voudige overdenkingen in 't licht gegeeven. Zy bevatten ook korte herinneringen van 't geen, in de Leerredenen zelve, tot beoefening van het verhandelde was voorgehouden. Dat meer uitlegkundig was, scheen voor den styl, dien de overdenkingen hebben moesten, minder geschikt. Daarvan is echter het een en ander, dat, hier en daar, tot opheldering dienen kon, in bygevoegde aanteekeningen geplaatst. Het hoofddoel van dit geschryf is aan te toonen, hoe de wyze en goedertierene God, door alle tyden heen, gezorgd heeft, dat de kennis van die groote belofte van eenen Verlosser van zondaaren, die hy in het Paradys gedaan heeft, bewaard gebleeven, langzamerhand opgehelderd, en ook by voorkomende gelegenheden is uitgebreid geworden.
De eerste Overdenking beschouwt den staat der eerste menschen vóór den val, en de allerongelukkigste gesteldheid, waartoe zy vervielen door het eeten van de verbodene vrucht. In eene aanteekening wordt de letterlyke uitlegging van Gen. III, op de gewoone wyze, verdeedigd, waarop nog al iets zou aan te merken vallen. Daarop rust evenwel ook de geheele verklaaring van het vyftiende vers van dat Hoofdstuk, waarin men de verkondiging van het eerste Euangelie in het Paradys zal aantreffen. Daarover gaat de tweede Overdenking. De derde beschouwt Adam en Eva, na de verkondiging van het eerste Euangelie. Zy hooren, na eerst vertroost, versterkt en bemoedigd te zyn, de aankondiging der verdiende straffen, die zy ook weldra, buiten het Paradys gedreeven, vinden, waarin de Godheid hun echter te gemoet komt. De vierde betreft de geschiedenis van Kain en Habel, waarby eene breede leezenswaardige aanteekening gevoegd is, over den eersten oorsprong der offeranden. Het komt den Eerw. van der leeuw voor, dat de eerste menschen tot het doen van dank-offeranden hebben kunnen geleid worden - door hun redensgebruik - gevoel - en de natuurlykste openbaringen van hunne erkentelykheid - en dat wel, zonder dat zy konden gezegd worden eenen eigenwilligen Godsdienst te hebben, en niet in den geloove te offeren. Hy is verder, op aanneemelyke gronden, van oordeel, dat God, in den staat der rechtheid, op die bewyzen van dankbaarheid, die Hy, daar, op de reeds gezegde wyze, van onze Stam-Ouderen ont-