Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWeekblad voor den zoo genaamden Gemeenen Man, uitgegeeven door het Departement Stad en Lande, behoorende tot de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen. II en IIIde Deel. Te Groningen, by W. Zuidema. 1798 en 1799. In gr. 8vo.Hetgeen wy in den aanvang des laatstverlopen jaarsGa naar voetnoot(*) zeiden van het Eerste Deel deezes allernuttigsten Weekblads zouden wy met volle ruimte kunnen herhaalen, indien wy de moeite wilden neemen van het reeds geschrevene nog- | |
[pagina 602]
| |
maals af te schryven. Maar liever dan het papier dus nutloos te bekladden, verkiezen wy den Leezer te wyzen na de plaats, welke wy zo even aan den voet der bladzyde hebben aangehaald. Het zal hem, vertrouwen wy, aangenaamer zyn, indien hy zelve dit Weekblad niet aanhoudt, een en ander staaltjen uit hetzelve in ons Maandwerk te leezen. Misschien kan dit nog iets toebrengen om hem den aftrek daar van te doen bevorderen, het zy door het in zyn eigen huisgezin in te voeren, het zy door het zynen bekenden onder den zoo genaamden Gemeenen Man aan te pryzen. Deezen vooral kunnen wy het niet te zeer aanbeveelen, schoon het ook gantsch niet zonder nuttigheid zy voor zeer veelen uit de zoo genaamde hoogere Standen. De geheele zwaarigheid is hier eene keuze te doen uit eene menigte van leezenswaardige stukken. De meeste zyn te lang om door ons te worden overgenomen. In No. 83. bl 659 env. van het Tweede DeelGa naar voetnoot(*), is het Leevensverhaal van eenen ongelukkigen Jongeling, die, schoon blyken geevende van eene sterke neiginge tot de zeevaart, door zyne Ouderen wordt overgehaald om zich by eenen koopman te laaten plaatzen, na eenigen tyd vervalt tot slecht gezelschap en een ongeregeld gedrag; om zich uit eene verlegenheid te redden zynen patroon besteelt, ontdekt en wechgejaagd wordt; met een berooid hoofd als matroos dienst neemt; te laat zyn wangedrag erkent, en eindelyk in eene schipbreuk het leeven verliest. De aanmerkingen, welke de Uitgeevers in het volgende blad over dit geval voordraagen, zullen wy overneemen. Dus luiden zy: ‘Wat zegt gy van die geschiedenis, myne jonge Vrienden! Hebt gy het levensverhaal van den ongelukkigen Hendrik zonder aandoening kunnen leezen? en, dat zwaarer weegt, heeft u zyn voorbeeld ook wat geleerd? Deedt Hendrik 'er, naar uw inzien, wel aan, dat hy op slechte gezelschappen ging - alles by eene lichtekooi opzette - speelde en dronk - een diefstal beging - zich zoo geheel en al verliep, en de liefde zyner Ouderen nevens de goedheid van zynen Meester zoo ondankbaar beloonde? .... neen, dat deedt hy zeker niet. Hy hadt dat kwaad gezelschap moeten schuwen, dan hadt hy waarschynlyk die andere misdaaden niet begaan. Gy ziet hier op een nadruklyke wyze, hoeveel 'er aan gelegen zy om zich voor den eersten misstap te wachten. De eene ondeugd brengt de andere voort. Hendrik heeft dit ondervonden. Was de goede God, door den diefstal te ontdekken, niet tusschen beiden gekomen, hy hadt naderhand mogelyk vier, vervolgens zes of agt Dalers weggenomen, en - eindelyk ontdekt - waarschynlyk aan de galg moeten sterven. | |
[pagina 603]
| |
Spiegelt u aan het voorbeeld van den armen jongen. Eert uwen Vader en uwe Moeder, 't zy gy by hen in huis woonen of uw voeten onder eens anderen tafel moet steeken. Zyt hunne lessen gehoorzaam: en denkt, het is enkel liefde voor mynen welvaart, waar ze uit voortkomen. Hebt ge ontmoetingen, in welke gy niet weet hoe u te moeten gedraagen, gaat dan, eer gy andermaal in die zelfde omstandigheden komt, met uw lieve Ouders of met andere braave menschen daar over raadpleegen. De goede God zal uwe openhartigheid met een gelukkig leven vergelden. Is deeze geschiedenis merkwaardig voor jonge lieden: zy is dit tevens voor u, ô gy Ouders, Voogden en Opzieners der jeugd! Onze Hendrik heeft het ongetwyfeld slecht laaten liggen; maar wie zou daartoe wel de eerste aanleiding gegeeven hebben? Wat dunkt u, hebben de Ouders 'er wel aan gedaan, dat zy volstrekt een' koopman van den jongen wilden maaken, zonder eenmaal te bedenken waartoe hy den meesten lust en bekwaamheid hadt? Van een stuk hout kan men maaken wat men wil, tafels, stoelen en banken: doch een redelyk mensch is geen stuk hout. De mensch is van natuur hier - of daartoe bestemd, en meestal geeft de Schepper den Ouderen in de kinderlyke speelen eenen wenk, om daaruit hunne geschiktheid en bestemming af te leiden. Hadden Hendriks Ouders hier op gelet en 'er naar gedaan, zy zouden hun' zoon tot den zeedienst opgebragt hebben, en Hendrik zou veelligt een braaf karel zyn geworden. Wanneer een kind twee jaaren lang, gelyk Hendrik, tot een of ander beroep geneigd blyft, mag een Ouder dit niet ongemerkt voorby laaten gaan, zo hy waarlyk het geluk van zyne kinderen wil bevorderen. Hendrik was met een enkele zeetogt niet bedorven geweest: mogelyk was hy daar door op andere gedachten gekomen, en dan hadt hy nog altyd koopman kunnen worden. De zoon van een zeker Heer, by my bekend, wilde nergens toe deugen en met alle geweld Snyder of Kleermaaker worden. De verstandige Vader stoorde zich niet aan de praatjes van de menschen, maar liet zyn' zoon een veertien dagen op de snyders-tafel arbeiden. Spoedig kreeg de jongen toen een' tegenzin in zyne liefhebbery. Na lang bidden nam de Vader zynen zoon weêr in huis. De knaap wierdt ter school besteld, paste nu veel beter op dan voorheen, en staat thans by 't algemeen als een verstandig man te boek. Was Hendrik by zyne keus gebleeven, wat zou 'er aan verlooren geweest zyn, zo hy een zeebonk geworden was? De zeedienst is een zo achtingwaardig beroep, als 'er zyn kan. Zonder Matroofen en Zeeofficieren kan ons Vaderland niet behouden blyven; en het is aan deezen, dat hetzelve een groot deel van zyn behoud tot nu toe te danken heeft. De verstan- | |
[pagina 604]
| |
dige acht den man niet om zyn beroep; maar het beroep om den man. Een ryk Koopman met een slecht hart zal niet geacht worden, omdat hy juist ryk en een Koopman is: even zo min zal een Zeeman, zo hy anders een eerlyk hart in 't lyf heeft, veracht worden omdat hy juist een arm matroos is: want het kleed maakt den man niet. Die tot een Zeeman in de wieg is gelegd, zal nooit een goed Koopman of Predikant, enz. worden. - Gy hebt wel eens gehoord of geleezen van Michiel Adriaansz. de Ruiter? Deeze held hadt eerlyke maar armoedige Ouders. Men bestelde den jongen Michiel op een lynslagers baan; maar hier wou de knaap geheel niet om lyk. Hy moest naar zee. Het geschiedde. De Ruiter wierdt bootsmansjongen. Hy paste voorbeeldig op: en wat is het gevolg geweest? ... Deeze zelfde Michiel Adriaansz. de Ruiter is niet alleen een uitmuntend Mensch, Burger, Kristen, Echtgenoot en Vader, maar ook de grootste Admiraal ter zee geworden, dien Nederland immer gehad heeft. Hadden de Ruiters Ouders gelyk die van Hendrik gehandeld, wie zal zeggen dat die groote man het beter zou gemaakt hebben dan onze Hendrik? Alle die hunne kinderen liefhebben en derzelven wezenlyk heil willen zoeken, mogen dit een en ander wel eens bedenken, en dan vooral eens leezen het boekje, dat door de Maatschappy Tot nut van 't Algemeen omtrent dit stuk is uitgegeeven, getyteld: Prysverhandeling op de vraag: waaraan zullen Ouderen hest kunnen weeten, tot welke Ambachten of Handwerken hunne Zoonen, volgens hunne geäartheid (genie), behooren opgeleid te worden?’ Wy hebben te liever deeze zo rechtmaatige aanmerkingen overgenomen, uit hoofde van de beklaagelyke minachting, waarin de Zeevaart by veelen in ons Vaderland geraakt is. Aan de Zeevaart toch is Nederland zyne opkomst en bloei verschuldigd, door deeze zal het zich moeten staande houden, indien het nog eenigen noemenswaardigen rang onder de Volken der aarde zal blyven bekleeden, of in het geheel voor een Volk gerekend worden. Het ontbreekt niet aan voorbeelden van aanzienlyke Geslachten, welker Voorouderen, zelven reeds tot den deftigsten burgerstand behoorende, als Schippers ter koopvaardy hebben gevaren. En hoe menig vuldig plagt in vroegeren tyd het getal der Nederlandsche Schippers en Matroozen te zyn! Hoe veele vreemdelingen heeft men nu, vooral onder de laatstgemelden, noodig, zelfs in vredestyd tot bemanning der koopvaardyschepen, terwyl genoegzaam alle Ouders van eenig zogenaamd fatsoen voor niets bykans meer schrikken, dan dat hunne Zoons de Zeevaart tot hun beroep zouden kiezen. Voor de Moeders vooral schynt het denkbeeld der gevaaren van het zeeleeven onverdraagelyk, en daar aan moet maar alles, neiging en ge- | |
[pagina 605]
| |
schiktheid der kinderen, algemeen belang des Vaderlands, byzondere welvaart van familien, en wat men meer wil, opgeofferd worden! - Doch wy verliezen ons Weekblad uit het oog. No. 68 begint eene uitlegging van Vaderlandsche spreekwoorden, welke in No. 92 en 93 vervolgd wordt. De drie eerste, bl. 542, zyn: Zoo vinnig als een kat: zoo loos als een kat: en het katje van de baan. De SchryverGa naar voetnoot(*) is van gedachten, dat het woord kat hier niet het dus genaamde dier bedoele, maar het Volk Katten geheten. Vinnigheid wil hy in het dier wel erkennen, ‘vermits de katten in het algemeen voor nydige schepselen worden gehouden.’ Maar loosheid past, zyns oordeels, niet op een dier, ‘dat weinig of geen overleg heeft.’ In beide punten zyn wy met den Schryver niet eens. Een hond is meestal, nydiger dan eene kat, en nydigheid is geheel iets anders dan vinnigheid. Maar de vinnigheid van eene kat vertoont zich duidelyk in de wyze, waarop zy haare prooi aanvalt en met dezelve omspringt. En wat de loosheid aanbelangt, leeze men slechts hetgeen buffon van de katten zegt, in zyne Natuurlyke Historie der Dieren. Ten opzichte van het derde spreekwoord belyden wy onze onkunde, en kunnen dus den oorsprong, hier opgegeven, noch ontkennen, noch bevestigen. De historie van Marten en Mietje, No. 79, is duidelyk ontleend, het zy uit marmontel, arnaud, of mercier, uit wien weet de Recensent zich niet te herinneren, dewyl hy geenen deezer Schryveren bezit, maar dat hy ze gelezen heeft, en, zoveel hy zich kan te binnen brengen, by eenen van deeze drie, is zeker. Hy meent zelfs, dat zy in een of ander Nederduitsch Tydschrift vertaald is. Na hetgeen de Uitgeevers van het Weekblad in hun Bericht gezegd, en wy daaruit in het voorige jaar hebben aangetekend, kan men dit overneemen op zichzelve niet berispen: maar wy zien geene reden, waarom men de vertelling vermomd, Duitschers in plaatze van Franschen voor de persoonen genomen, en het tooneel uit Normandye in Neder-Saxen verplaatst hebbe. Met ongemeen genoegen lazen wy de aanspraaken van den Burger groninger, zo als hy zich noemt, in het Volksonderwys te Haarlem, voorkomende in het Tweede Deel, No. 80 en 98, en in het Derde, No. 137, 138, 145 en 146, gelyk ook de hoogstnuttige aanmerkingen van verscheidene anderen tegen het onder den gemeenen Man nog maar al te zeer heerschend bygeloof raakende spookeryen, waarzeggeryen, almanachs-voorspellingen, enz. en tegen onbezonnen bedryven, welke, schoon alleen uit brooddronken dartelheid, zonder oogmerk van beschadigen, voortkomende, maar al te dikwyls heil- | |
[pagina 606]
| |
looze gevolgen na zich sleepen. Een allerbeklaagelykst voorbeeld leest men daarvan in het Tweede Deel, bl. 753. Nog een stukje van den Burger h. wester zullen wy, met zoveel verkortinge, als ons mogelyk is, tot eene proef geeven, en daarmede dit bericht sluiten. Het komt voor in het Derde Deel, No. 133, en begint met eenen brief van zekeren Evert Kniezinga aan zynen Vriend Kristiaan Kalmhart. De eerste klaagt daarin over zyne droefgeestigheid, verdriet, kommer en bange vooruitzichten, verwondert zich over de bestendige weltevredenheid en vergenoegdheid van zynen Vriend, wiens omstandigheden anders van de zyne zo grootlyks niet verschillen, en verlangt te weeten, hoe dezelve het maake om zoo veel meer vreugde in dit leeven te smaaken. - Na eenige zeer verstandige en gepaste aanmerkingen over het menigvuldige goede, hetgeen wy van den Alzegenaar genieten, over onze verplichting tot dankbaarheid en vergenoegdheid, over de schadelyke uitwerksels der ontevredenheid, antwoordt Kalmhart op de gedaane vraag: ‘Ik heb voor my zelven eenige Regelen ontworpen, die tot bevordering van het vergenoegen my zeer noodig en nuttig schyren. Deeze stel ik my geduurig ter beoefening voor: en ik bevind 'er my wel by. Dezelve wil ik nu aan u mededeelen. 1. Vestig uwe aandacht meer op het gene gy hebt, dan op het gene gy mist. Dat deeze regel vergenoegdheid bevordert, is van zelf klaar: want bepaalt men zich veel by de voorrechten en weldaaden, die men geduurig geniet, dan verblydt men 'er zich ligt over; zy leiden ons natuurlyk op tot erkentenis van den milden Geever, die ons alles ryklyk schenkt om te genieten. In tegendeel, staatoogt men gestadig op het gene men mist, en ziet men wat men bezit voorby, dan wordt daar ontevredenheid met ons deel uit gebooren. 2. Vergelyk uwen staat meer by dien van hun, welke minder, dan by dien van zulken, die boven u bevoorrecht zyn of schynen. “Deeze tweede regel is een aanhangsel van den eersten, of staat ten minsten met denzelven in het allernauwste verband. Dus moet hy ook even zeer dienen ter bevordering van ons vergenoegen.” Dit wordt aangetoond met het voorbeeld van twee hieromtrent op verschillende wyzen handelende persoonen, hetgeen wy, om niet te ver uit te weiden, overslaan. De Schryver vervolgt: 3. Beschouw uw lot en omstandigheden veel aan de voordeeligste zyde. “Deeze regel hangt insgelyks met den voorgaanden nauw samen. De betrachting van denzelven zal ook niet minder ons genoegen bevorderen.” Wederom een paar voorbeel- | |
[pagina 607]
| |
den, waarvan wy het eerste, hoe treffende, om reden als boven, voorbygaan: maar het andere is zulk een staaltjen van dwaaze ontevredenheid, dat wy den lust om het te plaatzen niet kunnen wederstaan. Een zeker welbemiddeld Landman had eens, in een vruchtbaar jaar, zoo veel meer veldvruchten in te zamelen dan gewoonlyk, dat hy byna de helfte meer geld aan daghuuren voor 't werkvolk uittellen moest dan te vooren. Een zyner bekenden eens, op een' avond, in zyn huis komende, vond hem heel gemelyk en misnoegd. En de reden van zyne verdrietlykheid, ontdekte hy ras, was hier in gelegen, dat hy zoo veel aan arbeidsloon had moeten uittellen!’ Doch ons papier is bykans vol. Wy zullen ons daarom vergenoegen met alleen de overige regels op te geeven, zonder byvoeging der ophelderingen. 4. Wees geen Bemoeial, noch Albedil. - 5. Wacht u voor buitenspoorige Eerzucht. - 6. Houd uw lichaam en geest geduurig met nuttige werkzaamheid bezig. - 7. Tracht altyd naar een goed geweeten, door uwen pligt in alles getrouw waar te neemen. - 8. Vestig, in het toekomstige, uwe aandacht niet te veel op het kwaad, dat u mogelyk overkomen kan. Vertrouw uw lot aan Hem, die 't heelal regeert. - 9. Beöefen steeds den godsdienst van jesus. Misschien denken sommigen onzer Leezeren, dat wy by een Weekblad ons ruim lang genoeg hebben opgehouden. Maar dit Weekblad kan niet te algemeen bekend, niet te sterk aangeprezen worden. Dit zy onze verdediging; terwyl wy den Schryveren wenschen, dat hunne loflyke poogingen het bedoelde nut, waartoe zy zo wel berekend zyn, meer en meer mogen veroorzaaken, en waare Kennis, gepaard met zuivere Deugd en Godsvrucht, onder den zoo genaamden Gemeenen Man niet alleen, maar ook onder hoogere standen, uitbreiden. |
|