Brief aan den Rustenden Leeraar J. Kramer, over zyne Gedachten omtrent de Praedestinatie, geplaatst in het Mengelwerk der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, voor het Jaar 1800, No. X. In gr. 8vo. 24 bl.
De Eerw. j. klinkhamer, Pietersz., Rustend Leeraar te Alkmaar, treedt hier ten voorschyn als een yverig, hoewel bescheiden, Voorvegter van de Leere aangaande de Godlyke Voorbeschikking, zo als dezelve, in het voetspoor van vroegere Godgeleerden, door de Dordrechtsche Vaderen, als een grondartikel des Geloofs der Hervormde Kerke, is vastgesteld. Zoo wel ten aanzien van de Verwerpinge als van de Verkiezinge, verklaart hy zich voor het steil gevoelen, 't welk, zonder eenig vooruitgezien Ongeloof of Geloof in aanmerking te neemen, het toekomstig eeuwig lot der veroordeelden zoo wel als dat der vrygesprokenen, op Gods Vrymagt, of Willekeur, grondvest. In 't eerst tragt de Eerw. klinkhamer zynen Medebroeder te doen zien, dat zy het in de hoofdzaak meer eens zyn, dan het zich, in den eersten opslag, laat aanzien, en dus hun geschil op de lyst der Woordentwisten zou kunnen worden aangeschreeven. Evenwel bevlytigt hy zich naderhand, om des Eerw. kramer's zwaarigheden op te lossen; 't welk dus onderstelt, dat 'er nog al eenig verschil plaats moet hebben. Een yverig voorstander van het Oude is onze Briefschryver, en schynt in het gevoelen te staan, dat de Opstellers van het Hervormd Leerstelzel, als waren zy door den geest der Onfeilbaarheid gedreven, de algeheele waarheid volkomen gevat, en voor de naakomelingschap niets hebben overgelaaten, dan in hunne uitspraaken te berusten. Immers hy schryft: ‘Zouden wy niet veiligst doen, dat wy ons hielden by het geen in onze Jeugd ons geleerd is,