| |
Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1800. In gr. 4to. 576 bl., met 12 uitslaande Plaaten.
Dit eerste Deel der Nieuwe Verhandelingen van 't Rotterdamsch Bataafsch Genootschap bevat eene verzameling van stukken, betrekkelyk tot de Vuurmachines; behelzende derzelver geschiedenis hier te lande; drie bekroonde Antwoorden, en drie Rapporten over dezelve; de beschryving van een Stoommeter; eene lyst der byzonderheden van verscheidene Vuurmachines, en tien Natuurkundige Leezingen over de Stoom-Machines van de oude en nieuwe vinding, door l. bicker. Ons bestek laat niet toe, van dit alles een behoorlyk bericht te geeven: wy zullen ons dus vergenoegen met een kort uittrekzel uit de geschiedenis der Stoom-Machines hier te lande.
Het Bataafsch Genootschap, en deszelfs lofwaardige Stichter s. hogendyk, hebben zich voorzeker, by het Bataafsche Volk en by de Nakomelingschap, ten hoogsten verdienstelyk gemaakt, door de groote kosten en den onvermoeiden arbeid, niettegenstaande allerleije teleurstellingen en tegenkantingen, welke zy in het werk gesteld hebben, om dit nuttig werktuig zodanig in te richten, dat het van een onwaardeerbaaren dienst zou kunnen zyn, in den steeds toeneemenden angstvalligen waterstaat deezer landen. Jaaren lang hebben zy met onvermoeide vlyt gearbeid, om zulk een werktuig volgens de toen ter tyd bekende werkwyzen ingericht zodanig te doen stichten, als tot hun oogmerk, om die- | |
| |
pe veenplassen droog te maalen en droog te houden, dienstig zou kunnen zyn, zonder echter hunne lofwaardige poogingen met de gewenschte uitwerking bekroond te zien. Zy zouden dus hun ontwerp eindelyk geheel hebben laaten steeken, zo niet intusschen de Heer r.l. brouwer, met een kleiner werktuig en met een ander oogmerk, om naamelyk de dorre hooge zandgronden van den Heer j. hope, te Heemsteede, in het zomerzaizoen, met water te besproeijen, ten vollen was geslaagd, door middel van eenige verbeteringen aan het pompwerk. Dan voornaamelyk vonden zy zich opgewekt door het bericht der nieuwe uitvindingen, in dit vak, van j. watt, die in Groot-Brittannien, geduurende 1775 en volgende jaaren, een aantal Vuurmachines oprichtte, welke de oude oneindig veel in vermogen overtroffen. Dit gaf aanleiding tot eene onderhandeling met dien Wiskonstenaar, met dit gevolg, dat eerlang een werktuig van zyne vinding in den Polder van Blydorp wierd opgericht, welks werking zo uitmuntend was, dat de daarmede genomene proeven de groote voordeelen van zodanig eene Machine, boven alles wat men met molens kan uitvoeren, ten klaarblykelyksten beweezen. Van tyd tot tyd herhaalden Directeuren van 't Bataafsch Genootschap hunne
proeven, voor de aanzienlykste Commissien der hooge Regeering, en voor de deskundigste beoordeelaars, die hun werktuig den verdienden lof toezwaaiden; zynde, onder andere waarneemingen, de volgende, op bl. 64 voorkomende, zeer aanmerkelyk.
‘Den 26 April 1780 heeft de Machine, in den tyd van 3 uuren, 3 duimen water, uit de Polder van Blydorp, gepompt.
Den 4 Aug., in 9½ uur tyds, 7½ duimen uit dezelfde Polder, van 2 duimen boven tot 5½ duimen beneden zomerpeil, en wel met een opbreng van 5 voeten en 7 duimen.
Den 9 Aug., in 10 uuren tyds, uit dezelfde Polder, 6 duimen, van 2 duimen boven tot 4 duimen beneden zomerpeil.
Den 20 Aug., in 13 uuren tyds, 9½ duimen uit beide de Polders. In Kool van 1½ duim boven tot 3 duimen onder, en in Blydorp van 1 duim boven tot 3½ duimen onder zomerpeil, met een opbreng van 5 voeten, 9½ duimen.
| |
| |
Den 4 Sept., in 10 uuren tyds, 5½ duimen uit Blydorp, van 2 duimen boven tot 3½ duimen onder zomerpeil, met een opbreng van 5 voeten en 8 duimen.
Den 3 Oct., in 12 uuren tyds, 4½ duimen uit dezelfde Polder, van 4½ duimen juist op het zomerpeil.
Den 17 Oct., in 12 uuren tyds, met een opbreng van 4 voeten 9 duimen, 6 duimen uit dezelfde Polder, van 1½ duim boven tot 4½ duimen beneden Peil.
In dezelfde maand October bedagt men eene andere proef; men wilde weeten, tot welke diepte de Machine het water uit de Polder van Blydorp zou kunnen oppompen, ten welken einde men dezelve aanhoudend liet werken, en men vond, dat zy dit deed tot elf duimen beneden het zomerpeil, met een opbreng van zes voeten en twee duimen; het geen dus voor de molens geheel onmogelyk zou zyn.’
Daar nu de Ingelanden van den Blydorper Polder, en van den daarmede eventueel verbonden Koolpolder, dagelyks in de gelegenheid waren, om de verbaazende uitwerkingen deezer Machine te zien, by welke hunne molens in geenerlei opzicht in vergelyking konden komen, zou men verwacht hebben, dat zy zich zouden hebben beyverd, om, zo mogelyk, eigenaars van dit voortreffelyk werktuig te worden: dan hiertoe waren zy, uit niets ter zaake doende vooroordeelen, gantschelyk ongenegen. Waarom de oprichters het voorneemen opvatteden, om het werktuig te gebruiken tot eenige fabriek, in welke eene aanhoudende rondgaande beweeging noodig is; hoedanig iets, door toevoeging van raderwerk, gemakkelyk kan geschieden, en ook in Engeland, op veele plaatzen, met groot voordeel wordt in het werk gesteld: doch de eigenaar van den grond, op welken het werktuig gebouwd was, deed een zo onmaatigen eisch, dat ook hieraan niet was te denken. Dit kostbaar en nuttig werktuig zou dus geheel onnut zyn geworden, zo niet eindelyk de Staaten van Holland en Westvriesland hetzelve van de eigenaars hadden gekogt, om daarvan gebruik te maaken in de eventueele Droogmaakery van den Nieuwkoopschen Poel, waaromtrent een voorstel was, om dien Plas met twee vyfde Stoommachines en drie vyfde Watermolens droog te maaken.
De proeven, met zo veel voordeel door het Rotterdamsch Genootschap genomen, bewoogen eerlang de Staaten van Utrecht, om eene Stoommachine te laaten
| |
| |
stichten, tot het droogmaaken van den Meydrechtschen Poel, die op elfhonderd morgens oppervlakte begroot wordt. Om zekerder te slaagen, begreep men een werktuig te moeten hebben, in staat, om het water tot een en een halven voet, beneden het waterpas der drooggemaakte landen, weg te pompen. Dan ten dien einde moesten de fondamenten der voornaamste deelen des werktuigs geleid worden, zes-en-twintig voeten diep beneden het Amstel-peil, van hoedanig eene-diepe fondeering hier te lande nog geen voorbeeld was, 't geen echter niet belet heeft, dat men hierin, na het te bovenkomen van veelerhande zwaarigheden, gelukkig geslaagd, en dus het gebouw in alle zyne deelen zo onwrikbaar gevestigd is, dat nergens in hetzelve eenig teken van zetting of begeeving is te ontdekken.
Toen het geheele werktuig in gereedheid was, en met het begin van Maart 1794 begon te werken, bleek ras, hoe veel goeds men van eene zodanige inrichting had te wagten. Want terwyl de twee groote in deezen Polder geplaatste watermolens, geduurende drie jaaren tyds, het water van den plas maar zes-en twintig duimen hadden kunnen verlaagen, wierd in eene naauwkeurige proefneeming bevonden, dat in veertien dagen, geduurende welke de beide molens geheel stil wierden gehouden, door middel der Vuurmachine, vyf en een halve duimen water was ontlast. Met dit alles had men eerlang het ongenoegen, te ondervinden, dat bykomende omstandigheden de verdere gelukkige uitwerking van dit werktuig geheel verhinderden. Want, geduurende den volgenden harden Winter, moest de Machine meerendeels stilstaan, zo wegens gebrek aan koolen, als omdat de gestrenge vorst het toevloeijen van het water verhinderde. Toen men hierop in het Voorjaar weder aan het werk zou gaan, braken, door eene onkundige en onvoorzichtige behandeling, eenige belangryke deelen van het werktuig, zo dat het tot in Juny aanliep, eer men den arbeid wederom kon hervatten. Na dien tyd voldeed het werktuig zeer goed, doch kon niet ten vollen aan het oogmerk voldoen, van wegen de menigvuldige wellen, welke zich, by het laager aftappen van het water, openbaarden. Ras begreep men, dat, zou hierin behoorlyk voorzien worden, eene tweede Stoommachine noodzaakelyk zou zyn; 't geen het Provinciaal Bestuur van Utrecht be- | |
| |
woog, de thans ledig liggende Blydorpsche machine van de Provincie Holland aan te koopen. Thans meende men, dat alle struikelblokken uit den weg geruimd waren; doch men bedroog zich geweldig, dewyl eenige Utrechtsche Burgers, in 't begin van 1798, zich met een Request vervoegden by de Constitueerende Vergadering in 's Hage, by het welk zy verzochten, Dat de gegeevene orders, tot het bouwen eener tweede Stoommachine in den Meydrechtschen Plas, als
schadelyk en zeer kostbaar, mogten worden gecontramandeerd; te meer, daar deeze inrichting daar heenen strekt, om de Engelsche Producten in deeze Republiek onontbeerlyk te maaken; terwyl, integendeel, wat het nut betreft, de in Holland uitgevonden Schepradwatermolens immer beter bevonden worden, dan de Stoommachines; waarvan die in hun District onder anderen een bewys oplevert. Dit Request wierd, gelyk natuurlyk was, gesteld in handen van het Provisioneel Bestuur, om daarop binnen agt dagen te berichten; 't welk ook eerlang antwoordde, Dat het zyne verontwaardiging niet ontveinzen kan, over de positiven, by dit Request voorkomende, daar dezelve niets dan onwaarheden behelzen, en vol zyn van lasterlyke uitdrukkingen; dat hunne verontwaardiging daarover te grooter is, daar zy niet, dan op ingenomen advis van deskundigen, last hebben gegeeven, om aldaar eene tweede Stoommachine te plaatzen; dat zy daarenboven, en ten einde nog meer elucidatie deswegens te bekomen, eene Commissie uit hunmidden benoemd hebben, welke deswegens met Gecommitteerden uit deeze Vergadering hebben geconfereerd, en intusschen het werk gestaakt. Het uitvoerig bericht van 't Utrechtsch Bestuur wierd intusschen gesteld in handen eener personeele Commissie, die ook eerlang eene beantwoording op dat bericht ontving van de vyanden der Stoommachines. De hierover ontstaane tweespalt, waardoor dit heilzaam werk provisioneel wierd opgeschort, was nog niet afgedaan op den 7 April 1798, met welken dag deeze Geschiedenis der Stoommachines eindigt.
|
|