| |
De Abt de l'Epée, Geschiedkundig Blyspel, gevolgd naar het Fransch van J.N. Bouilly, Lid der Maatschappy van Kunsten en Wetenschappen. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1800. In 8vo. 136 bl.
De Abt de l'epée, oprichter van het menschlievend gesticht der Dooven en Stommen te Parys, verschynt in dit Tooneelspel als de yverige waarneemer der belangen van een zyner leerlingen, wiens rechten hy weet te bevorderen; en wiens geschiedenis, door hem verhaald wordende, zonderling genoeg is, om dezelve hier te plaatsen. Het was agt jaaren geleeden, dat, tegen het einde van den Herfst, een bediende van de Stadsregeering van Parys een jongen dooven en stommen by den Abt bragt, welken de wacht, in den voornacht, op de Pontneuf had gevonden. Hy beschouwde dat kind, het welk hem voorkwam negen of tien jaaren oud te zyn, met deelneeming, door deszelfs belangryk voorkomen. De grove klederen, die hy aan had, deeden den Abt eerst denken dat hy aan armoedige ouders behoorde, en hy nam dus het besluit, om hem tot zich te neemen. Den volgenden dag hem van nader by beschouwende, bemerkte hy eene zekere fierheid in den opslag zy- | |
| |
ner oogen, zynde dit kind ten uiterste verwonderd, zich in oude vodden gekleed te zien: weshalven de Abt niet langer twyffelde, of het was een vermomd kind, dat men met opzet verlaaten had. Hy liet hetzelve in de openbaare nieuwspapieren aankondigen; gaf daar by eene naauwkeurige beschryving van zyn persoon, en van alles wat men ten deezen opzichte wist, maar vruchteloos. De Abt, ziende dat zyne naarspooringen geenszins aan zyne verwachting voldeeden, en zich overtuigd houdende, dat dit kind het slachtoffer was eener heimelyke snoode list, dacht vervolgens over niets anders, dan onderricht hy het kind zelve te zoeken. De Abt gaf hem den naam van theodorus, en plaatste hem onder het getal zyner kweekelingen, onder welken hy zich al ras deed uitmunten. Hy voldeed zo wel aan de verwachtingen van den leermeester, dat hy, ten einde van drie jaaren, zyne ziel voor de natuur opende, en zich als voor de tweede reize geboren zag.
Duizend herinneringen begonnen toen zyne verbeeldingskragt te treffen. De Abt sprak met hem door tekenen, zo schielyk als de gedachte; en theodorus andwoordde hem op dezelfde wyze. Eens op een dag dat zy te samen door Parys, voorby het Paleis der Justitie, wandelden, zag de jongeling een Magistraats-persoon uit zyne koets stappen, en hy begon te trillen. De Abt vroeg hem, van waar die onwillige aandoening geboren wierd: hy deed hem verstaan, dat een man, even zo in 't purper en hermelyn gekleed, hem dikwils in zyne armen gedrukt, en met zyne traanen bevochtigd had. Uit dit eerste kenmerk oordeelde de l'epée, dat zyn kweekeling, of de zoon, of de nabestaande van een Magistraats-persoon was; dat die Magistraats-persoon, volgens zyne Staatsiekleding, niet; dan tot een der hooge Gerechtshoven behooren konde; en dat gevolgelyk de geboorteplaats van dat kind eene Hoofdstad was. - Op een' anderen dag de Voorstad St. Germain te samen doorgaande, zagen zy de lykstaatsie van een' Heer van hoogen rang voorby gaan. De Abt merkte op het gelaat van theodorus eene ontroering op, die toenam naar maate de trein hen voorby trok. Zo dra als hy de doodkist ontwaar werdt, begon hy weder te trillen, en wierp zich aan de borst van zynen leermeester. ‘Wat deert u?’ - vroeg deeze hem. ‘Ik herinner my,’ gaf de jongeling door tekenen te kennen, ‘dat weinig tyds, voor dat ik naar Parys gevoerd ben, ik even zo met een zwarten mantel om, en met los hangende hairen, de doodkist gevolgd ben van dien man, die my zo geliefkoosd had: alle menschen schreiden, en ik schreide ook.’ - Uit dit tweede kenteken maakte de Abt op, dat theodorus een Wees was, erfgenaam van een groot vermogen, welk zonder twyffel geldgierige bloedverwanten had aangezet, om met de gebrek- | |
| |
lykheid van dien ongelukkigen hun
voordeel te doen, hem zyne goederen te ontneemen, hem buiten zyne geboorteplaats te voeren, en hem voor altyd te bederven. ... Deeze gewichtige ontdekkingen deeden hem zynen yver en moed verdubbelen. Theodorus wierdt van dag tot dag belangryker, en de Abt vormde eindelyk het ontwerp om hem in zyne bezittingen te herstellen. Maar hoe die te ontdekken? De rampspoedige jongeling had den naam zyn's Vaders nimmer hooren noemen; hy was volslagen onkunnig, en van de plaats, waar hy geboren was, en van het geslacht, tot welk hy behoorde. De Abt vroeg hem, of hy zich den tyd nog wel te binnen bragt, dat hy Parys voor de eerste reize gezien had: hy verzekerde den Abt, dat dezelve hem altyd duidelyk in 't geheugen lag, en dat het was als of hy de Barriêre nog zag, door welke men hem daar had doen binnen treden. Reeds den volgenden dag gingen zy alle de Barriêres van Parys rond. Zo dra zy de Barriêre d'Enfer naderden, deed theodorus een teken, dat hy dezelve herkende; dat het dáár was, dat men hun rytuig was komen doorzoeken; dat het hier was, dat hy uit hetzelve was geklommen met twee persoonen, die hem vergezelden, en wier gelaatstrekken hy zich nog volmaaktelyk herïnnerde. Die nieuwe kentekenen gaven den Abt de verzekering, dat zyn kweekeling aangekomen was langs den weg van het zuiden; en uit het geen hy 'er byvoegde, dat hy verscheidene nachten op de reize had doorgebragt, en bovenal dat hy van uur tot uur van paarden had verwisseld, berekende de l'epée den tyd en afstand; en twyffelde nu niet langer, of de geboorteplaats van theodorus was eene der voornaamste zuidelyke Steden van Frankryk.
Na, by geschrift, duizend nutteloze naarvorschingen in alle de zuidelyke Steden gedaan te hebben, nam de Abt het besluit, dezelve alle met theodorus te bezoeken, wien alles alstoen nog te duidelyk in het geheugen lag, om niet ligtelyk de plaats zyner geboorte te herkennen. De onderneeming was langduurig en moeilyk; om 'er eenig goed gevolg van te kunnen hoopen, moest de reize te voet gedaan worden. Veele groote Steden werden door hen doorreist. Theodorus, brandende van verlangen om zyne haardstede weder te vinden, geleidde den Abt dikmaals op plaatsen die hy niet meer herkende. Na zes en zestig dagen, wanneer de kragten van den Onderwyzer begonnen uitgeput te worden, kwamen zy voor de poorten van Toulouse aan. Binnen de Stad getreden, grypt theodorus de hand van den Abt, en geeft denzelven een teken dat hy die Stad herkent. Zy treden verder binnenwaards; by elken stap verlevendigt zyn gelaat, zyne oogen worden met traanen vervuld. Zy gaan de
| |
| |
wandelplaats dwars over; eensklaps werpt hy zich ter neder, de handen ten hemel geheven, staat op, en bericht den Abt, dat hy zyne geboorteplaats heeft wedergevonden. Even als hy, dronken van vreugde, vergeet deeze alle vermoeidheid der reize. Zy doorwandelen verscheidene wyken, en een groot Hotel on waarende, geeft theodorus een schreeuw, valt byna verstikt in de armen van zyn geleider, en wyst denzelven, met de hand, het huis zyner vaderen. De Abt vraagt eenige onderrichtinge, en verneemt dat hetzelve het oude Hotel der Graven d'harancour is, wier eenige overgeblevene afstammeling zyn Voedsterling is; dat dit Hotel en alle de andere goederen nog in handen zyn van zekeren Heer darlemont, zyn voogd en oom, van moederszyde; dat deeze zich in derzelver bezit heeft doen stellen, op grond eener dood-cedel, welker valschheid in alle opzichten blykbaar wordt.
De Abt naar een Advocaat gevraagd hebbende, en deeze, volgens dit Stuk, in den eerlyken franval gevonden hebbende, doet aan denzelven het hier boven geplaatste Verhaal, verzoekende deszelfs medewerking ter herstelling van den stommen kweekeling in deszelfs ontnomene eigendom. Toevallig is de Zuster van deezen Advocaat de minnares van st. alme, eenige Zoon van darlemont, doch welke met zyn Vader, die als een trotsche rykaart hier voorkomt, zeer veel in gevoelens verschilt. Te vergeefsch tracht intusschen de Abt de l'epée, alsmede de Advocaat franval, den trotschen d'arlemont over te haalen tot het te rug geeven van het onrechtvaardig aan zich getrokken erfdeel. Te vergeefsch doet zich theodorus, als de wezenlyke Graaf d'harancour, aan de oude Huisgenooten kennen, die hem onder den naam van julius voorheen gediend en bemind hebben: alleen de brave st. alme, vergezeld van zekeren gewezen Kamerdienaar du pré, welke laatste, als medeplichtig aan het ongelyk den jongen Graaf aangedaan, berouw van zyne misdaad toont, weeten darlemont door dreigementen zo verre te brengen, dat hy afstand doet van de door hem aanvaarde goederen: waar na de jonge Graaf de helft van zyn vermogen maakt aan zynen yverigen Vriend st. alme, welke zo veel tot zyne herstelling heeft aangewend. Wordende daar op het Stuk gesloten met het huwelyk van clementia met st. alme: welke de jonge Graaf te samen verbindt.
'Er zyn verscheidene schoone Tooneelen in dit Blyspel, welken door hunne eenvoudigheid moeten behaagen, en door de nieuwheid en byzonderheid van het geval eene levendigheid verkrygen, die men gewisselyk niet zoude verwachten in een Stuk, in het welk de hoofdpersoon stom is. Dan,
| |
| |
op zommige plaatsen ziet men wat al te veel kunst doorstraalen. Dus, by voorb., is het schriftelyk andwoord, het welk de gewaande theodorus daadelyk geeft, op de aan hem voorgestelde vraag: wie is, naar uw oordeel, van het thans levende geslacht, de grootste man van Frankryk? - Daar deeze 'er op bericht: ‘de natuur noemt buffon; de geleerdheid erkent als zodanig dalembert; het zedenlyk gevoel en de waarheid eischen dien rang voor jean jacques rousseau; het vernuft en de smaak wyzen denzelven toe aan voltaire..... Maar de schranderheid en de menschlievendheid roepen om stryd de l'epée, als den grootsten man, uit: ik voor my stelle hem boven alle de anderen.’ - Hoe fraay, hoe veel betekenend, om den Abt op het Tooneel te pryzen, ziet men in deeze woorden toch duidelyk, dat hier het op zyn studeerkamer zittend en diepdenkend lid der Maatschappy van Kunsten en Wetenschappen, bouilly, in plaatse van den jongen Graaf, andwoordt; welke, als geheel verrukt door de voorwerpen, welken hy, zo onverwachts, in zyne Vaderstad herkent, niet wel ondersteld kan worden, zulk een juist doordacht andwoord voor de vuist te kunnen geeven. - Intusschen doet eene fyne wending het al te kunstige niet zelden voorby zien, zo als zulks ook omtrend deeze plaats, by de vertooning, meestal geschiedt.
De Vertaaling schynt met groote spoed gedaan te zyn, ten einde het Stuk nog, geduurende het nu reeds afgeloopen Speelsaisoen, op den Nederduitschen Schouwburg te Amsterdam zoude kunnen worden vertoond: ten minste de Burger s.j.z. wiselius bericht, in een kort Voorbericht voor hetzelve geplaatst, dat dit de reden is, welke hem buiten de mogelykheid gesteld heeft, om de proeven, met de vereischte naauwkeurigheid, na te zien. Wy hebben wel eens hooren klaagen, dat verscheidene nieuwe Stukken, en daar onder zelfs Treurspellen in Verzen, en eigen uitgevondene Zangspellen, die dus vry wat moeite gekost hebben, en behoorlyk nagezien en gecorrigeerd waren, reeds geduurende veele maanden, ten gebruike van dienzelfden Amsterdamschen Schouwburg, en onder deszelfs bewind, gereed hebben gelegen, zonder dat dezelve vertoond zyn. Met deeze schynt men derhalven dien haast niet gemaakt te hebben! En daar deeze beide uitersten ons zeer byzonder zyn voorgekomen, waar van wy de reden niet kunnen verklaaren, dan welligt ten nadeele van de gewezene Bestuurders van den Schouwburg, het geen wy liefst niet doen: zo is, aan den anderen kant, de lyst van drukfeilen, welke de Vertaaler met die groote spoed tracht te verdeedigen, ons allerbyzonderst voorgekomen: ja, wy schroomen niet te zeggen, dat de Burger wiselius hier al te spoedig gedacht en geschreven heeft; daar
| |
| |
wy op die lyst woorden hebben aangetroffen, die, naar ons inzien, zeer goed gesteld waren, maar die men, door de opgegeevene verbetering, wezenlyk tot taalfouten gemaakt heeft. Dus staat bl. 77 regel 5. ‘Zoude hy weder naar franval zyn gegaan?’ De Vertaaler zegt, dat men hier na voor naar moet leezen. Weet hy dan niet, dat alle goede Schryvers, die onderscheid maaken tusschen na (post) en naar (ad), altyd schryven: hy ging na vier uuren naar jan, piet, klaas, naar de Kerk, naar den Schouwburg, naar bed, naar Parys, enz. juist zo als hy zelve bl. 3 en 5 eerst geschreven had, en dus ook naar franval; maar nimmer, na de Kerk, na den Schouwburg, enz. om dat na, post betekent? En wat moet men denken van de zogenaamde verbeteringen, om te schryven, bevreezd, hy leezt, hy wyzt, ik vreezde, verbaazd, ongeveinzdheid, enz. Zou men dit, om de strenge afleiding van de woorden, vreeZen, leeZen, wyZen, verbaaZen, veinZen, enz. dus moeten schryven? Dit schynt de grond van den Burger wiselius te zyn, op welken hy deeze veranderingen wil gemaakt hebben. Maar, behalven dat men in alle taalen, in soortgelyke gevallen, gewoon is, iets aan de welluidenheid op te offeren; zo stellen wy, bovendien, zeker, dat men, volgens den algemeenen regel van ten kate, de regelen eener taale moet vinden en niet maaken, zo dat het Spraakgebruik, in de
meeste gevallen, beslischt. En is dit zo, dan wenschten wy het woord verbaast wel eens te hooren uitspreeken als verbaazd - dat is, zonder de s, of t, in dat woord te hooren. Wy gelooven dat het zeer wanluidig, of gemaakt, zou klinken, en zekerlyk niet zo zuiver, om het, volgens ons taaleigen, in schrift te willen naarbootzen.
Wy meenden onze jonge Schryvers deeze aanmerkingen niet te te mogen onthouden, en zyn verzekerd, dat de Burger wiselius, volgens zyne bekende openhartigheid, na eene bedaarde overweeging, dezelve mede alzins doelmaatig zal vinden: terwyl wy, voor het overige, onze Leezers kunnen berichten: dat dit Stuk, ondanks de spoed die men 'er mede gemaakt heeft, met zeer veel genoegen, verscheide maalen, op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond is; en nu telkens, met even zo veel genoegen, in de andere Steden onzes Vaderlands gespeeld en gezien wordt.
|
|