het vast vertrouwen, dat hy, op byzondere stonden, onder een godlyken invloed verkeert, heeft hy niets meer te doen, dan diens rigting ingewikkeld te volgen; overdenking en bedaard onderzoek worden volstrekt buitengesloten; en door dit middel, voor het tegenwoordige, onvatbaar zynde geworden voor overtuiging, moet, diensvolgens, zyn gang op het pad der dwaasheden onbeteugelbaar worden. Wederom; de Geestdryvery verandert met het lichaamsgestel en de geaartheid, met de kragt en wending der | |
[pagina 49]
| |
dierlyke driften. Aldus is zy blymoedig of streng, vermetel of neerslagtig; zy verheft zich tot dweepende verrukkingen, of wordt ter neer geslagen door sombere en akelige denkbeelden. Maar de redelyke Godsdienst boezemt één eenpaarig karakter in, en geeft het voorschrift van het zelfde onveranderlyk gedrag. Verder; de Geestdryver is werkzaam volgens spoedig ontstaane indrukzels, volgens gedagten, in zyne ziel ontstaan, van welke hy geene reden weet te geeven, en die hy voor godlyke ingeevingen aanziet. De gemaatigd Godsdienstige mensch is werkzaam met bedaardheid en omzigtigheid, en uit bedagtzaam overleg. De eene, derhalven, staat bloot voor tallooze oneenpaarigheden, de andere is bestendig en gelyk aan zich zelven. Zie hier nog eenige onderscheidende karaktertrekken, die ik slechts met den vinger zal aanroeren. Gemeenlyk is de Geestdryvery hooghartig en bedilziek, eene verhevene maate van kennisse en uitsteekendheid in godsvrugt zich zelve alleen aanmatigende; de onbevlekte Godsdienst is altyd bescheiden en handelbaar, oprecht en edelmoedig. - De Geestdryvery kan nooit zich doen verstaan; haare inwendige gewaarwordingen zyn onbegrypelyk voor de reden; van hier dat zy hevig uitvaart tegen en met kleinagting spreekt van de reden, welke de waare Godsdienst verhoogt en koestert, als haaren voornaamsten en vriendlyksten steun. - De Geestdryvery kan stand houden, waar de zedelykheid ontbreekt; van den waaren Godsdienst zyn strenge en goede zeden de weezenlykste en dierbaarste stukken. - Eindelyk, de Geestdryvery geene paalen kennende, laat het, met geene mogelykheid, zich gissen, welke uitwerkzels zy kan voortbrengen; maar de uitwerkzels van den waaren Godsdienst worden door vastgestelde wetten omschreven, die van eeuwig en onveranderlyk gezag zyn. Staat kan men, derhalven, op den Godsdienst maaken, wat aangaat de regeling en schikking van het menschelyk leeven; doch de Geestdryvery laat zich aan geen ontwerp binden, maar is, even als inbeelding en drift, wild en ongetemd. Dat 'er in den Godsdienst (gelyk uit de openbaare belydenis en betragting des menschdoms blykbaar is) veel werktuiglyks voorkoomt, laat zich duidelyk opmerken. Van deezen Godsdienst van het lichaam en der dierlyke geesten is een echt kenmerk, dat dezelve gevoelige en | |
[pagina 50]
| |
sterke indrukken verwekt, hoewel zy waggelende en onzeker zyn. Wanneer, derhalven, eene inwendige gewaarwording hevig, spoedig en met verrukking werkt, is het natuurlyk, dezelve aan een buitengewoonen en godlyken invloed toe te schryven; natuurlyk, wil ik zeggen, niet naar reden, maar door eene bygeloovige en misleide inbeelding. Maar dat dit alles, in den hoogsten graad, bedriegelyk is, kan ontegenzeglyk hier uit blyken, dat wy de verscheidenheid of kragt der natuurlyke indrukken niet kennen, die in ons kunnen verwekt worden, noch de uitgebreidheid van louter werktuiglyke kragten berekenen; en, diensvolgens, niet voorbaatig moeten weezen, om iets godlyk te noemen, 't geen wel geheel dierlyk zyn kan. Daarenboven zyn hieruit ontelbaare verwarringen voortgesproten, onteerende voor byzondere karakters, schadelyk voor huislyke belangen, en voor den vrede der natien; geene van welke nadeelen men ooit zou ondervonden hebben, indien de menschen den Godsdienst hadden afgemeeten, niet by het gevoel, maar by deszelfs overeenkomst met de voorschriften van het verstand, en deszelfs zedelyke uitwerkzels. Zulke leevendige en vuurige gewaarwordingen mogen inderdaad de geesten vervrolyken, en inzoverre als aangenaam beschouwd worden, en zich zelve kragtig aanpryzen; doch men bedenke daar nevens, dat dit telkens het geval zyn zal, wanneer de menschen onder den invloed, zo wel van Bygeloof, als van den waaren Godsdienst, zich bevinden. Ja, het laat zich aanzien, dat zy onder de misleidingen en uitspoorigheden des Bygeloofs altoos hevigst zullen werken; vermits de Reden uit het oog wordt verloren, en ter onderdrukkinge of verbeteringe van zulke wanorden geen ander beginzel overblyft. Van dit alles komt het besluit hier op neder; het ontstaan en den wasdom der Geestdryverye, door alle voegzaame en verstandige middelen, te keer te gaan, is elks belang. Tevens zal daar door het Ongeloof ontwapend worden. |
|