Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKristelyk Oeffenjaar, of Geschiedenis van den Mensch, zoo als hem de Godsdienst, door middel van zekere oeffeningen, door alle hindernissen gelukkig tot zyne bestemming brengt, in een reeks van Leerreden, door Joh. Jacob Hesz. (Uit het Hoogduitsch.) IIde Deel. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon. In gr. 8vo. 416 bl.Men kent reeds, uit onze vorige aankondiging van den aanvang van dit Christelyk OefenjaarGa naar voetnoot(*), het gewigtig doel, welk de Eerwaardige hesz zich, by het uitspreeken van deze weldoordachte Leerredenen, over de beoefening van den Godsdienst, heeft voorgesteld, en de wyze, waarop hy dit, naar een zeer regelmaatig plan, tracht te bereiken. Wy willen nu alleen het verdere beloop aan onze Leezeren mededeelen. De eerste Leerrede in dit tweede Deel, (de zes-entwintigste van den geheelen bundel,) behoort nog by de Pinxterredenen, waarmede 't vorige Deel was geëindigd. | |
[pagina 273]
| |
Nu vat de Redenaar zyne eenigzins afgebrokene taak weder op, en maakt, in de zeven-en-twintigste Leerrede, een aanvang met de beschouwing van zoodanige oefeningen, waardoor de Christen, nu de rypheid zyner mannelyke jaaren bereikt hebbende, de uitvoering van alle goede voorneemens kan bevorderen. Deze en de drie volgende Leerredenen bepaalen de aandacht by het geluk en de plichten der huishoudelyke verbintenissen. De een- en twee-en-dertigste geeven stof tot nadenken, over het geluk van een gerust leeven in het Vaderland, en de daartoe vereischte deugden. En zoo wordt de Christen van de eene gewigtige beschouwing geleid tot de andere. Hy is een medelid, niet alleen van eene huishouding, niet alleen van eene burgerlyke Gemeente, maar ook van een Godsdienstig Genootschap; en zoo volgt dan nu van zelfs, in de drie-en-dertigste Leerrede, de overweeging, welke plichten een medelid der Christelyke Gemeente, byzonder ten opzichte van de ingestelde Godsdienstoefeningen, hebbe waar te neemen, en welke voordeelen derzelver betrachting te wege brenge. Nu neemt een nieuw deel van het Christelyk Oefenjaar een aanvang. De Leeraar houdt zich vervolgends bezig met het gebruik der vorige overdenkingen, tot verdere beschaaving en bevestiging des Christelyken gevoelens en wandels. Men vindt hier eerst overdenkingen in den Zomer. Het beeld van wasdom en rypheid des zaads, toegepast op zedelyken wasdom en rypheid: De mensch even zoo bereid tot een dankbaar, vrolyk en weldaadig genot van Gods gaaven, als de natuur het is, hem deze gaaven aan te bieden: De volkomen wasdom, of manlyke rypheid der deugd. (De vier-, vyf- en zes-en-dertigste Leerredenen.) Daarop worden den Christen eenige hoognoodige oefeningen, om dagelyks meer vastigheid in geloof en deugd te erlangen, oefeningen in het leezen der H. Schrift, en in 't gebed, met gestadige waakzaamheid, aangepreezen, in de zeven-, agt- en negen-en-dertigste Leerredenen. ‘Maar hoe,’ (dus eindigt de negen-en-dertigste Leerrede, waaruit wy dezen overgang tot 't volgende, om tevens onzen Leezeren eene kleine proeve van den schryftrant mede te deelen, willen overneemen,) ‘maar hoe, indien nu, in weerwil deezer behoedmiddelen, de | |
[pagina 274]
| |
treurige terugval nogthans volgt? - Zeker zoude hy niet kunnen volgen, indien de rechte middelen altyd recht gebruikt wierden; maar by verzuim van dat gebruik, ô! hoe ligt kan het gebeuren, dat zelfs een david diep valt, dat zelfs een petrus gevaarlyk dwaalt! Wat is in dit geval nog te raaden, en hoe kan hier in worden voorzien? - Ik zal dit uit de even aangehaalde twee voorbeelden trachten aan te toonen, en tot dat einde de naastvolgende reis u de treffende aanspraak van den Profeet nathan aan david, en hoedanig een indruk dezelve op hem gemaakt heeft, voorleezen. Gelukkig hy, die niet in 't geval komt, dat hy zich op nieuw uit eene zwaarer afdwaaling en dieperen val weder moet opheffen! - Reeds door voormaalige fouten der jeugd gewaarschuwd, door een voor lange genomen en voor lange uitgevoerd voornemen gesterkt, door de by god en menschen gevonden genade bemoedigd, en nog dagelyks in het goede meer bevestigd; gaat hy van kracht tot kracht, en spreekt: ‘Ik heb den Heere geduuriglyk voor my; want hy staat aan myne rechtehand, op dat ik niet bewoogen worde.’ Daarop volgen dan, van de veertigste tot de vier-en-veertigste Leerrede, gepaste waarschouwingen en raadgeevingen tot te regt brenging van afgedwaalden, en ter bevordering van 't menigvuldig nut, dat zy 'er van achteren uit kunnen trekken. De een-en-veertigste heeft de Leeraar te gelyk tot eene voorbereiding tot het H. Avondmaal, de twee- en drie-en-veertigsten tot nuttig gebruik by de viering van 't Avondmaal vóór den Biddag, en op den Biddag, doen dienen. En nu wordt nog in drie Leerredenen, (de vyf-, zes- en zeven-en-veertigsten,) zelfsverloochening, onthoudendheid, geduld, navolging van Christus, het zwaarste, maar ook het hoogste en roemwaardigste der Christelyke deugdsbetrachting, aanbevolen. Zoo gaat 't Christelyk Oefenjaar al voort, de leevensjaaren van den Christen gaan heenen, zyne lente en zomer, de tyd van bloeien en ryp worden zyn reeds voorby, de herfst is gekomen. Nu zullen zich nog eerst de schoonste en rypste vruchten van geloof, hoop en liefde vertoonen. De agt-en-veertigste Leerrede handelt over 't bly genot der leevensgoederen, by de bewustheid, dat God ons genegen is. Daarop laat de Leeraar, by het aannaderen van den Winter, terwyl | |
[pagina 275]
| |
men de natuur om zich heenen zag versterven, in veertien Leerredenen, (de negen-en-veertigste tot de twee-en-zestigste,) nuttige overdenkingen des ouderdoms volgen; regt gepaste gedachten, waarmede zich de bejaarde Christen, ook in 't gezicht van den dood, kan verlustigen. De zeven- en agt-en-vyftigsten hebben te gelyk eene byzondere betrekking op gebruiken van de plaats, waar deze Leerredenen zyn gehouden. De eerste beschryft des Christens gewaarwording, na de verrichting van eenig goed werk, tot dankbetuiging voor ingezamelde brandpenningen; de tweede vertoont een ouden eerwaardigen grysaart, geliefd by zyne regeering, welke recht en vroomheid handhaaft, op een stemdag. Alles wordt besloten met eene beschouwing van den zoo wel geoefenden Christen op zyn sterfbed. Alles ademt heldere inzichten, edele gevoelens, en eenen allerernstigsten toeleg, om waare Godsdienstigheid en zuivere Godsvrucht onder de menschen te verspreiden, en, door de taal van het hart, die de beste welspreekendheid leert, krachtig te bevorderen: waartoe wy ook vuurig wenschen, dat de gemeenmaaking van dit Christelyk Oefenjaar, onder onze Landgenooten, voor zeer veelen zal dienen. |
|