Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Schoenmaker van Damaskus, Tooneelspel; in drie Bedryven. Gevolgd naar het Fransch van Pigault le Brun. Te Amsterdam, by P.J. Uylenbroek, 1800. In 8vo. 122 bl.Hercidus, een jonge Cirkassiër, Zoon van den Gouverneur van Tamar, ontrukt aan de dolken van het Serail, in het welk hy zyne geliefde atalida, slavin van den Bassa van Damaskus, al te onvoorzichtig volgde, bergt zich in een Schoenmaakers winkel, en leert dat handwerk van zekeren morad. De Bassa, met den Hoofdman der gesneedenen rondwandelende, hoort eenige verwaande uitdrukkingen van den Schoenmaaker, treed vermomd in deszelfs winkel; welk een en ander aanleiding geeft, dat morad, benevens zyne Vrouw en Leerling, aan het Serail gebragt worden; alwaar de eerste als een gek wordt ontvangen, terwyl pyrrha als een koppelaarster handelt, en hercidus zich als een' wanhoopenden gedraagt. Dit gedrag van den laatstgenoemden, de afkeer van atalida voor den Bassa, en deszelfs woede over haare liefde voor hercidus, brengen de twee gelieven op den rand des grafs. In dit oogenblik ontdekt de Bassa, in een beeldtenis, 't welk in medaillon om den hals van zyne trotsche schoone hangt, dat zy zyne Dochter is: en waar dit aanleiding toe geeft, kan men ligt denken, wanneer men het gewoone eind der Tooneelspellen, namelyk het huwelyk van geliefden, tot wederzyds genoegen, in aanmerking neemt. De vertaaling van dit Tooneelspel is van h. tollens c.z., wiens eigen dichtvermogen wy onlangs beoordeeldenGa naar voetnoot(*). Had | |
[pagina 352]
| |
een Meisjen de uitgave van zyne Sentimenteele Stukjens gewild, in deezen is het een zyner Vrinden geweest, welke hem de vertaaling verzogt heeft. Zyne eigene keuze schynt dus geheel geen deel aan de uitgave te hebben; want hy achtte de moeite van vertaalen zo gering, dat hy dat verzoek niet konde weigeren. Zelfs heeft hy 'er geen eer mede willen behaalen; want, zegt hy, ‘dit te willen doen door een soortgelyk stuk, zou eene dwaasheid wezen, waar mede thans veele myner landgenooten behebt zyn.’ Wy erkennen met hem, dat het vertaalen van sommige stukken niemand trotsch behoort te maaken! Ofschoon wy deeze verklaaring, aan de zyde van den Vertaaler beschouwd, geenszins voor de nederigste aanzien. En wanneer men, zo als hy, alles vertaalen wilde, wat deezen en geenen bevalt, dan zou welligt alles vertaald worden, wat in de Engelsche, Fransche en Hoogduitsche taalen in het licht verschynt, namelyk goed, middenmaatig en slecht: want 'er is niets zo slecht, of men vindt altyd nog iemand, wien het bevalt. Wy willen evenwel dit stuk geenszins onder de slechten rangschikken, doch onder de uitmuntenden behoort het waarlyk ook niet. Want behalven de gegronde aanmerkingen, die men hier en daar zoude kunnen maaken, zo als bl. 61 op de tooneelschikking, als mede omtrend het onwaarschynlyke - dat men, namelyk, in een Serail, zo gemeenzaam met de begunstigde minnaressen van den Bassa zoude kunnen omgaan, enz. - zo strydt het geheel met de gesteldheid van het menschelyk hart, dat men in een Schoenmaakers winkel zich schuil trachtende te houden, voor alle naarspooring; in die zelfde winkel overluid aan zich zelven alle die geheimen zoude vertellen, die men wenscht dat verborgen zouden blyven. Dit aan de aanschouwers te doen, is geheel verkeerd, want dezelve worden ondersteld niet aanwezig te zyn. Morad vraagt derhalven zo geheel gek niet, na dat hercidus aan zich zelven zyn eigen levensloop, geboorte en minnehandel verhaald heeft: ‘Wat duivel! vertelt gy uzelven? Sedert een uur heb ik u hooren babbelen.’ - Ook van pigault le brun hebben wy veel beter stukken gelezen. |
|