Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKleine Prosaïsche en Poëtische Bydragen. Te Arnhem, by J.H. Moeleman Junior, en Comp. 1800. In 8vo. 182 bl.Deze Bydragen bestaan uit twaalf onderscheidene, zoo groote als kleine Stukjens, waarvan de opschriften deze zyn 1) De weg door dit leven. 2) De Nachtwaker en zyne Dochter. Eene Vertelling van hendrik stilling. 3) De dag der Liefde. (Dichtstukje.) 4) Aan een Nachtegaal (In rymlooze maat.) 5) Idylle. Men vindt dezen Herderszang te Ermenonville - de waarlyk Arcadische Lustplaats van den Burger m. de girardin, beroemd voornaamlyk door het verblyf en de Graftombe van j.j. rousseau - aan den ingang van een groen, van hazelaaren gevlochten, priëel, tegen | |
[pagina 435]
| |
een grooten Eikenboom, onder een landschaplyk Monument, geschreeven. 6) Salgar en Mora. Eene Ekloge. (Uit het Engelsch.) 7) Het geluk der Liefde. Eene Epigramme van Antipater. 8) Byzonderheden uit het Leven en Character van emmanuël kant. 9 en 10) Een paar Luimen in rym. 11 en 12) Twee Fabelen. Gelyk het doorgaands met dergelyke mengelingen gaat, zoo ook zyn deze Bydragen ons zeer onderscheiden in waarde voorgekomen. Onder de stukjens, die ons by voorkeur behaagden, tellen wy het eerste, tweede, en agtste stukje. Wel is waar, dat in het eerste, 't welk geheel in eenen dichterlyken trant is opgesteld, sommige beelden onëigenäartig gekozen zyn; by voorbeeld; al in 't begin lazen wy: ‘ik heb den laafdronk gesmaakt, dien de Godheid ons toereikt; - ook heb ik gedronken den beker met galle vermengd, - den teug des ongeluks, ten bodem toe, uitgeleêgd!’ voor welk laatste wy liever het volgende zouden kiezen: ‘ook heb ik gedronken den teug des ongeluks, - den beker, met galle vermengd, ten bodem toe, uitgeleêgd!’ of iets dergelyks; dewyl de woorden hodem en uitleêgen eigenäartiger by den beker, dan by den teug kunnen geplaatst worden: ook kwam ons de elfmaalige herhaaling van den slechts middenmaatigen aanhef dezer Zang verveelend voor. Intusschen zyn 'er elders ook fraaië gedachten en welgekozene metaphors in te vinden, en het geheele stukje dient om den met tegenspoeden worstelenden sterfling met de schikkingen des Alwyzen te bevredigen, en hem opmerkzaam te maaken op de veelvuldige zegeningen en heerlyke vooruitzichten, die hem, ook by de onäangenaamste lotverwisselingen, ten deel vallen. Ons bestek gedoogt niet, van de overige stukjens (waaronder zich ook eenige weinig betekenende bevinden,) en dus ook niet van de aandoenlyke, en, om derzelver zedenlyke strekking, leezenswaardige Vertelling, getyteld: de Nachtwaker en zyne Dochter, hier in het breede te gewaagen; te meêr, daar wy voorgenomen hebben, ten genoegen onzer Lezeren, dit ons verslag te besluiten met een verkort afschrift van het achtste stukje, bevattende (als gezegd is) eenige byzonderheden uit kant's leven en character; byzonderheden dus van eenen Gryzaart, die, door zyne philosophische en metaphysische schriften, de aandacht van veelen tot zich getrokken heeft. Het gemelde stukje dan luidt hoofdzaaklyk dus: Hy (kant) bewoont een klein huis in eene der stilste hoeken van Koningsbergen, de Princesse-plaats genaamd, naby het oude Slot. Zyne gestalte is verre af van die aanzienlyke grootte, die onze verbeelding zich zoo gaarne by beroemde mannen voorstelt. Een klein, mager, mannetjen, dat altyd voorover gebukt gaat, en wiens oogen, zoo wel als de overige trekken van zyn wezen, in de daad eene ernstige tegenwerping | |
[pagina 436]
| |
schynen op te leveren tegen alle physiognomische berekening, - Zie daar het waare beeld van emmanuël kant! Dewyl zyn naam overal bekend is, en ieder vreemdling hem zien wil, wordt hy menigvuldig bezocht; en, schoon, onder deze bezoekers, natuurlyk de meesten niets meer van hem weeten, dan dat hy kant heet, ontvangt hy elk zeer minzaam, - en spreek met hem, naar dat het u belieft, over de verhevenste, of ook over de gemeenste en triviäalste voorwerpen; gy ziet hem nooit buiten zyn humeur, al houdt men hem ook nog zoo lang aan de praat. Heeft iemand brieven van aanbeveeling aan kant, of hy zelf schept vermaak in uwen omgang, dan noodigt hy u tot zyn klein middagmaal: want zelden eet hy alleen, en, schoon hy wel nooit een talryk gezelschap heeft, men ziet tog altyd een of twee zyner Vrienden by hem aan tafel. Kant beyvert zich dan altoos, om zyne gasten een goed discours te verschaffen; wanneer men zich nu voorstelt, dat hy, by zyn alles omvattend verstandGa naar voetnoot(*) en een' ryken voorraad van de uitgezochtste kennis in alle vakken van menschlyke weetenschap, eene zeer uitlokkende wyze van voorstellen bezit, en daarby veel spreekt; - dan zal het niet vreemd voorkomen, dat men vergenoegd zy met toe te luisteren, en zich de symposiën van het wyze Griekenland, zonder dezelven te betreuren, herïnnert. - En wanneer men hem aan eenen maaltyd noodigt, waar toevalliger wyze meêr bons vivans, dan philosophen, van de party zyn is hy wel eens gewoon schertsende te zeggen: goed eeten en drinken is de waare metaphysiek des levens! Hy spreekt gaarne over politieke onderwerpen. Staatszaaken zyn zyne uitspannings-studie. Zyn scherpzinnig oordeel ten dezen aanzien verliest, in den doolhof der diplomatie, niet ligtlyk het juiste gezichtpunt. Hem hierover te hooren is interessant en leerryk. Hy is met de ligging, het klimaat, de staatsgesteldheid, de burgerlyke inrichtingen, het merkwaardige en de byzonderheden van alle landen, ja zelfs van byzondere provinciën, districten en steden, en met het character, de zeden en gebruiken der inwooneren, zodanig bekend, dat eens een Reiziger, die uit China kwam, toen hy onzen Professor over dat Keizerryk hoorde spreeken, hem in goeden ernst vroeg: hoe lang het geleden ware, dat hy in China was geweest? - Het is natuurlyk, dat elk mensch van verstand en een' geoefenden geest het gezelschap van zulk eenen man zoekt: De voornaamste kooplieden der stad noodigen hem in hunnen kring, en daar hy het gezellig leven bemint, voldoet hy gereedlyk aan deze uitnoodigingen, en is de waare ziel van het gezelschap, waarïn hy zich bevindt. Ruperti heeft gemeend, dat kant, alleen om zich by de | |
[pagina 437]
| |
voornaame Militairen in Koningsbergen beliefd te maaken, het tweegevecht in zyne bescherming zou genomen hebben; maar deze beschuldiging doet dien Schryver geen eer aan. ‘Vleijers, (zegt kant zelf, waar hy van den hoogmoed spreekt:) ‘Ja-Broêrs die eenen man van geboorte gaarne het hoogste woord laaten voeren, geeven aanleiding, dat deze zich aan laaghartigheid en een' vernederenden trots overgeve; zulke lieden zyn bedervers van de grooten en machtigen, die zich door die betovering der hartstochten laaten vervoeren.’ By kant is geen aanzien des persoons! Hy is een man van de waereld, ja, en gedraagt zich zeer wellevend jegens ieder, die daar aansprank op heeft; maar niemand, dan die God vreest, en rechtvaardig handelt, kan staat maaken op zyne hoogächting; deze alléén is hem byzonder aangenaam! Zulk eenen eert hy met al zyn hart. En, dat kant niet maar enkel in theörie philosooph is, kan men uit de volgende Anecdote duidelyk ontwaaren. - Men hadt hem eens in verdenking gebragt, als zoude hy stellingen beweeren, die gevaarlyk voor den Staat konden worden. De laatstoverleeden Koning van Pruissen gaf, op dat bericht, der Regeering van Koningsbergen in last, om kant de bewuste stellingen openlyk te doen ontkennen, en, ingeval van weigering, hem niet alleen met het verlies van zyn Professoraat, 't welk zyn geheel inkomen uitmaakte, te bedreigen, maar hem zelfs aan te zeggen, dat hy, zich niet onderwerpende, niet langer in de Pruissische Staaten zoude geduld worden. Zyne Majesteit, de Koning, - dus was het antwoord van onzen Wysgeer: mag ten mynen opzichte een besluit neemen, zoo als hy goedvindt; maar hy kan my niet noodzaaken, om dat geene te ontkennen, waarvan myn geweeten my getuigenis geeft, en 't welk ik voor waarheid houde! De Koning, nadat hy onderricht was geworden van dit antwoord, en van de standvastigheid des Wysgeers, trok zyn bevel in, en liet hem van zyne achting verzekeren Kant schynt zyn ligchaam voor niet veel meer, dan een instrument, aan te zien, 't welk men stemmen kan, tot welken toon men wil. ‘Ik heb,’ zegt hy in zyn laatst-uitgekomen Werk: der streit der Facultäten, getiteld: ‘uit hoofde myner platte en enge borst, die, voor de beweeging van het hart en de long, te weinig speeling overlaat, een' natuurlyken aanleg tot hypochondrie, welke in vroeger jaaren byna zoo verre ging dat ik verdrie in myn leven begon te krygen. Maar de overweging, dat de oorzaak van deze beklemdheid des harte misschien enkel mechanisch, en dus niet te geneezen ware bragt my al rasch zoo verre, dat ik er my niet meer door liet aftrekken, en dat, terzolver tyd dat ik my benauwd op de borst gevoelde, myn hoofd evenwel opgeruimd en bedaard bleef; zoodanig zelfs, dat ik ook in gezelschap, niet met afwisselende luimen, | |
[pagina 438]
| |
(zo als by de Hypochondristen wel meer plaats vindt) maar natuurlyk en met overleg, vrolyk en welgemoed kon zyn. En, daar men meer genoegen in zyn leven schept, uit het geen men, by het vrye gebruik van hetzelve, doet, dan uit het geen men geniet, zoo kunnen de werkzaamheden van den geest een ander soort van bevorderend levensgevoel aan de hand geeven, in tegenoverstelling van de belemmeringen, die het lighaam alleen raaken. De benauwdheid op de borst is my bygebleeven; want de oorzaak daarvan ligt in myn lighamelyk gestel; maar den invloed, dien zy voorheen op myne gedachten en daaden oefende, ben ik meester geworden, door myne opmerkzaamheid van dat gevoel af te wenden, even als of het my in 't geheel niet aanging.’ Daar kant zeer onderhoudend in gezelschap is, zoekt hy, wanneer hem in eenen gezelligen kring de eene of andere belangryke gedachte invalt, den leiddraad daarvan niet zoo verre naar te spooren, dat hy geheel afgetrokken raakt van dat geen, 't welk by en rondsom hem omgaat. - Op zyne studeerkamer is hy de diepdoorzoekende Wysgeer; maar in eenen kring van vrouwen, kan men van hem zeggen: in arundine equitavit ipse Socrates. - Zonderling is het echter, dat eene nauwlyks noemenswaardige kleinigheid den geleerden man in zyne oeffeningen kan hinderen; de volgende trek wordt hiervan ten opzichte van kant, verhaald: Hy heeft nooit eene sterke stem gehad, maar, by zyne toeneemende jaaren, werdt dezelve nog veel zwakker. Zyne toehoorders waren dus genoodzaakt, om zoo naby mooglyk aan zynen spreekstoel te schikken; want, op eenen afstand van vyf schreden, moest men reeds zeer oplettend zyn, wilde men hem hooren, en, agt schreden verre, kon men byna geen enkel woord van hem verstaan. Uit dien hoofde, namen die geenen, welke eenigzins wilden naaschryven, altyd hunne plaats in de naaste banken. Kant hadt dan de gewoonte, hen styf en sterk aan te zien, en gemeenlyk hieldt hy zyn oog in 't byzonder op een' hunner, die vlak tegen hem over zat. Nu wilde het geval, dat deze een' knoop van zyn' rok verlooren, en, uit achteloosheid, een' tydlang, verzuimd hadt, 'er weder een' anderen aan te laaten zetten. Kant was nu gewoon geworden, juist op die plaats van den rok, zyn oog te vestigen, waar de knoop af was, en zyn aandacht bleef ongemoeid. Eenige dagen laater evenwel liet de student een' nieuwen knoop aan zyn' rok zetten, en vervoegde zich weder op zyne oude plaats. Nu was kant, het gantsche Collegie-uur door, verstrooid van gedachten, hy verloor menigmaal den draad van zyn voorstel, en in zyne bewys-gronden heerschte geen zamenhang. Toen de voorleezing was afgelopen, liet hy den student by zich komen, en zeide hem, dat hy een' tydlang hadt opgemerkt, dat 'er een knoop van zyn' rok was! De jongeling viel hem in de reden, en verzocht hem verschooning, dat hy 'er den knoop niet eerder weêr hadt laaten aanzetten. Neen! neen! hernam kant, | |
[pagina 439]
| |
dat is myne meening niet; ik zou liever wenschen, dat gy 'er dien knoop weder af liet snyden: want hy hindert my! - Het is jammer, dat een zoo onvermoeid werkzaam man thands voor de Universiteit te Koningsbergen zoo goed als verloren is. Zyne hooge jaaren en gryze ouderdom maaken het hem ondoenlyk, om zyne openbaare lessen langer voort te zetten. Reeds vóór eenige jaaren verloor hy het gebruik van zyn linker oog, en werdt door een soort van verlamming aan de eene zyde overvallen. Hy heeft zyn ambt aan Prof. pörschke overgedraagen. |
|