te hebben gemaakt, door al de hoedanigheeden van den rechtschapen Krygsheld en Staatsman. America wierp met eerbied de oogen op het eenzaam verblyf dat door zynen Verlosser bewoond werd; op dat eenzaam verblyf, waarin zo veel roems bevat was, waaruit dikwerf zulke wyze raadgeevingen kwamen, die geenen minderen invloed hadden dan in de dagen toen hy met gezag bekleed was: zyne medeburgers beloofden elkander zynen raad nog lang te zullen volgen; maar de dood heeft hem eensklaps weggerukt, te midden van de aangenaamste en waardigste bezigheeden van den ouderdom.’
In den zelfden smaak als fontanes, heeft onze vryheidminnende Landgenoot kinker zyn onderwerp behandeld By manier van voorafspraak maalt hy, in onrym, van washington's karakter en verrigtingen eene beknopte schets, om dezelve, vervolgens, in dichtmaat, breeder uit te werken. Veel schoons en dichterlyks bevat die schets; schoon ons wel eens eene uitdrukking is voorgekoomen, meer schynbaar verheven, dan natuurlyk en eigenaartig: b.v. daar washington gezegd wordt, de zon van het geluk der Amerikaanen ter Oostkimme te hebben gedreeven. Zo waarergens, hier ten minsten, geldt het Horatiaansche Verum ubi plura nitent, &c. Niet kwaalyk bevielen ons, onder andere, de volgende regels, de hoofdtrekken van washington's karakter, in een kort bestek, vermeldende, welke wy, ter proeve, zullen overneemen.
't Zegt weinig, in een' still' en kalmen stroom der tyden,
In een' gewonen stand, in een' beperkten kring,
't Gewoel der driften, als ze ontwaken, te bestryden
En af te wenden, met beleid en matiging.
't Zegt weinig, in 't genot van stille huisvermaken,
Op 't pad der onschuld stil en vreedzaam voort te gaan,
By 't ruischen van een beek zich-zelven te bewaken
Verr' van het bulderend geraas van d'Oceäan. -
Maar door een denker woud, geschud door felle orkanen,
Door hoop en vrees ontrust, daar 't oog geen uitkomst ziet,
Door hinderpalen heen zich-zelv' een spoor te banen,
Naar de aangewezen streek - als 't onze plicht gebiedt;
Niet laf te rugg' te zien naar 't oord, dat wy verlieten,
Waar 't vergenoegen ons een zachte rustplaats bood;
Een' onverzaagden blik naar 't hachlykst doel te schieten,
En rustig voort te gaan in 't aanzien van den dood;
Nooit naar de tooverstem der vleiëry te hooren,
Verleiding, die ons zwak bespiedt, te wederstaan,
En, als ze onze eerzucht streelt. die drift in 't hart te smoren,
Haar, als ze blaakt en zwelt, kloekmoedig neêr te staan: