gemeen, en derzelver verbuiging. 8. Aanmerkingen op die verbuiging, en over de trappen van vergelyking. 9. Over de Voornaamwoorden en derzelver verdeeling. 10. Over de verbuiging der Voornaamwoorden 11. Aanmerkingen op die verbuiging. 12. Over de Werkwoorden in het algemeen, a) over de wezen, b) over de tyden, c) over de Persoonen, en de vervoeging der Werkwoorden. 13. Van de onzydige en wederkeerige Werkwoorden. 14. Over de onpersoonlyke Werkwoorden, en eenige aanmerkingen op de Werkwoorden in het algemeen 15. Over de Deelwoorden. 16. Van de onveranderlyke Woorden. 17. Over de Letters, en derzelver onderscheiden gebruik. 18. Over de Woordvoeging in het algemeen. 19. Over den werker en lyder in het algemeen. 20. Over my, myn, myne en mynen. 21. Over eens, eenen, van eenen, van
eene. 22. Over hem en zich, hun en hen. 23. Over als en dan. 24. Over het gebruik der Hoofdletters. 25. Over de Lees- of Zintekens, en 26. Over het afkappings- of wegneemings-teken.
Taalkundige gronden der Jeugd bevattelyk voor te draagen, is zeker geen gemaklyk werk, en eischt een byzonderen styl, die zich tot dien van het kind vernedert; terwyl het verstand van het kind. den gewöonen, of manlyken styl niet bevatten, of zich tot denzelven verheffen kan. Deze opmerking, welke men by het beoördeelen van alle geschriften voor kinderen, altyd voor den geest behoore te hebben, is ook met betrekking tot dit Werkjen van nut. Eén enkel woord, het welk der jeugd eene bevattelyke leidraad geeft om verder te denken, geeft aan dezelve veel meer licht, dan zomtyds veele lange redeneeringen. By voorbeeld: wanneer c. van der palm, in zyne Nederduitsche Spraekkunst voor de Jeugdt, 2de Stukjen, bl. 54, vraagt: wat zyn de lydende Werkwoorden? en andwoordt: ‘Lydende Werkwoorden zyn, wanneer de bedreven daadt aan ons zelven geschiedt; waarom die Werkwoorden altoos het helpwoord worden by zich hebben, by voorb. gestooten, geslagen, gedragen worden, en meer anderen;’ dan is de herinnering aan dat hulpwoord worden, een vast kenmerk voor de jeugd, om te beproeven wat lydende Werkwoorden zyn.
Minder duidelyk is, om die zelfde reden, de daarop volgende vraag en het andwoord van gemelden c. van der palm. Wat zyn de Onzydige Werkwoorden?
Andw. Wanneer de Werkwoorden geene overgaande daad betekenen, noemt men die Onzydigen, by voorb. blyven, zitten, staan, en meer anderen.
Beter vinden wy, om die reden, de volgende korte beschryving, in deze Rudimenta, bl. 24, van de Werkwoorden gegeeven, als wyzende juist dat duidelyk kenmerk aan. het welk van der palm's laatstgenoemd andwoord mist. ‘On-