Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 512]
| |
Reize van het Britsch Gezantschap door China en een gedeelte van Tartarye, door J.C. Huttner. Uit het Hoogduitsch. Te Leyden, by A. en J. Honkoop. In gr. 8vo. 151 bl.Het derde Deel van Lord macartney's Reis na China aankondigendeGa naar voetnoot(*) beloofden wy, binnen kort, van de opgemelde Reize door huttner berigt te zullen geeven. - Alleszins heeft men zich bevlytigd om van het Gezantschap diens Lords verslag te doen. Een onzer Medeschryveren was reeds vroegtyds bezig om 'er onze Landgenooten niet onkundig van te laaten, daar hy, in ons Mengelwerk, van de eerste Berigten, deswegen uitgekomen, het voornaamste optekendeGa naar voetnoot(†). Schoon alles, wat deswegen het licht zag, overscheenen wordt door de gemelde Reis van Lord macartney na China, door george staunton, zal men egter de andere Berigten niet mogen wraaken, en althans niet hetgeen wy hier voor ons hebben van den Heer huttner een Duitscher van Geboorte, Gouverneur van den Zoon van george staunton, welke Zoon den Gezant als Pagie toegestaan was. De Nederduitsche Vertaaler van staunton's heerlyk Werk, die alles doet om hetzelve alle mogelyke volkomenheid by te zetten, moet ook aan deeze Reis des Duitschers waarde hegten, daar hy schryft: ‘Ik zal gelegenheid hebben om uit dezelve eenige byzonderheden tot opheldering deezer Reis van Lord macartney te ontleenenGa naar voetnoot(§).’ Wy hebben veel genoegen in de geheele Uitgave gevonden. Welke lotgevallen de Papieren des Heeren huttner, deeze Reis betreffende, gehad hebben, en waaraan deeze in 't licht geeving den oorsprong verschuldigd is, wordt ons in de Voorreden breedspraakig ontvouwd; met byvoeging: ‘Zonder twyfel zoude de Heer huttner veel bygevoegd, agtergelaaten, verbeterd, of anders gezegd hebben, wanneer hy by het schryven van dit Berigt aan eene uitgave gedagt hadt. Ondertusschen zal men zien, dat hy de plaatzen, daar iets onaangenaams voorviel, behoedzaam overgestapt heeft, terwyl anderson daar aan onbarmhartig zynen moed gekoeld heeft.’ - Zynen lust onbarmhartig te koelen, | |
[pagina 513]
| |
is zeker niet pryslyk; maar het stilzwygend voorbystappen van onaangenaamheden kan niet gezegd worden een charactertrek van onpartydigheid uit te maaken. De Heer staunton is ons gebleeken, uit vergelyking met anderson, mede eene groote maate van omzigtigheid in deezen, zo niet meer, gebruikt te hebben. Dan dit in 't voorbygaan. De Nederduitsche Voorredenaar beschryft den Heer huttner, als ‘een onpartydig man, vol talenten, die veele zaaken uit derzelver behoorlyk oogpunt zag, en als Duitscher de Chineesche Naamen ongetwyfeld naauwkeuriger in geschrift gesteld heeft, dan de Engelschen dit doen konden.’ Het geheele Reisverhaal is doorloopend, zonder eenige rust- of onderscheidings - plaatzen, geschreeven. Het zou, onzes agtens, beter geweest zyn, 't zelve hier en daar af te breeken, en op voeglyke plaatzen den Leezer rust te bieden; schoon de beknoptheid van het Stukje ter verschooninge van dien doorloopenden schryftrant strekke, en de Heer huttner, zich aan geene Uitweidingen schuldig maakende, terstond tot de zaak komt, en 'er zich aan houdt, hoewel het Verhaal verre van droog is, en doormengd met veelal zeer gepaste aanmerkingen. By deeze aankundiging kunnen wy niets meer of beters doen, dan eene en andere byzonderheid tot een staal opgeeven. Schoon onze Schryver, gelyk wy, op 't spoor des Vertaalers, aangemerkt hebben, de plaatzen, waar iets onaangenaams voorviel, behoedzaam overgestapt heeft, moet dit zeker verstaan worden van zaaken, het Gezantschap als Gezantschap betreffende, dewyl hy anderzins niet in gebreke blyft zulks te vermelden, als, by voorbeeld, waar hy spreekt van de twaalf oppassende Mandarynen, en den overlast van hunne Medegrooten; van de bepaaling, die hun in Peking als in eene gevangenis opgeslooten hieldt, en verscheide andere ontmoetingen van dien aart. Kleine, doch niet onaartige ontmoetingen vinden wy hier vermeld; wy tekenen 'er een op. ‘Volgens zekere gerugten hadden wy de ongemeenste dingen onder de geschenken voor den Keizer. Op zekeren dag kwam een Mandaryn onzen tolk zeer beschroomd en geheimzinnig vraagen, of het niet mogelyk ware, hem en eenige vrienden, die met opzet daar gekomen waren, de wonderbaare zeldzaamheden te vertoonen, die wy den grooten Keizer medegebragt hadden. De tolk stondt belemmerd, en verzogt den vreemdeling, dat hy zich nader zou verklaaren over de zeldzaamheden, die hy bedoelde. Ja, antwoordde deeze, ik heb in Peking en andere plaatzen gehoordGa naar voetnoot(*), dat gy onder andere een hen medegebragt hebt, die dagelyks vyftig pond houtskoolen tot voeder | |
[pagina 514]
| |
noodig heeft, en met niets anders gespyzigd wordt; verder een dwerg van anderhalve voet hoogte; een oliphant van de grootte eener kat; een noofdkussen, dat de toverkragt bezit om iemand, die 'er het hoofd op legt, oogenbliklyk heenen te voeren waar hy begeert, enz. De vreemdeling scheen zo zeer van de waarheid deezer gerugten overtuigd te zyn, dat het eenige moeite kostede, hem van zyne dwaaling af te brengen. Hy was klaarblyklyk nedergeslaagen, toen hy hoorde, dat hy de wonderen onmogelyk zien konde, daar wy dezelve niet bezaten. Daarenboven waren deeze gerugten voor de gemeene Chineezen nog te geloofwaardiger, om dat de Gezanten uit de nabuarige kleine Ryken den Keizer altoos zonderlinge Vogels, Dieren en andere natuurlyke zeldzaamheden ten geschenke brengen. Het was vry toevallig, dat wy op den weg, eenige dagen agter den anderen, dromedarissen, met houtskoolen belaaden, ontmoeteden; eene omstandigheid, waar door veele, die van onze Wonder-hen gehoord hadden, in hunnen waan versterkt konden worden.’ In ons laatste berigt van staunton's Reisbeschryving hebben wy van de Geschenken der Engelschen gesprooken. Huttner maakt op die, in vergelyking met de aan het Gezantschap geschonkenen, deeze bedenking: ‘dat de laatsten bestonden uit zyden en katoenen stoffen, thee, lantarens, porcelein, suiker, zyden beurzen en waaiers. - Men kan zich van zekere opmerkingen niet onthouden, wanneer men de lantarens met kostbaare mathematische werktuigen, zyden beurzen en waaiers met geweeren van het fynste werk en met zeer veele duure Engelsche Fabrykwaaren vergelykt; maar deels levert China niets beters op, en deels moet men ook bedenken, dat het vyfmaandig verblyf van het Gezantschap, 't geen uit honderd persoonen bestond, der Chineesche Regeering kosten veroorzaakte, die de waarde der Engelsche Geschenken volkomen opwoogen.’ Ten voorbeelde van Plaatsbeschryving kunnen wy niet nalaaten af te schryven, wat onze Reiziger vermeldt van de vermaarde Stad Sot - schu, fu. ‘Op de zagte breedte van 31o gelegen, naauwlyks twee mylen van zee verwyderd, van de vermaaklykste, vrugtbaarste landstreek omringd, door rivieren en kanaalen met de overige Provincien gemeenschap hebbende, het verblyf der rykste kooplieden, het kweekschool der grootste kunstenaars, der beroemdste geleerden, der bekwaamste tooneelspeelers, der klugtigste goochelaars, wetgeefster van den Chineeschen smaak, bezitster van de schoonste leesten van vrouwen, der kleinste voeten, der nieuwste modes en der beschaafdste taal, het vereenigingspunt der verschillende vermaaken en der verachtlykste wellust, en de verzamelplaats van alle ryke lediggangers en wellustelingen in China - onder zulke omstandigheden kan Sotschu op een voornaamen | |
[pagina 515]
| |
rang onder de Chineesche Steden aanspraak maaken. De Chineezen dryven dit zo verre, dat zy in een spreekwoord zeggen; boven is het Paradys, hier beneden is Sotschu. Men zegt dat zy eene der grootste Steden van China is, en ofschoon wy slechts een gedeelte van dezelve zagen, duurde het egter over de vier uuren, eer wy aan het einde kwamen. De veele duizenden van menschen, die overal verzameld waren om ons te zien, scheenen de groote bevolking van deeze plaats te bevestigen. Daar men door kanaalen door de Stad vaaren, of bezyden de huizen te voet gaan kan, hebben eenige zendelingen dezelve by Venetie vergeleeken, met uitzondering, dat deeze laatste Stad zeewater heeft, en 'er in Sotschu zoet water is. Maar het gaat met deeze vergelyking, zo als met de meeste; zy is zeer gebrekkig. De welgebouwde huizen zyn hier menigvuldiger dan in andere Chineesche Steden, en vertoonen meer welvaart en smaak. Dat de meeste gebouwen, die geene winkels hebben, (want deeze zyn zeer zorgvuldig opgesierd) 'er morssig en veronagtzaamd uitzien, kan, behalven andere oorzaaken, ook gadeeltelyk daar door komen, dat de inwoonders en vreemdelingen veel tyd in de vermaaklyke kleine gondels doorbrengen, die men in groote menigte, zoo in als buiten de Stad, ziet. Zy zyn geheel verlakt en uitneemend net en zindelyk. Men zegt dat veele lieden, in korten tyd, hun geheel vermogen op dezelve doorbrengen, en dat kooplieden, na hier hunne waaren verkogt te hebben, zeer dikwyls door de gondelvermaaken van Sotschu tot den bedelzak gebragt worden. Op de voorsteven, en ook van agteren, daar men dikwyls keukens ziet, staan de roeijers. In het midden is eene bedekte kajuit met vensters, die eene kleine tafel, eenige kleine zetels en rustplaatzen met kussens bevat. In eenige waren jonge lieden, die tot vermaak rondvoeren, in andere at men, en in verscheiden hoorde men muziek en zang. Zeer veele werden door vrouwen geroeid en hadden meisjens aan boord, wier ligte kleeding, luidrugtige scherts en vrye zeden haar voor schoolieren van de academie verklaarden, die hier zedert langen tyd bloeit: want in dit land is, even als door geheel Asia, de wellust eene weetenschap, en haare schoolieren een tak van koophandel geworden. Sotschufu en Hanktschufu zyn de Steden, waar de Chineesche Meisjens de konst leeren om te behaagen, en van waar men dezelve, even als koopgoederen van handelsteden, ontbiedt. De Vrouwennimmers van den Keizer en van ryke Mandarynen worden voornaamlyk uit deeze beide plaatzen voorzien. Men onderwyst de meisjens in het zingen, in het speelen op de cither, in allen vrouwlyken arbeid en in de dichtkonst. De geliefde volksliederen, dit zeide my onze tolk, zyn door deeze meisjens gedicht. Maar haare grootste konsten zyn van eenen | |
[pagina 516]
| |
schandelyken aart. Beide Steden hebben ook den naam van de grootste vrouwlyke Schoonheden voort te brengen, en Dogters zyn in dezelve een der beste waaren.’ Van Boomen en Gewassen geeft de Schryver, naar gelange van zyn bestek, een genoegzaam berigt: dit vermeldt hy van den Chinaas - appel: ‘Deeze is by ons genoeg bekend, en behoort, zelfs volgens den naam, in China te huis. De Portugeezen bragten dezelve eerst naar Europa, en men zegt dat nog heden de eerste Chinaas-appelen-stam te Lissabon bewaard wordt. Daar zyn in China drie soorten. De eerste en voortreffelykste is breed, en heeft eene roodachtige schil, die zich geheel van het vleesch laat afscheiden, zonder iets van de witte schil, die tusschen beiden is, agter te laaten: men kan dezelve gemaklyk uit malkanderen neemen, zonder het sap, 't geen uitneemend zoet en verfrissend is te verliezen. - De tweede soort heeft eene bleek geele, ruuwe schil, en is langwerpig; maar niet zo zoet en sapryk als de eerste. - De derde, die wy alleen in Europa kennen, is hoog geel, vol sap, wranger dan de twee andere soorten, en heeft een vaster vleesch. De eerste heet de Mandarynen - Chinaas - appel, om haare voortreflykheid; de tweede Capitän - Chinaas - appel dewyl zy het naaste by de eerste komt; en die, welke in Europa bekend is, de Kuli - Chinaas - appel, dat is die der daglooners (drangers), dewyl zy de goedkoopste en gemeenste is.’ Aan aanmerkingen, de Zeden en den Handel betreffende, ontbreekt het ook in dit Werkje niet. Dezelve verdienen 'er in nageleezen te worden. Alleen melden wy deeze byzonderheid, veele andere door ons bedoelde agterlaatende. ‘De Koopmanstaand is in China ten uitersten veracht. De vreemde Kooplieden gevoelen deeze vernedering des te meer, doordien hun stand in alle verlichte Europische landen in achting is. De Engelschen lyden dubbel daar by, naardien men hen voor de wildste van alle Barbaaren (dus noemen de Chineezen de Europeaanen) houdt. Deeze eer hebben zy hunnen matroozen te danken, die in de daad de zagtmoedigste menschen niet zyn; en wanneer in 't vervolg de Europeaanen, die handel dryven, zich niet wagten den Chineezen door hunne zeden aanstoot te geeven, zullen de verachting en zelfs de openlyke beschimpingen, waar aan zy hier blootgesteld zyn, steeds aangroeijen.’ Uit dit weinige kunnen onze Leezers opmaaken, dat zy in dit kleine Werkje veel weezenlyks aantreffen; en is het den geenen, wien het Werk van den Heer staunton veel te kostbaar valt, zeer in de hand gewerkt, dat zy, in een kort bestek, het voornaamste voor een kleinen prys, byeen vinden. De Vertaaling heeft ons doorgaande wel bevallen. |
|