Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen; door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. XIde Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest, van den Ondergang van Carthago, tot aan den Dood der Gracchussen. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo, 471 bl.‘De beperking van den omvang des Vyfden Boeks,’ waar mede het thans voor ons liggend Deel aanvangt, Van de verdelging van Carthago, tot aan het bestendige Dictatorschap van sylla, ‘wyst,’ gelyk de Burger stuart aanvangt, ‘den aart van deszelfs hoogst belangryken inhoud aan. Bekend met de wyze voorzorgen der Romeinen by de instelling eener magt, welke boven alle Wetten was, en met de angstvallige naauwgezetheid, waar mede de eerste Dictators zelve zich van dit gevaarlyk oppergezag, naar het vereischt gebruik, ontdeeden, moet het gewag van bestendig Dictatorschap, in het opschrift van dit Boek, ons de ontzettendste omwentelingen in het Gemeenebest doen verwagten, zonder welke zulk eene tegenstrydigheid met den ouden vryheidminnenden geest, als het zelve aanduidt, zich geenzins laat voorstellen.’ Wat den bepaalden tytel des Eersten Hoofdstuks, de Numantische Kryg, betreft, voor denzelven geeft de Schryver deeze voldoende reden. ‘Het Krygsbedryf, het geen ons thans te volgen staat, behoorde eenen algemeener naam, dan dien van den Numantischen Kryg, te draagen, daar het zelve reeds lang in Spanje veelvuldige en hachlyke kanzen voordbragt, eer Numantia het hoofd des Oorlogs werd: doch daar zich eindelyk alles zamentrok tegen deeze Stad, hebben | |
[pagina 297]
| |
wy aan haar den naam des ganschen Krygs gelaaten, die anders in Spaanschen opstand, Viriathischen oorlog en Numantischen kon onderscheiden worden.’ By eene gepaste gelegenheid neemt onze Geschiedschryver de characterschetzende pen in handen, om het Character van cato op te geeven. Hadden wy ons niet iets anders voorgesteld, wy zouden die Schets overneemen, als niet alleen schoon, maar naar waarheid geschilderd. - Hoe gevoelvol sluit de Schryver dit eerste Hoofdstuk! ‘Naauwlyks gelooven wy, hoe voorbereid tot veel onedels, onregtvaardigs en overheerschends, een gedeelte der Romeinsche Geschiedenisse thans geboekt te hebben. Viriathus vermoord door zyne Vrienden, daar toe door Romeinen omgekocht, die weleer pyrrhus voor zynen verraaderlyken Geneesheer waarschuwden! - Nu een verdrag gelochend, dan een daadlyk bekrachtigd verdrag geschonden en verbrooken door eenen Raad, wien Godsdienstige huivering voor alle openlyke trouwverkrachting pleegde te bezielen! - Een vryheidminnend Volk, het welk billyke voorwaarden verlangt, en blykbaar 't leeven minder dan de vryheid mint, gevoelloos onderdrukt, vertrapt, verpletterd, uitgerooid door hun, wier vryheidmin zich door eenen porsena zelven hadt zien eerbiedigen! - Een edel Helden-volk, het geen om den stryd smeekt, ten einde eerlyk om te komen, door honger uitgemergeld van Romeinen, by wien dapperheid en deugd steeds denzelfden naam droegen! - De eerste Africaaner, wiens edelmoedigheid schier Godlyke eer in deze zelfde Gewesten ontving, herbooren te moeten vinden in den tweeden scipio, die handen kapt, die der wanhoop toomlooze woede gunt, die, ongelast, Numantia gelykmaakt met den grond! Dezen scipio, die by het puin van Carthago weende, in dienzelfden scipio weder te vinden, die geenen traan op het tooneel van zulke ellende stort! - Oordeel gy zelf, waarde Leezer, terwyl myn geest zich van die schokkende verbystering herstelt!’ Het Tweede Hoofdstuk voert ten opschrift: De Slaavenkryg in Sicilie, benevens den Oorlog tegen aristonicus. En schakelt de Schryver deeze met den volgenden gelukkigen schalm aan het voorgaande. ‘Wie kan den Slaavenkryg in de Geschiedenissen van het | |
[pagina 298]
| |
eerste Volk der Volkeren dulden? vraagt florus, als Rome's Lofredenaar veeleer, dan als Geschiedschryver, in zynen gewoonen zwellenden toon. Ons antwoord is: Hy, die den Numantischen kryg met rechtmaatige verontwaardiging gade sloeg!’ Meer dan de helft deezes Boekdeels beslaat het Derde Hoofdstuk. Het voert ten opschrift: Gewelddaadige Burgertwist te Rome, over de voorstellen van tiberius en cajus gracchus, en heeft deezen veel beloovenden aanhef. ‘Thans zyn wy voor het eerst genaderd tot een tydperk der Romeinsche Geschiedenissen, het welk met Burgerbloed getekend staat. Welk eene omwenteling het geheele staatsgestel by de verdelging van het Koningschap, welke veranderingen de regeeringsform by de invoering van het Gemeenmanschap, welke schokken de burgerlyke rust by de gemeenmaaking der hoogste waardigheden onder de Patriciers en Plebejers onderging, de voorbeeldlooze gemaatigdheid van het Romeinsche Volk zelve, en het steeds omzichtig, schoon niet altyd eerlyk, beleid des Raads, hadden alle die belangryke staatsverwisselingen zonder eenen druppel burgerbloeds voorby doen gaan, 't welk dan alleen gestort werd, wanneer het hoogst gezag een geregeld vonnis hadt geveld. Nu zullen wy, zonder omwenteling, zonder regeeringsverandering, zonder nieuwigheden in den Staat, burgerbloed door openbaar geweld zien stroomen, en blooten burgertwist als het vervaarlykst voorspook ontmoeten van scheuringen, partyschappen, oproeren, gewelddaadigheden en gezagvermeesteringen, die, binnen een zeer kort tydsbestek, de geheele burgerlyke vryheid te Rome verkrachteden en vermoordden. - Geen wonder, dat de naagedachtenis van hun, die de eerste aanleiding hier toe scheenen gegeeven te hebben, by de vryheidminnende Romeinen in de dagen der onderdrukking gevloekt werd, en dat het gezag van dezen in laatere tyden de ongunstigste vooroordeelen tegen zulke eerste bewerkers verwekt heeft. Tiberius en cajus gracchus zyn het, wien de Geschiedenis als de veroorzaakers der zoo heillooze burgertwisten te boek gesteld, en wier eigen bloed nogthands het eerst Romeinsche burgers bezoedeld heeft. Ons de volmaaktste onpartydigheid ten strengsten pligt steeds voorstellende, | |
[pagina 299]
| |
zullen wy noch door de uitkomst, welke zoo vaak met de bedoeling strydt, noch door het oordeel der partyschap, welke zoo veel kwaads verdenkt en zoo veel goeds voorbyziet, noch door dat van voorgangers, op wien het aloud gezag te veel vermogt, ons by de opgave van dit belangryk tydperk laaten leiden, maar, met verdubbelde omzichtigheid, de waarheid der gebeurenissen zelve naarspooren, en, haar gevonden hebbende, met die onzydige vrymoedigheid voordraagen, welke ons de afstand van tyd en plaats voorzeker meer, dan den ouden zelven, vergunt.’ Veelbeloovend noemden wy deezen aanhef; de Burger stuart voldoet aan denzelven ten vollen, en mag dit gedeelte een meesterstuk heeten. Weshalven wy den lof, hem deswegen onlangs, door den Harderwykschen Praeceptor j. ten brink, gegeeven, gereedlyk onderschryvenGa naar voetnoot(*), en niet kunnen nalaaten hier by herinneringe te vermelden, hoe de Burger a. loosjes pz., op die zelfde gronden bouwende, zyne Bespiegelingen, cornelia de Moeder der Gracchen getyteld, ons onlangs ten Slotstuk van de Romeinsche Antiken van Vryheids- en Vaderlands liefde leverdeGa naar voetnoot(†). Van tiberius gracchus, die hier eerst ten deezen droeven schouwtooneele optreedt, en het geen hem wedervoer, een zo volledig en onzydig verhaal gegeeven hebbende, als hem, en ook ons, niet by iemand der Ouden of der Jongen afzonderlyk was voorgekomen, neemt onze Geschiedboeker de gepaste vryheid om een uitspraak over dien Romein voor te draagen; waar van wy niet kunnen afzyn, dit gedeelte over te neemen. - ‘Tiberius gracchus, op wiens ganschen aanleg en character niets te verwyten viel, tot dat hy de herstelling der oude landerywet voorsloeg, beging in het hevigst barnen van den Burgertwist, schoon schandlyk tegengewerkt, getergd en bedreigd, in ons oog geene daad, welke hem aan zichzelf ongelyk maakte. | |
[pagina 300]
| |
Hy ging voorzichtig met den ouderdom, de wysheid en het gezag te raade, eer hy zyn voorstel deedt. Hetzelve was, wat ook partyschap, en vooral de baatzucht, dacht, welke natuurlyk alle edelmoedigheid by anderen ongelooflyk vindt, aan leevendig gevoel van 's Volks behoeften en aan eigen inzicht in de algemeene belangen van den Staat deszelfs geboorte verschuldigd. De hoogste gemaatigdheid zelve kon zich geenen zachter voorslag in eene onrechtvaardiger zaak verbeelden. Terstond gereed, om met den Raad te handelen, keerde hy, naa de hoonendste bejegening, te rug, met eene bewonderenswaardige bedaardheid, welke, zelfs by de ontzetting van zynen Ambtgenoot, beschaamend voor het woest geweld zyner Vyanden was. De Raad vond daar naa goed, om het Volksbesluit, op zyn voorstel over de landeryen genomen, daadlyk te bekrachtigen, en nam alzoo zelf alles over, wat op de inwendige waarde daar van mogt te zeggen vallen; even als de daadlyke aanval zyner moordenaars, met voorkennis en onder het oog van dien zelfden Raad, alle aanmerking afsneedt, die 'er over zyne zorg voor persoonlyke veiligheid en alle gevolgen daar van gemaakt kon worden. - De man nu, die eene wet invoerde, welke de Raad zelf, na hem en zyne Vrienden vermoord te hebben, gaaf bekrachtigde, - die voor persoonlyke veiligheid zorgde, en daar toe de verlenging eener onschendbaarheid verlangde, welke de Raad zelf, in het gedoogen van zynen moord, durfde schenden, - die zelf zyn leeven waagde, om geweld te stuiten, terwyl men tegen hem niet dan geweld gebruikte, - die man zou in zynen moord het voorbeeld gegeeven hebben, hoe elk moest sneeven, die met hem zulk eene daad bestond!’ Naa deeze algemeene aanmerking, vat stuart het pleit voor deezen gracchus op, waar van wy alleen het slot afschryven, waar in hy de tegenbedenking, kan de Vryheid van een Gemeenebest ooit dulden, dat één alleen de leider en gunsteling des volks wordt? in deezer voege beantwoordt. ‘Verbant den man, van wien gy uit dien hoofde onheil ducht, zouden de Grieksche Ostracisten hier op antwoorden, maar vermoordt hem niet! Zoo leefde men met aristides en meer anderen. Maar de grond der vraage zelf is | |
[pagina 301]
| |
gansch valsch. Het is waar, tiberius stond thans het eerst den haat, der wraak, den moord ten doel: maar waren appius en scaevola en crassus niet terstond zyne medewerkers geweest? Had laelius vóór hem dezelfde pooging niet beproefd? Wilde hy zelf niet gereedlyk met den Raad handelen? - Laat eens het denkbeeld doorgaan, dat 's Volks veiligheid geene te tedergeliefde hoofden duldt - hoe schriklyk en verderflyk dat denkbeeld op zich zelven zyn mag - hier uit alleen zou dan nog het gedrag des Raads kunnen gebillykt, maar geenzins het gedrag van tiberius veroordeeld kunnen worden. Of zal het dan meer misdaad zyn, door zuivere Volksliefde, dan door dapper Krygsbeleid, boven alle overigen uit te munten?’ Gestaage Burgeroneenigheden volgden op den dood van t. gracchus. De dood van scipio aemilianus, zo verscheidenlyk vermeld, beschreeven hebbende, geeft stuart van deezen Romein eene Characterschets, die op nieuw ten blyke strekt, hoe hy deeze met eigen hand schildert, en de verwen niet uit zwellende lofspraaken, maar uit daaden, ontleent. Het is voor ons bestek te lang; maar de wyze, waar op hy toetreedt, het penseel opvattende, kunnen wy niet afzyn te neder te schryven. - ‘Ontzettende huivering bevangt ons, naa deeze vrymoedige bedenkingen (over 's mans geringe nalaatenschap,) by het opzien tegen de eerzuil, welke hem de oudheid opgericht en de welspreekendheid van laatere dagen met nog bloeiend loofwerk omslingerd heeft. Het geen wy van zynen aanleg vonden, deedt ons het evenbeeld eenes mans verwachten, dien de oudheid vergood, en wy, met moeite, by het peil der menschlykheid gehouden hadden; wy staarden zyne ryzende, steigerende grootheid aan, zelfs daar hy het werktuig der onrechtvaardige heerschzugt eens onmenschlyken Raads tegen het ongelukkig Carthago werd; wy bekwaamen het eerst van onze vooringenomenheid, na dat wy het beleg en den ondergang van Numantia aanschouwden; hy hieldt toen op, in onze oogen, groot te zyn, om dat hy ons niet langer goed voorkwam; en nu vinden wy ons tot gedachten wegens hem te nedergebragt, die wy naauwlyks durfden uiten - want - cicero vereeuwigde zynen roem door de on- | |
[pagina 302]
| |
sterflykheid zyner schriften; rollin noemde hem den volmaaktsten Held, dien Rome misschien ooit voortbragt, in zich vereenigende alle de deugden, welke den Veldheer, den Staatsman, en den braaven mensch uitmaaken, ja, volstrekt de eenige zynde, aan wiens schoone leeven de geschiedenis geene smet gehegt heeft, maar wien zy zonder uitzondering pryst, en wiens gedrag nergens eene plaats ter verdeediging overlaat.’ - Men vergelyke de characterschets van stuart, en verwerpe die zwellende lofspraak. Nevens cajus gracchus komt diens waardige Moeder cornelia te voorschyn. Alles, wat die Romeinin deedt, zal de Vryheidsvriend door alle eeuwen met een kloppend en goedkeurend hart leezen. Zyne aandoeningen zullen die Moeder vergezellen by de bedryven van cajus gracchus, die het moordlot zyns Broeders onderging. Een Man, wiens Characterbeeld, even als dat zyns Broeders, hier met andere dan de gewoone verwen gemaald wordt. Hy was het, van wien stuart met regt mogt zeggen; ‘een Man, wien de partyschap als een ongestuimigen wraakzuchtigen oproermaaker berucht gemaakt, doch wien de onzydige Geschiedenis van zyn bedryf als eenen voortreflyken mensch vereeuwigd heeft.’ Hoe weinig zich ook stuart wegens het gezag van anderen bekreune, in het beoordeelen der Characters van de gracchussen, voert hy eene lyst van medestanders in dit gunstig oordeel aan, in tegenstelling van anders oordeelenden, hier mede vermeld. Het verwonderde ons eenigermaate, dat hy onder de eerstgemelden niet met naame ook millot rangschikte. Zie het III D. zyner Algemeene Geschiedenissen, bl. 58. Ten slotte voegen wy hier nog nevens, des Geschiedboekers Aanmerking over de staatkundige waarde van het bedryf der gracchussen. ‘Eene geheel andere vraag is het, of de bereiking van het oogmerk der gracchussen wel even heilzaam voor den Staat geweest zou zyn, als wy gevoelen, dat deszelfs bedoeling edel geweest is? - De uitspraak hier over laat de zedenlyke waarde der gracchussen geheel in het midden, maar vordert, in plaats van menschkundige opmerkingen, diepe Staatkundige inzichten. Veelen, die de rechtmaatigheid van den eisch ter | |
[pagina 303]
| |
landverdeeling in den Romeinschen Staat erkenden, hielden denzelven thands voor zoo ontydig, dat deszelfs daadlyke uitvoering alles het onderstboven zou gekeerd hebben, en dat alzoo de Raad, schoon al eene onrechtvaardige zaak op eene haatlyke wyze verdeedigende, echter wel deedt, in de gansche Staatsgesteltenis en het algemeene welzyn niet op te offeren aan eene te angstvallige en ontydige rechtvaardigheid.’ - Op dit stelzel, door middleton bygebragtGa naar voetnoot(*), merkt onze Geschiedboeker, te regt, aan: ‘De aart der Geschiedenis, welke de schakels der gebeurenissen verbindt, en werkdaadige lessen der ondervindinge, in plaats der redekaveling en der bloote beschouwing, doet hooren, vordert noch gedoogt eene genoegzaame verdieping in staatkundige bespiegelingen, om dergelyke bedenkingen van vooren te beantwoorden; maar de Geschiedenis zelve is het, welke dezen waan zal wederleggen, daar zy ons weldra zal doen zien, hoe het onbesnoeid en onbeperkt vermogen van den rykdom, het welk de gracchussen ten hunnen koste bestreeden, in den Romeinschen Staat eene Regeering van Weinigen voordbragt, die, na eenige bloedige worftelingen tegen eene overdreevene volkszucht, en daar na tusschen eigene mededingers, het Gemeenebest-bewind, 't welk vier eeuwen lang gelukkig bestaan hadt by het gemengd stelzel van Volksregeering en Regeering der Besten, in ééne eeuw deedt overgaan in eene willekeurige Alleenheersching, welke geen schaduw zelve der Burgerlyke Vryheid overliet. De strekking nu van het middel, door de gracchussen ten algemeenen welzyn aangewend, was ongetwyfeld tegen den opeengestapelden rykdom, de bron van dit heilloos bewind van weinigen, het welk, naar de staatkundige inzichten van die dagen, nooit een ander gevolg hebben konGa naar voetnoot(†).’ |
|