| |
Briefwisseling over de Godheid van den Heiligen Geest, gehouden tusschen den hoog gel. Heer J. Heringa, Eliza's Zoon, Prof. in de Uitlegkunde van het N.T. te Utrecht, en den wel Eerwaardigen Heere C. van Herwerden, Euangeliedienaar in de Gemeente te Amerongen. Alom te bekomen. In gr. 8vo. 22 bl.
Deeze Brieven, niet door derzelver Schryveren uitgegeeven, noch zelfs door hun voor het algemeen, maar enkel voor elkander geschikt, zyn ongelukkig verspreid geworden, waarschynelyk van de zyde van van herwerden, die in eenen van dezelven schryft, dat hy ze anderen te leezen gaf: daardoor zyn 'er veele afschriften van ontstaan, die, gelyk dat niet anders weezen kon, al langer hoe bedorvener werden; en dit bewoog den onbekenden Uitgeever, zo als hy in een klein Voorbericht zegt, om dezelve hier echt ter beoordeeling der Lezeren door den druk gemeen te maaken.
De inhoud deezer Brieven gaat, volgens den Tytel, over de Godheid van den H. Geest. Hier uit zou men ligt kunnen opmaakan, dat ze twistschriften waren over de waarheid van dit leerstuk; doch dan bedriegt men zich: heringa spreekt dit niet tegen; van herwerden bewyst het niet. - Deeze Brieven betreffen eigenlyk een gesprek, tusschen heringa en van herwerden gehouden, over de wyze, waarop men waarheidlievende Christenen behandelen moet, die gemoedelyke bedenkingen tegen het leerstuk der Drieéénheid hebben; in welk gesprek heringa, volgens de opgaaf van van herwerden, zou gezegd hebben, Gy kunt wel zalig worden, al geloofdet Gy niet, dat de Heilige Geest God is, en hem tevens naar bewyzen uit den Bybel voor de waarheid van dit leerstuk zou hebben gevraagd, en vermaand om waarheidlievend dezelve in verband na te leezen.
Wy kunnen, gelyk van zelfs spreekt, alle byzonderheden, in deeze Brieven voorkomende, niet opgeeven; alleen zullen wy 'er dit van zeggen: Van herwer- | |
| |
den verklaart, dat hy zich het geheele gesprek (vóór 8 maanden gehouden) volkomen herinnert, (omdat het diepe indruksels op hem gemaakt, en hy hetzelve, kort daarna, meermaalen aan anderen hadt verhaald) hetzelve in zyn geheel, zo als het zou voorgevallen zyn, opgeeft, en genegen is om de juistheid zyner opgave met eede te bevestigen. - Heringa, integendeel, schryft: ‘Ik herhaale, het is my onmogelyk, na agt maanden en langer, my volkomen te herinneren, wat 'er al gesproken is, veel min de juiste woorden, welke ik gebezigd heb.’ (En hierin willen wy den Hoogleeraar veel liever gelooven, dan wanneer hy ons het tegendeel verzekerde.) ‘Maar,’ vervolgt hy, ‘ik weet nog zeer wel eenige hoofdbyzonderheden, en God is myn Getuige, dat ik my omtrent dezelve wat anders herinnere, dan Gy hebt opgegeeven; te meer daar ik my zelven van myne gevoelens toch wel bewust ben.’ - Intusschen moet het den Leezer eenigzins verwonderen, dat heringa wel betuigt, het is zo niet gebeurt, maar volstrekt niets van 't gesprek opgeeft.
Wat zullen wy, die dit gesprek niet hebben aangehoord, nu hier van zeggen? - Daar van herwerden de juistheid zyner opgave en de getrouwheid van zyn geheugen verzekert en met eede bevestigen wil, en heringa daartegen betuigt het zich anders te herinneren, en zelfs, als zynde zich zyner gevoelens bewust, God tot getuige daarvan aanroept, oordeelen wy liefst, dat verkeerde opvatting en misverstand van des Hoogleeraars gezegden, en menschelyke zwakheid van begrip, oordeel en geheugen, de eenige oorzaaken zyn van deeze onaangenaame geschiedenis, welke reeds alom zo veel gerucht gemaakt, en den Hoogleeraar zeker veel verdriet en verkettering berokkend heeft.
Wy moeten nog een woord spreeken over den toon, waarop deeze Brieven gestemd zyn, en den geest, die in dezelve heerscht. Hieromtrend zal elk by de eerste leezing een verbaazend groot onderscheid tusschen de twee Schryveren ontdekken. By herwerden heerscht een toon, welke zynen yver voor de Regtzinnigheid kenschetst; dit doet hem gepaste bescheidenheid, en achting voor zynen Leermeester, geheel uit het oog verliezen. Wy kunnen heringa hierin onze goedkeuring niet weigeren, dat hy, ten einde toe, zo bescheiden, toegeevend en liefderyk schryft; schoon wy gaarne ge- | |
| |
zien hadden, dat zyn geschryf wat meer afdoende geweest ware.
Het smart ons, dat wy dit zelfde van van herwerden niet getuigen kunnen, daar het zo zeer den beschaafden man, nog meer den Christen, en allermeest den Christen-Leeraar betaamt, vooral als hy over den Godsdienst schryft. Ook kunnen wy het niet goedkeuren, dat hy zo sterk beweert, dat men zonder het geloof aan de Goddelykheid des H. Geestes niet zou kunnen zalig worden; en nog minder, dat hy in de verstandige voorzichtigheid van anderen, die niet met hem hunnen naasten veroordeelen, reeds kettery zoekt. Wy hebben 'er niet tegen, dat hy de Godheid van den H. Geest gelooft, en verre zy het van ons, hem hierin te willen tegenspreeken; maar moet men dan elk, die van ons verschilt, veroordeelen? Onzes bedunkens voegt het faalbaare menschen zeer slegt, om met de trentische kerkvergadering agter elk leerstuk te zetten: al wie dit niet gelooft, zy eene vervloeking! of zelfs met athanasius te zeggen: al wie dit niet trouwelyk en vast gelooft, die en zal niet mogen zalig zyn. Zo iets is nog eer verschoonbaar in Roomschgezinden, die de Sleutelmacht van 't Koningryk der Hemelen uit Petrus handen waanen overgeërfd te hebben, dan in Protestanten. Wy houden het voor oneindig beter, en dit raaden wy ook van herwerden ernstig aan, te denken aan paulus vraag: wie zyt gy, die eens anderen huisknecht oordeelt? geen raka te zeggen, en niet te oordeelen om niet geoordeeld te worden. - Wy voorzien wel, herwerden zal ons te gemoet voeren: ‘Ik veroordeel heringa, of die gelyk hy denken, niet; alleen zeg ik, dat hy de Kerk als een eerlyk man moet verlaaten, daar hy volgens de Formulieren der Kerk verpligt is overeenkomstig dezelve
te gevoelen en te leeren.’ - Wy kunnen dit niet tegenspreeken, indien heringa alzo gevoelde, als van herwerden hem beschuldigt, doch hetgeen deeze verre is van toe te stemmen; 't geen wy niet kunnen beslissen. Dit, echter, is een gevolg van die naauwe bepaalingen, die men heeft kunnen goedvinden op Synoden vast te stellen. Wil men dezelve behouden, dan is elk Leeraar, die, deeze Formulieren ondertekend hebbende, daaromtrend andere inzigten krygt, onzes oordeels, verpligt, dergelyk een Kerkgenootschap te verlaaten. Intusschen ziet
| |
| |
men uit deeze kleine bydrage tot de Kerkverschillen, hoe veel nadeels dergelyke naauwe Formulieren veroorzaaken, hoe zy het vrye onderzoek bepaalen, den man van onderzoek, yverig in het naarspooren der waarheid, zo als zy in Christus is, den lust moeten beneemen, en hem steeds, niet alleen in geschriften, maar ook in gesprekken, zelfs met zyne vrienden, angstig en achterhoudend moeten maaken.
Hier zouden wy de beoordeeling deezer Briefwisseling kunnen eindigen, waarin wy, om het gewigt der zaake, de Persoonen, die ze betreft, en 't gerucht, dat ze gemaakt heeft, reeds breedvoeriger zyn geweest, dan wy omtrend een stukje van zo weinige bladz. gewoonlyk zyn; maar wy kunnen niet nalaaten, vooraf nog onzen hartelyken wensch uit te boezemen, en met allen ernst te vermaanen, dat het toch by deeze Briefwisseling blyven moge, en dat men de oude geschillen en twisten niet hervatte, welke in voorige dagen zo veel verwarring en verwoesting hebben aangericht. Wy vreezen niets zo zeer als dit. Het bekende odium Theologicum odium Diabolicum (Godgeleerde haat een Duivelsche haat) jaagt ons eene yskoude rilling op het lyf, als wy denken, dat dit monsterdier weder herleeven, en op de vreedzaame Kudde van Jesus aanvallen, die uit één jaagen en verwoesten zal. - Laaten zy, die terstond gewoon zyn steenen op te neemen, toch bedenken, dat de Godgeleerden door hun onverstandig en haatelyk twisten aan de zaak van het Christendom meer nadeel hebben toegebragt, dan alle deszelfs listige en geweldige openbaare vyanden. Laaten zy bedenken, dat men door het schreeuwen, de Kerk is in gevaar, dezelve juist in 't grootste gevaar brengt. Laaten zy bedenken, dat men, zo doende, 't bekende gezegde van voltaire maar al te zeer bevestigt, l'Atheisme ne s'oppose pas aux crimes; mais le Fanatisme les fait commettre: want Fanatisme, en geen redelyke Godsdiensten menschen-liefde, is die dolle drift, waardoor men zo ligt in den naam van den God des vredes, en ter verbreiding van waarheid en gelukzaligheid, den verwoestenden kreet, te wapen, met eene heilige woede aanheft; en welke gruwelen dit Fanatisme heeft doen bedryven, leert de Kerkelyke en Wereldlyke geschiedenis maar al te veel.
De Hoogl. heringa houde het ons ten goede, dat
| |
| |
wy hem raaden, om van zynen kant aan deeze zaak toch niets meer te doen: de antwoorden van van herwerden moeten hem genoegzaam hebben geleerd, of liever bevestigd, in 't geen hy buiten dien, uit de Kerkelyke en Letterkundige geschiedenis, wel zal geweeten hebben; dat men, in zulke zaaken, zelfs door de verstandigste en bedaardste redenen, weinig winnen kan. - Wy besluiten met de uitspraak van den Verlosser: Zalig zyn de vreedzaamen: want zy zullen Gods kinderen genaamd worden.
|
|