Menschelykheid vernieuwde zich, en dat Vooringenomenheid, de kennisneeming van zaaken vooruitloopende, wel eens nutte zaaken, met eene soort van kleinagtinge, voorbyziet, en onverbruikt laat liggen. Van de menschlyke natuure is dit eene algemeene karaktertrek: en wat zou ons doen waanen, boven dat zwak te zyn verheven? Naa eene aandagtige leezing van deezen Katechismus, hebben wy denzelven, om meer dan ééne reden, een zeer nuttig Geschrift bevonden, volkomen berekend om der Jeugd rechtschapene Godsdienstgevoelens in te prenten, en welken geleezen te hebben ook meergevorderden in jaaren en in kundigheden zich geenzins zullen beklaagen. 't Is zo; één gebrek, en dat wel een hoofdzaaklyk, zullen zommigen hier berispen; 't is, dat de Schryver over zommige Leerstellingen, die by veele Christenen den rang van Grondwaarheden bekleeden, zich niet verklaard, en dezelve geheel onaangeroerd heeft gelaaten. Doch 't geen deeze als een gebrek berispen, zullen anderen als eene deugd bewonderen; immers alle de zulken, die het eens zyn met den Uitgeever van den Franschen Druk, schryvende: ‘Zo men ergens duidelyk en eenvoudig moet zyn, en zich eeniglyk aan de eerste grond-oorzaaken moet vast hechten, is het by de Godsdienstige onderwyzingen der Jeugd. Men behoeft hun (ver volgt hy) de ondragelyke hairklovery der Godgeleerden niet te leeren kennen, maar dat geen, het welk alleen den Mensch rechtvaardig en waarlyk gelukkig voor den Tyd en Eeuwigheid kan maaken. Dit is het eenigste oogwit van den Godsdienst. Al wat daar niet heenloopt, alle bovennatuurlyke stellingen, die geene de minste betrekking tot dat oogmerk hebben, en veelal niet dienen dan om den geest te verwarren, moeten zonder genade verworpen worden.’
De Inleiding bevat eenige algemeene aanmerkingen, over de natuur van den Godsdienst, deszelfs bronnen, den geschiktsten tyd des leevens om zich in den Godsdienst te oeffenen, nevens de verpligting tot eigen onderzoek. Nu treedt de Schryver ter zaake, verdeelende zyn geheele Werk in drie Algemeene Deelen: van welke het eerste Deel behelst de waarheden, die men gelooven moet, alle welken opgesloten zyn in deeze stelling, dat God de menschen eeuwig gelukkig maaken kan en wil. - Het tweede bevat de Pligten, die de men-