Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Echtheid der Euangelien bewezen, en derzelver Schynstrydigheden opgelost. Door Joseph Priestley, LL. D.F.R.S. In XII Brieven. Uit het Engelsch. Met eene Voorreden en Aanmerkingen, door Y. van Hamelsveld. Te Amsterdam, by J. van der Hey, 1800. In gr. 8vo. 212 bl., behalven het Voorwerk van XXXII bl.Men heeft Dr. edward evanson, reeds in 1785, onder ons leeren kennen, door de vertaaling van een stukjen, onder den titel: Brief aan den Hoog - eerwaarden Lord Bisschop van Lichtfield en Coventry, over de Antikristische Grondbeginselen, in de meeste Kerkelyke Genootschappen. In dit stukjen wordt, op grond der voorzeggingen van een algemeenen afval van den waarachtigen en redelyken Godsdienst van Jesus Christus tot een geheimzinnig, lasterlyk en afgodisch bygeloof, beweerd, dat alle Kerkgenootschappen zyn afgevallen van het waare Christen - geloof, en dat derzelver Godsdienst fabelachtig en valsch isGa naar voetnoot(*). Deze gewaagde vooronderstelling is door den zelfden Schryver uitgebreid en aangedrongen, in eene Verhandeling, door den Hoogleeraar van hamelsveld, vóór vier jaaren, onzen Landgenooten in handen gegeeven, met bygevoegde belofte, van eene wederlegging derzelve door Dr. priestley daarop, zoo spoedig doenlyk zyn zou, te laaten volgen, misschien met eenige bygevoegde aanmerkingen. Lang te leur gesteld in het volbrengen van dit voorneemen, doordien men, niettegenstaande alle aangewende moeite, de oorspronglyke Wederlegging van priestley niet eer kon maagtig worden, heeft de | |
[pagina 574]
| |
Hoogleeraar nu eerst derzelver vertaaling en uitgave kunnen bezorgen, die wy vertrouwen, dat van allen, wien het, in 't stuk van Godsdienst, om welgegronde waarheid te doen is, en die dus hooren en wederhooren willen, met genoegen zal ontvangen worden. Gaarne neemen wy, 't geen van hamelsveld daaromtrent, in het Voorbericht, zegt, over: ‘Twee mannen, vermaard door hunne kundigheden, beiden boven de verdenking geplaatst, van aan het vooröordeel des gezags, of den invloed der Kerk, en rechtzinnigheid, onderhevig te wezen, of meer gehoor aan zekere neiging tot Dwepery, waar mede men zoo ligt den vriend van den Godsdienst beticht, dan wel aan de stem der Rede en overtuiging der waarheid te geven, evanson en priestley, beide echter de waarheid van het Christendom, in het gemeen, erkennende en belydende, doen hier onderzoek, naar de echtheid van de Boeken des Nieuwen Testaments, niet van allen, dewyl de echtheid van sommigen door beiden ondersteld wordt, maar van de meeste, en voor de Christenen niet de minst belangryke. Evanson heeft alle vermogens van zyne schranderheid, vernuft en geleerdheid, ingespannen, ten einde te betoogen, dat deze Schriften, de drie Euängeliën van mattheus, markus, en joännes, gelyk ook de meeste Brieven van paulus, en de Algemeene Brieven, aan de andere Apostelen toegeschreven, niet van deze Apostelen van jesus, en Apostolische mannen, oorspronglyk, maar verdichte of ondergeschoven Werken uit de tweede of derde eeuw zyn. Priestley onderzoekt, met eene onpartydigheid, die men niet in twyfel kan trekken, omdat hy, in godsdienstgevoelens, zo zeer met evanson overëenstemt, en niet min dan deze tegen sommige leerstukken is ingenomen, welke anders algemeen van de Rechtzinnige Christenen, als hoofdleerstukken van den Christen Godsdienst, gehouden worden, de redenen en tegenwerpingen van evanson, en toont derzelver ongenoegzaamheid, met die gemaklyke en eenvouwige overtuiging, aan, dat elk onbevooröordeeld aanschouwer van dezen stryd hem de overwinning, zonder eenige twyfeling, moet toekennen.’ 't Geen meermaalen is opgemerkt, dat de achtbaarheid van den Bybel en der Bybelsche Leer, by elke pooging om dezelve te verzwakken, steeds wint en zegepraalt, zal elk onbevooroordeeld aanschouwer | |
[pagina 575]
| |
van dezen geleerden stryd, wien het niet ontbreekt aan bekwaamheid, om over bygebragte bedenkingen en tegenbedenkingen naar waarheid te oordeelen, ook met opzicht tot den aanval van evanson op de meeste schriften van het N.T., gereedelyk erkennen, en de goede Voorzienigheid danken, dat een priestley, die het anders, ten aanzien van de vermeende verbastering der Christelyke Leer, met evanson zoo wel eens is, te voorschyn treedt, om die onbezonnen onderneeming te keer te gaan, waardoor de echtheid der Bybelschriften, waarop de zoogenaamde regtzinnigen hun geloof gronden, uit vooringenomenheid tegen de Leer, die zy 'er uit afleiden, wordt tegengesproken. De Hoogleeraar van hamelsveld heeft, hier en daar, eene enkele aanmerking onder den text van priestley geplaatst, ter nadere staving of opheldering van zyne gezegden, ook om den Leezer aan te wyzen, waar hy, met betrekking tot zyne byzondere Godsdienstgevoelens, of gedachten over deze of gene schriftuurplaats, met hem hetzelfde gevoelt. Wy hadden wel gewenscht, dat deze aanmerkingen meer in getal, en ook hier en daar wat nader uitgebreid waren, en nog meer, dat de Hoogleeraar met de uitgave van 't Werk van evanson had gewacht, tot dat hem deze Wederlegging van priestley ware in handen gekomen, om 't eene en andere stuk gelyktydig aan onze Landgenooten te kunnen mededeelen. 't Ware hem althans weinig moeite geweest, om de uitgave der Verhandeling van evanson, zoo men die dan evenwel liever afzonderlyk wilde laaten voorafgaan, met eenige aanmerkingen te begeleiden, die den nadeeligen indruk van zoodanig geschryf zouden hebben kunnen voorkomen, by eene menigte van Leezers, in welken men geen genoegzaamen voorraad van kundigheden, om over zaaken van die natuur, zonder voorlichting van deskundigen, een juist oordeel te stryken, kan vooronderstellen, en die echter zoo ligt gevaar loopen, om zich, door de machtspreuken van iemand, die zoo veel eerbied toont voor den Christelyken Godsdienst, te laaten wegsleepen, en vooroordeelen op te vatten, die men zich vervolgends niet zoo gemakkelyk laat ontneemen. Niemand behoort intusschen het uitstel der beloofde vertaaling van priestley's Werk den Hoogleeraar van hamelsveld, die zoo veele uitneemende | |
[pagina 576]
| |
proeven van liefde en yver voor de goede zaak van den Godsdienst, en van de beste geschiktheid ter verdediging van de hooge waarde der Bybelschriften, heeft aan den dag gelegd, ten kwaade te duiden, en dit uitstel aan zoodanige reden toeschryven, alsof de bewyzen en tegenwerpingen van evanson misschien niet te wederleggen of te wederspreeken waren. De Hoogleeraar zegt wel te recht, in 't Voorbericht: ‘Indien iemand in zoodanig vermoeden mogt gevallen zyn, hy ziet thans, door de daadlyke volvoering van myn voornemen, dat hy eene verkeerde rekening, en te voorbarig zyn besluit opgemaakt heeft. Hy ziet, dat de tegenwerpingen van evanson zoo geducht niet zyn, als zy hem, by den eersten opslag, konden schynen. En, in de daad, de meesten derzelven waren niet nieuw, en dus reeds beäntwoord en opgelost in mynen Bybel Verdedigd.’ Hy voegt 'er nog dit by: ‘Ook zal ik, by het vervolgen van myn Werk: De Christen bevestigd in zyn Geloof, gelegenheid hebben, om het één en ander nader op te helderen, en ter staving van de Achtbaarheid des Nieuwen Testaments aan te dringen.’ De wederlegging van evanson's Werk door priestley is vervat in twaalf Brieven aan eenen Jongeling, waarin eerst algemeene aanmerkingen gemaakt worden, over de natuur van geschiedkundige klaarblyklykheid, opgehelderd door die van de voortplanting van het Christendom. Daarna verdedigt priestley de echtheid der vier Euangelien, en wel byzonder van Mattheus, Marcus en Joännes, met aanwyzing van de willekeurige handelwyze van evanson, waardoor hy het Euangelie van Lucas, waaraan hy de voorkeuze geeft, tot den proefsteen aanneemt, waaraan hy de andere Euangelien toetst. Dit maakt den voornaamen inhoud uit van dit Tegenschrift, Brief I-IX en XII. Evanson, niet te vrede met drie Euangelien verworpen te hebben, had zich, door denzelfden geest van naspooring, daarheen laaten leiden, om ook eenigen van de Apostolische Brieven, als onechte verdichtselen, waarin onbestaanbaare leerstukken zouden vervat zyn, uit te monsteren, naamelyk de Brieven aan de Romeinen, aan de Epheziërs, aan de Kolossensen, aan de Hebreën, dien van Jacobus, van Petrus, van Joännes, van Judas, en, in de Openbaaring, de Brieven | |
[pagina 577]
| |
aan de zeven Kerken van Asie. De tegenwerpingen van evanson tegen die allen, op weinige bladzyden aan 't slot van zyn onderzoek voorgedraagen, worden ook door priestley, in den X en XIden Brief, beantwoord. De aart van het Werk laat zoo min, als ons kort bestek, toe, om een byzonder uittrekzel te geeven van 't geen priestley zoo mannelyk, op de overtuigendste wyze, en met de grootste onpartydigheid, tot vereffening van schynstrydigheden, en bevestiging van onwankelbaare geloofsgronden, heeft te berde gebragt. Sommige byzonderheden hadden nog wel meer ontwikkeld en nader gestaafd kunnen worden. Maar 's Mans oogmerk bragt niet mede, deze stoffen geheel uit te putten. Men kan desniettemin dit Werk voor eene gepaste wederlegging van de voornaamste tegenwerpingen van evanson houden, die de zwakheid der bygebragte redenen, tot verwerping van ontwyfelbaare schriften, in het volle licht stelt, veel stoffe tot verder nadenken geeft, en den weg wyst, om sommige stukken, hiertoe betrekkelyk, nog wat naauwkeuriger te behandelen; waartoe ook de schrandere en doorgaans welgegronde aanmerkingen van den geleerden van hamelsveld, die eenige verkeerde redeneeringen, zwakke bewyzen, ongegronde gevolgtrekkingen, en losse vooronderstellingen van priestley aangetoond, en hier en daar wat beters in de plaats gesteld, of, 't geen wel gezegd was, verder uitgebreid en bevestigd heeft, van veel dienst zyn kunnen. In 't uitlegkundig vak is priestley even min, als evanson, regt t'huis. Zulk soort van Verhandelingen, als die van den Eerw. ferf, die, in 't Voorbericht van den Vertaaler, met recht wordt gepreezen, en wat meer dienen kan tot bevordering van het regt verstand van byzondere plaatzen, kunnen daarover, tot grondige wegneeming van ingebragte bedenkingen, het meeste licht verspreiden. |
|