| |
| |
| |
Verhandelingen van het Genootschap ter bevordering der Heelkunde, te Amsterdam. Vde Deel. Te Amsterdam, by J.B. Elwe, 1799. In gr. 8vo. 320 bl.
Dit vyfde Deel der belangryke Verhandelingen van 't beroemd Amsterdamsch Heelkundig Genootschap bevat de tien volgende stukken. Eene Waarneeming van zeldzaame hoornachtige en kalkaartige knobbels, voornaamelyk aan de voeten van eene oude Vrouw, en verder over het geheel lichaam verspreid: door joannes veltkamp. Vier Heelkundige Waarneemingen: door w.g. alstorphius. Eene Verloskundige Briefwisseling, tusschen de Heeren c.m. bugge van der boge en g.j. van wy. Eene Waarneeming van eene Pisopstopping, door Wormen in de Blaas veroorzaakt: door f.w. van der leeuw. Eene Verzameling van Waarneemingen over de Aangezichts- en Halswonden: door f. jas, aan welke eene Zilveren Medaille is toegeweezen. Eene Waarneeming van eene beklemde Darm-Netbreuk: door j.m. van roggen; medegedeeld door r. forsten. Eene Waarneeming eener zoortgelyke inwendige Breuk: door dezelfden. Eene Vroedkundige Waarneeming, ter betooging, dat 'er, ook in de beoeffening der Verloskunde, geen regel is, zonder eenige uitzondering: door g.j. van wy. Tien Waarneemingen, betreffende eenige Gebreken in de boezems der Opperkaaksbeenderen: door w. leurs. En eindelyk eene Waarneeming eener benedenwaardsche Ontwrichting van het linker Dyebeen, en derzelver herstelling, op eene nieuwe en gemaklyke wyze: beide met ontleedkundige aanmerkingen en gevolgtrekkingen opgehelderd: door a. bonn.
Alle deeze stukken bevatten gewigtige en weetenswaardige zaaken; doch ons bestek laat niet toe, van alles een behoorlyk bericht te geven. Wy zullen ons thans alleen tot het volgende bepaalen. De Heer f.w. van der leeuw geeft op bl. 54 en volgg. de waarneeming op eener Pisopstopping, door Wormen veroorzaakt, en door hem gelukkig geneezen. Een man van ongeveer zestig jaaren, gekweld met hevige buikpynen, flaauwten, droogen hoest, ongerusten slaap, by wien men tef- | |
| |
fens blaauwe en gezwollen randen onder de oogen, verwydde oogappels, eene gezwolle bovenlip, een kleinen onregelmaatigen pols, enz. bespeurde, klaagde geweldig over eene drukking en menigvuldige inwendige krieweling op het Perinaeum, welke hem het zitten dikwyls onmogelyk maakte, en niet alleen eene perssing tot waterloozen, met ontlasting van bloedige pisdruppels, maar ook menigmaalen eene geheele opstopping van pis veroorzaakte, die doorgaans ook ras wederom van zelven verdween, en alsdan tot eene ruime pisloozing gelegenheid gaf. Door middel des Catheters kon men geenerlei tegennatuurlyk lichaam in de blaas ontdekken, zo dat 'er aan geen Steen was te denken. Dan daar hier alle tekenen van wormen aanwezig waren, en 'er geene voorbeelden, schoon zeldzaam voorkomende, ontbreeken van blaaswormen, kwam onze Schryver op de gedagten, of zulks ook hier het geval niet zou zyn. ‘Na een ruim, doch vruchteloos, gebruik der Geoffroea, en eenige andere der meest geroemde Antihelminthica, alle verschynzelen en toevallen dezelfde blyvende, besloot ik, vóór en aleer ik in de Aanwyzing zelve eenige verandering maakte, de bedoelde middelen onmiddelyk in de blaas zelve te brengen; en hier in gaf ik de voorkeur aan een afkookzel van den zo even genoemden bast, en wel omdat dit my voorkwam, de wanden van de blaas en pisbuis minder, dan wel verscheide andere zoortgelyke middelen, te zullen aandoen, en omdat proeven, met
onderscheiden zoorten van wormen genomen, my geleerd hebben, dat zy in dit vocht oogenbliklyk sterven.
Ik deed dan eene injectie met het gezegde afkookzel; doch, na dit drie maalen, binnen vier en twintig uuren tyds, herhaald te hebben, deed 'er zich niets van de verlangde uitwerking bemerken; dan, in den daar op volgenden nacht, had hy meer dan gewoonen aandrang en opstopping, verzeld van hevige benaauwdheden: eensklaps loosde hy eene groote hoeveelheid pis, en, met deeze, drie doode wormen, welke ik bevond, in alles, met de gewoone ronde wormen in den darmbuis (Lumbrici intestinales) overeen te komen; alleen hadden zy maar een derde van de meest gewoone dikte, en was de langste vier en een halve duim.
| |
| |
De Lyder, zich nu hersteld achtende, weigerde eenige verdere hulp; doch loosde, nog vóór den avond van dien zelfden dag, twee dergelyke wormen; wanneer ik, volgens myn verzoek, aanstonds by hem geroepen werd, en de wormen in de pis nog volmaakt levende bevond; welk leven, naar maate de pis kouder wierd, verminderde, en eindelyk, na dat dezelve geheel koud geworden was, ook geheel ophield. De pis zelve had niets, 't geen eenige aanmerking verdient, en de Lyder is zedert, nu byna zes weeken na het gebeurde, niets verder van dit ongemak gewaar geworden.’
Onder anderen leidt de Schryver uit dit zonderling geval deeze gevolgtrekking af: Dat de Wormen, die in de blaas huishouden, door medewerking der naaste deelen, met welke dit ingewand in een naauw verband staat, alle die toevallen kunnen veroorzaaken, die gewoonlyk door zodanige dieren, wanneer zy in den darmbuis huisvesten, verwekt worden.
Met byzonder genoegen lazen wy de Verhandeling van den Hoogleeraar bonn, over het herstellen eener ontwrichte Dye, door eene byzondere handgreep, na dat de gewoone wyze van werken, zonder eenig nut, was in het werk gesteld, omdat in dezelve de tegenstand biedende spieren niet genoeg ontspannen wierden. - ‘De Lyder werdt, (dus spreekt de Hoogleeraar, bl. 277 en volg.) met ondersteuning der beledigde Dye, uit het bed opgenomen en op een stoel gezet, waarby hy zelf het rechter been op den grond vestigde, en de linker voet door my op een kussen geplaatst werdt, met oogmerk, de knie te doen ryzen, de Dye nader aan den buik te doen komen, en daar door ontspanning aan de liesch te geeven; terwyl de Lyder, tot zyn gemak, het bovenlyf nog meerder deed voorover hellen.
Vervolgens werdt, op myn raad, een zagt opgerold beddelaken, van den voorkant, even boven de schaamte aangelegd, over de beide darmbeenderen naar achteren gevoerd, en door den Heelmeester peperhooven en een ander helper, als tot tegenrekking, vastgehouden.
Eene dergelyke groote en zagte strook linnen deed ik tusschen de beenen door, naby den balzak, over en onder de Dye, naar de buitenzyde, overbrengen,
| |
| |
en aldaar op de gewoone hoogte van den grooten draaijer, door een even kundig helper, zonder knelling, vereenigd houden.
Eene derde lange en zagte strook linnen aan de Dye, even boven de knie, tot een strop aangelegd, en ter wederzyde aangevat, diende ter rekking, waar toe de Heer jas, die 'er tegenwoordig was, zich gedienstig aanbood, en dezelve benevens een ander helper verrichtte.
De Heer hussem plaatste zich aan de rechter zyde des Lyders, ten einde, zo 't nodig ware, de linker knie naar de gezonde zyde te brengen, in het zelfde oogenblik, dat ik, onder begunstiging der rekking, het bovengedeelte der Dye opwaards zou bestuuren, waar toe ik my naast den tweeden helper, aan de buitenzyde, geknield plaatste.
Alles dus overlegd en afgesproken zynde, steunde de Lyder vast met zyne handen op den stoel, doch zonder zich op te heffen; het bekken werdt zonder moeite tegengehouden; eene langzaame en gemaklyke rekking was genoeg; de buitenwaardze maatige optrekking bevorderde de verplaatzing; waarna het beenig hoofd, onder myne hand, over den onderrand der heupkom en binnen dezelve glipte, met een schok, die door ons allen niet alleen gevoeld, maar ook gehoord werdt, en het teken gaf, met de rekking op te houden.’
Na het gelukkig herstellen der ontwrichting, wierden de verslapte deelen, door passende verbanden en geschikte middelen, gesteund en hersteld, met dit gevolg, dat de Lyder, na verloop van vyf en twintig dagen, zonder schraagen, krukken, of eenige andere ondersteuning, wederom onbelemmerd kon wandelen. Vervolgens toont de Schryver, op eene zeer oordeelkundige wyze, de voordeelen der beschreevene zittende herstellingswyze, in dit geval, en oordeelt dezelve overwaardig, om insgelyks by andere ontwrichtingen beproefd te worden. Daar verder zodanig eene handelwyze, zo veel hy zich kan herinneren, door niemand is voorgesteld of beschreeven, schroomt hy niet, dezelve nieuw te noemen, en zich dezelve, zonder verhovaardiging, toe te eigenen.
Eer wy van deeze stoffe afscheiden, moeten wy nog met een woord spreeken, over de Verzameling van
| |
| |
Waarneemingen over de Aangezichts- en Halswonden, van den Heer f. jas; dewyl dezelve het grootst gedeelte van dit boekdeel uitmaakt. Wy vinden dezelve zeer leezenswaardig, van wegen de menigvuldige zonderlinge gevallen, die hier by elkander zyn verzameld. Onder anderen kan men 'er zeer overtuigende uit zien, hoe zomwylen gevallen, die wanhoopig scheenen, onder eene verstandige behandeling, op eene gewenschte wyze afloopen. Tot een voorbeeld verstrekke de volgende Waarneeming, door den Schryver uit trioen overgenomen.
‘Een Jongen, 5 jaaren oud, viel, in het Jaar 1730, van het boord, door de luikgaten, tot onder in een schip, en kwam met den kleinen ooghoek op den poot van eene vuurtreeft neder, die zo diep in den oogrand was ingedrongen, dat zeker smid, daar omtrent woonachtig, en gevallig op dit ongeluk aankomende, denzelven niet kon uitneemen, doch met voorzichtigheid en beleid, ten einde by het uitneemen van den poot het oog niet uit zyne holte te trekken, denzelven, als haaksgewyze daar in vast zittende, rechtboog, en met de grootste zorg daar in gelukkig slaagde; waarop terstond bloeding, ontsteeking, zwelling des geheelen aangezichts, koorts en ylhoofdigheid volgden.
Om de toevallen af te weeren, liet de Geneesheer trioen eene aderlaating in het werk stellen, en schreef het Lydertjen ontsteekingweerende en verkoelende middelen voor; terwyl een' Heelmeester de uitwendige behandeling bleef aanbevolen: zynde eindelyk het jongetjen van alle deeze toevallen, met behoud van zyn volkomen gezicht, zonder eenig lidteken, in eene maand geneezen.’
|
|