Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney, naar China. Door George Staunton. Uit het Engelsch. Met Plaater en Kaarten. IIIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 399 bl.Plaatsten wy, by den aanvange onzer Aankondiging van het Tweede Deel deezes heerlyken WerksGa naar voetnoot(*), eene aanmerking, wegens de voordeelen, welke die Reis aan de Aardryksbeschryving heeft aangebragt; wy openden dit Derde Deel niet, zonder daarvan een staavend blyk te vinden in eene Kaart, waarop men den geheelen koers van het Eskader, niet alleen van de Qui-san-eilanden, maar zelfs uit de haven van Turon tot den | |
[pagina 469]
| |
mond van de Pei-ho-rivier, in de Golf van Pe-tche-li of Peking, duidelyk kan nagaan. Een groot gedeelte van deezen koers was nooit door Europeesche Schepen bevaaren, althans zyn 'er geene berigten van dergelyk een scheepvaart voorhanden; en heeft men voor de naauwkeurigheid van deeze Kaart byzondere zorg gedraagen: weshalven dezelve, by het belangryke voor de Aardryksbeschryving, voor de Zeevaartkunde van het hoogste nut zy. Dan, laaten wy, naa deeze Aanduiding, den Hoofdinhoud deezes Deels opgeeven, en als voorheen, van het veelvuldig weetenswaardige, het een en ander aanstippen: de veelvuldigheid der stoffe van dien aart maakt iets meerder te doen onmogelyk, schoon wy ons, wegens een zo belangryk Werk, eene eenigzins grooter plaatsinruiming veroorloven. Dit Deel vangt aan met het XI Hoofdstuk, beschryvende de Vaart van de Qui-san-eilanden na Chu-san, aan China onderhoorig, met de waarneemingen aldaar. Stonden de Chineesen, die hier voor de eerste keer Europeesche Schepen zagen, versteld; veel zal de Leezer ontmoeten, 't geen hem bevreemdt, veel, 't geen hem ter leering kan dienen. Het Schip de Clarence werd slegts met zeven schoten begroet, en zulks was ‘alleen geschied, omdat het, volgens de verordeningen van spaarzaamheid, door de regeering van China voorgeschreeven, niet geoorlofd is, wanneer het slechts dient om een kompliment te maaken, of te beantwoorden, op eene en dezelfde plaats een grooter getal kanonschoten te doen.’ De Chineesche Koopman, dien zy des onderhielden, zeide, ‘dat de Chineesen de gewoonte hadden, om, by het groeten, hun geschut altyd zoo te richten, dat de schoten in de lucht gingen; 'er byvoegende, dat, indien de Engelschen zig van die wyze voorzorg bediend hadden, twee Chineesen niet gedood zouden geweest zyn, te Kanton, door de Kanonschoten, die by gelegenheid van een vreugdebedryf van een Engelsch Schip in die haven gedaan werden; - een ongeluk, welk, naderhand, den ongelukkigen kanonnier het leeven kostte, en Engeland byna zynen geheelen handel op China had doen verliezen. De Chineesche Regeering merkt alle geschut, horizontaal gericht, welke | |
[pagina 470]
| |
ook de reden van het afvuuren moge zyn, aan als bestemd om kwaad te doen.’ Onder de byzonderheden, die de Engelsche Reizigers troffen, waren de Lantaarns in de gehoorzaal des Gouverneurs; dit geeft aanleiding om over het maakzel deezer hoorne Lantaarnen te spreeken - zo deeden ook de Dwergboompjes, in bakken op tafels geplaatst, waarvan geene meer dan twee voeten hoog was; een kamercieraad, van 't welk de Chineesen veel werks maaken, en welks vorming hier nagegaan en beschreeven wordt. - Het wyzen des Chineeschen Opperbevelhebbers, by zekere gelegenheid, op een rooden, bolronden Knoop, welken hy op zyn muts droeg, geeft den Vertaaler aanleiding tot het maaken eener Aantekening over die rang-onderscheidende Knoopen, ontleend uit een Reisverhaal van a.e. van braam-houckgeest, de tweede in het Gezantschap van de Hollandsche Oostindische Maatschappy, in den Jaare 1794 en 1795 na Peking gezonden, om den Keizer, wegens den zestigsten Verjaardag zyner komst op den throon, geluk te wenschen: dit Gezantschap werd bekleed door Mr. izaak titsing, gewoon Raad van Neêrlandsch Indie te Batavia. Wy merken dit aan, om te doen zien, hoe de Nederduitsche Vertaaler, die hier een verslag van dit Werk geeft, zo verre het uit is, niets verzuimt, om alles, wat ter volmaaking deezer Reize dienen kan, by te draagen. De eerste Afdeeling des XII Hoofdstuks, 't welk ten opschrift voert, Vaart van de Chu-san-eilanden tot den mond der Rivier Pei-ho, bepaalt zich om de Vaart te beschryven door de Geele Zee na de Golf van Peking: Naardemaal het Eskader in de Haven van Chu-san zich op de uiterste grenzen bevond, tot welke de Europeesche Zeevaart, voor zo veel men weet, nog ooit of ooit gekomen is, en de Geele Zee, door China, Tartarye en het Schiereiland Korea bezoomd, van hun moest bevaaren worden, hadden zy Chineesche Lootzen noodig om die Zee te bevaaren. In deeze Zee ontlasten zich de groote wateren der groote Whang-ho, of der Geele Rivier van China. Deeze voert, in haaren langen en slingeragtigen loop, eene zo groote menigte geelagtig slik mede, dat deeze omstandigheid niet alleen aan de Rivier zelve, maar ook aan de Zee, met welker gol- | |
[pagina 471]
| |
ven zy haare wateren vereenigt, haare onderscheidende naaraen geeft. - De gemelde noodzaaklykheid van Chineesche Lootzen geeft eene voeglyke gelegenheid, om over der Chineesen Scheepvaart en Aardrykskunde, in vergelyking met die van anderen, te spreeken. Hier treffen wy eene byzondere beschryving aan van het Zeekompas, by de Chineesen in gebruik, en vandaar, in den Jaare 1295, door den beroemden Reiziger marco paolo, in Europa gebragt, dien men langen tyd voor den uitvinder daarvan gehouden heeft. By de Chineesen wordt de Zuidpool aangemerkt als alleen de aantrekkende kragt te bezitten, en daarom de Naald die het Zuiden aanwyst geheeten. Dit maakt het Chineesche Kompas het tegenovergestelde van het onze. De aanmerkingen hierover door den Schryver bygebragt, en hetgeen de Grootvader des tegenwoordigen Keizers van China, de Keizer kaung-sji, deswegen schreef, zal men met veel genoegen leezen. De vaart, op de Geele Zee afgelegd, geeft gelegenheid tot verscheide, de Zeevaart betreffende, bedenkingen; en zal men met genoegen het afwisfelend berigt wegens den Kapitein m'cluer, die, van de Peluw-eilanden komende, hun daar ontmoette, leezen, alsmede 't geen wy hier aangetekend vinden wegens den tocht van marco paolo, volgens Mr. j. castera, met de tusschengevoegde bedenkingen des Nederduitschen Vertaalers. - De ontmoeting op de ree van Ten-choe-foe, by den Opperbevelhebber, leert ons veel van het character der Chineesen kennen; en dient eene hier geplaatste Bekendmaaking des Ambassadeurs, tot waarschuwing op elk Schip afgeleezen, om ons te onderrigten, wat voorheen oorzaak van misverstand tusschen de Engelschen en Chineesen gegeeven hadt, en wat in het tegenwoordig geval te vermyden en te doen stondt. Beschikkingen wegens den Reistocht vullen het overige deezer Afdeelinge aan. De tweede Afdeeling voert ten opschrift, Verblyf der Engelsche Schepen in de Golf van Peking, voor den mond der Pei-ho, tot de komst des Gezantschaps in die Rivier. De Heer staunton geeft voldoende redenen op, waarom 'er geen veilige haven in de Golf van Peking gevonden wordt, die ons teffens de gesteldheïd des lands daaromstreeks doen kennen. Mr. huttner, een Duitsche van Geboorte, Gou- | |
[pagina 472]
| |
verneur van den Zoon van george staunton, welke Zoon den Gezant als pagie toegestaan was, gaf, met Kapitein campbell een tocht na den mond der Rivier Pei-ho gedaan hebbende, des berigtGa naar voetnoot(*). Naauwlyks waren deezen teruggekeerd aan boord Van de Lion, of men zag verscheide Chineesche Jonken aankomen, gelaaden met leevendig vee, ooft, groente en andere eetwaaren, in zo groot eene menigte, dat de Engelschen 'er slegts een gedeelte van konden aanneemen, en genoodzaakt waren, het overige terug te zenden. ‘Veeligt,’ zegt de Schryver, ‘zal het belangryk genoeg zyn, hier eene lyst mede te deelen van het geen op éénmaal gezonden werd. Zie hier dezelve: - Twintig ossen - honderd en twintig schaapen - honderd en twintig varkens - honderd stuks gevogelte - honderd eendvogels - honderd en zestig zakken meel - veertien kisten brood - honderd en zestig zakken gewoone ryst - tien kisten roode ryst - tien kisten witte ryst - tien kisten fyne ryst - tien kisten thee - twee en twintig doozen gedroogde persikken - twee en twintig doozen ingelegde of geconfyte vruchten - twee en twintig kisten pruimen en appelen - twee en twintig doozen ockras - twee en twintig doozen andere fruit - veertig manden groote konkommers - duizend kwetsen - veertig bundels latouw of salade - twintig maaten erwten in haare schaalen - duizend water-meloenen - drieduizend muskus-meloenen - etlyke kruiken zoeten wyn, en aangenaame sterke dranken - tien kisten kaarsen - en drie manden porcelein.’ - In denzelfden overvloed, en op dezelfde edelmoedige en weldaadige wyze, ontvingen de Engelschen gestadig mondbehoeften, zonder 'er ooit om te moeten vraagen. Vervolgens beschryft onze Reiziger, hoe de Engelsche Gezant door twee Mandarynen van rang aan boord ontvangen werd. Zeer leezenswaardig is de beschryving der Geschenken, door den Koning van Groot-Brittanje voor den Keizer van China bestemd. In dezelve be- | |
[pagina 473]
| |
kleedt het Planetarium de eerste plaatsGa naar voetnoot(*). Het inscheepen en vervoeren dier Geschenken is breedvoerig, en doormengd met aanmerkingen over de Chineesche Vaartuigen. Voorts beslaat de Lastbrief van Lord macartney aan Sir erasmus gower, Kapitein op de Lion en Bevelhebber van het geheele Eskader, geen kleine plaats in deeze Afdeeling. Een Lastbrief, welke de scherpe aanmerkingen van den Heer cossigny, aan den voet des blads 'er bygevoegd, niet ontgaat; de bedoelingen der Engelschen in dit Gezantschap en daar by gevoegde tochten in den ongunstigsten dag stellende. Een gepast tegengift tegen de snorkende bedoelingen, steeds in het Werk vermeld. Het XIII Hoofdstuk is bestemd ter beschryving van de Vaart des Britschen Gezantschaps van de Stad Ta-koe, langs de Rivier Pei-ho, tot de Stad Tong-choe-foe, op de reis na Peking. De eerste Afdeeling vermeldt de Reis van Ta-koe, langs de Pei-ho, na Tien-sing; het Gesprek des Gezants met den Onderkoning van Pe-che-li, en byzonderheden op den weg ontmoet. Veel vreemds houdt hier de aandagt der Leezeren bezig; vreemds niet alleen, maar ook weetenswaardigs: terwyl de vergelykingen, zo van den Engelschen Schryver, als de daar by gevoegde van den Vertaaler, en eigene en overgenomene, aan dit berigt van de doorgevaarene Landstreeken van China geene geringe waarde byzetten. - ‘De tyding, dat het Gezantschap naderde,’ schryft staunton, ‘verspreidde zich met groote snelheid door de nabuurige Steden en Dorpen; de menigte der Vaartuigen, van allerhande soort, die de oppervlakte der Rivier bedekten, was 'er een spreekend bewys van. Een verbaazend gedrang van menschen vergaderde op de oevers langs de rivier, waar van sommigen reeds een langen tyd gewacht hadden, om den trein te zien voorbyvaaren; terwyl de Vrouwen, zoo bloo als nieuwsgierig, van achter de deuren of over de muuren keeken, om een gezigt, voor haar zoo vreemd, te genieten. 't Is waar, sommigen van de ouder da- | |
[pagina 474]
| |
mes doopten bykans haare kleine voetjes in de rivier, ten einde de Vreemdelingen wat meer van naby te zien; maar het jongere gedeelte derzelven hieldt zich, over het algemeen, op den achtergrond. De Reizigers, van hunnen kant, vermaakten zich door een onafgebrooken reeks van voorwerpen, die allen nieuw voor hun waren. Het gelaat des lands en zyne inwoonders booden bykans ieder oogenblik iets aan, verschillende van hetgeen men elders ziet.’ - Der Chineesen Landbouw en hunne Zoutwerken trokken byzonder de aandagt. De tweede Afdeeling deezes Hoofdstuks is bestemd tot eene Beschryving der Stad Tien-sing, en van merkwaardige byzonderheden, die Stad en de Chineesen in 't algemeen betreffende. De naam dier Stad betekent in het Chineesch zo veel als Hemelsche Plaats, en wordt dezelve in alle haare bekoorlykheid voorgesteld. De ontmoetingen aldaar waren gewigtig; het onthaal prachtig; onder dit eene beschryving van een Chineesch Tooneelspel. - ‘De Mandarynen van Tien-sing verzekerden, dat de Stad zevenhonderd - duizend zielen bevatte: het ongelooflyk getal aanschouwers, welken zy opleverde, maakt die berekening waarschynlyk; al staat men ook toe, dat 'er uit de nabuurschap van Tien-sing veele lieden waren toegevloeid, welken de vreemdheid van het gezigt derwaards mogt gelokt hebben: want daartegen moet men 'er eene billyke evenredigheid van Vrouwen en Kinderen, waar van zich slechts weinigen onder den nieuwsgierigen hoop vermengd hadden, byvoegen. De Jonken, welke talryk genoeg waren, om bykans de geheele oppervlakte der wateren, welke deeze handeldryvende Stad doorsnyden, te bedekken, bevatten veele duizend menschen. De mannen, die deeze Vaartuigen bestieren, zyn het niet alleen, welken zy tot wooningen verstrekken. De vrouwen en kinderen, zoo wel der hoofden als der matroozen dier booten, houden ook gestadig hun verblyf aan boord derzelven. Veelen van hun zyn daar gebooren, en allen slyten 'er hun leeven. Ieder strand is vreemd voor hun, en de aarde eene hoofdstof, waar op zy zich maar zelden waagenGa naar voetnoot(*).’ Elders van deeze Vaar- | |
[pagina 475]
| |
tuigbewoonders, en wel van die der Graan-jonken, spreekende, drukt de Schryver zich in deezer voege uit: ‘Op het dek van iedere deezer groote Jonken, is eene lange rei kamers, door verscheide huisgezinnen bewoond. Men rekende, dat ieder deezer vaartuigen niet minder dan vyftig persoonen bevatte, en dat 'er tusschen Tong-choe-foe en Tien-sing ten minsten duizend zulke Graan - jonken waren, 't welk vyftigduizend inwoonders uitmaakte. Een onnoemlyk getal andere, kleinder en grooter, vaartuigen, van verschillende soort, ging, gestadig, de rivier op en neder, of lag voor de Steden, die, op de oevers gebouwd, de rivier bezoomden. Het getal der lieden, welke zich aan boord van deeze andere vaartuigen bevonden, bedroeg ten minsten ook weder vyftigduizend zielen. Dus beliep de bevolking deezer beweegbaare wooningen, op een enkelen tak eener rivier, een aantal van honderdduizend persoonen.’ De aanleidende oorzaak tot het ongenoegen, welk de Chineesen, en byzonder de Chineesche Regeering, tegen de Engelsche Natie hadt opgevat, wordt met den aanvang der derde Afdeeling ontvouwd, en, zo als zich begrypen laat, ten gunstigsten voor de Engelschen. Voorts bevat dezelve het vervolg der reis des Gezantschaps van Tien-sing tot Tong-choe-foe, met veele ge- | |
[pagina 476]
| |
wigtige byzonderheden op die reis, geschikt om ons het Chineesche Volk in veele opzigten te doen kennen. Dan wy hebben reeds het perk, 't welk wy ons voorgesteld hadden, overschreeden, en moeten, schoon noode, van dit Werk afstappen. |
|