Proeven van Nederduitsche Welsprekendheid, ten gebruike by zyne Lessen uitgegeven door Matthys Siegenbeek, Hoogleeraar in de Nederduitsche Letterkunde aan 's Lands Hooge Schole te Leyden. Te Leyden, by L. Herdingh, 1799. In gr. 8vo. 148 bl., met een Voorbericht van XXVIII bl.
De Hoogleeraar siegenbeek heeft, met het loflyk oogmerk, om eenigzins te voldoen aan de verplichtingen, die hy zich door zynen post, als Hoogleeraar in de Nederduitsche Welspreekendheid, opgelegd rekende, door de uitgave dezer Proeven, niet alleen eene regt bruikbaare handleiding voor zyne Lessen willen gemeen maaken, maar tevens getracht eene welgepaste pooging in 't werk te stellen, om den verdoofden lust, ter beoefening van onze vroegere Schryveren, weder op te wekken, en alzoo eenen gezuiverden smaak voor het schoone en verhevene, gevoegd by eene grondige kennis onzer moedertale, onder zyne Landgenooten aan te kweeken en te bevestigen. In de meesterlyke voortbrengselen van den veel omvattenden geest van onzen beroemden Landgenoot, den doorluchtigen Geschiedschryver en Dichter Hoofd, was een ruime voorraad, tot zoodanig doel, voorhanden. De meeste welgekozen proeven zyn uit verschillende Werken van dien grooten Man genomen, en zyn indedaad, zoo door kracht van taal, sierlykheid van uitdrukkingen, en bondigheid van voordragt, als door rykdom van denkbeelden, leevendigheid van beschryvingen, en het vuur eener alles vermeesterende overredenskracht, in dezelve ten toon gespreid, onze hoogste bewondering waardig. Vooraf gaat eerst een oud Dichtstuk, behelzende de verkrachting van de Vrouw van Gerard van Velzen door Graaf Floris den 5den, en de wraak daarover door den eerstgemelden genomen, dat wel, als dichtstuk, weinig opmerking verdient, maar, als een overblyfsel der oudheid uit het laatst der 14de, of begin der 15de eeuw, voor de kennis der oude Nederduitsche taal indedaad belangryk moet gerekend worden; daarna twee uittrekzelen uit zeker geschreeven Boek, ten titel voerende: Horologium Aeternae Sapientiae, ofte Eeuwige Wysheids Uurwyzer, tot nut en dienst van alle Godminnende zielen, om Godvruchtelyk te
leeren leven en Godzaliglyk te leeren sterven, het geen men meent een voortbrengsel der 15de, of van het begin der 16de eeuw te weezen; vervolgends eenige plaatzen uit de vertaaling van het gulden boeksken van