| |
Het Vaderland aangevallen en verlost. In zes Zangen, door A. Loosjes, Pz. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. In gr. 8vo. 108 bl.
Oorspronglyk was dit Dichtwerk niet bestemd om ten Feestdage der Verlossinge van den inval der Engelschen en Russen te dienen. De grootte maakte het, zo als 't zelve vervaardigd en afgedrukt lag, daartoe ongeschikt. Dan de Dichter, door de Municipaliteit der Stad Haarlem aangezogt, om, tot het doen eener Redenvoeringe, ten dien Gedenkdage, in de Groote Kerk, voor te treeden, onttrok zich aan die begeerte niet, en bediende zich van dit Dichtstuk, met zo veele uitlaatingen, dat de voordragt den bestemden tyd niet overschreedde. Hy voegde 'er eenige Coupletten aan toe, bepaald slaande op dien Feestdag. Deeze worden in de uitgave zelve niet gevonden; doch heeft hy dezelve, op het verzoek van eenigen zyner Stadgenooten, 'er naderhand bygevoegd, om ze gratis aan de Bezitters van zyn Dichtstuk af te geeven.
Deeze byzonderheid is oorzaak, dat wy dit Dichtwerk niet onder de Redenvoeringen, ten gemelden Dage gehouden, plaatzen, maar onmiddelyk laaten volgen op die wy in het voorgaande Artikel aankundigden. Dit Stuk is tog veel meer dan een enkel Gelegenheids-vers. Wy moeten 'er onze Leezers mede bekend maaken.
| |
| |
De eerste Zang schetst ons den beraamden Aanslag door Engeland, met Russisch Krygsgeweld vereenigd. - De tweede Zang beschryft de Toerusting tot de Landing. - De derde Zang de Landing zelve; waar in de veege toestand des Lands treffend beschreeven, en de geest van de ruiter kunstig ingevoerd wordt, die onder andere de overgave van 's Lands Vloot in deezer voege spelt.
's Lands zeeroem, edele Bataaven!
Myn dierbaar naakroost! moet begraaven;
Bereid u tot dien harden slag -
't Is uit met Neêrlands glorie-vlag.
ô Gruwel! Britten ziet men landen!
De Helder in Brittanjes handen!
Daar ligt 's Lands eere-vlag geknakt.
Nu taant de laatste blik der glorie -
Daar reeds 's Lands Vloot, op last van Story,
Al deinzend, na de Vlieter zakt.
Ja, treur met my, slechts weinig dagen
Of Englands Vloot zal 't strafloos waagen,
Zelfs gul begroet van Texels ree,
Te zeilen na de Zuider-zee.
Daar zal Mitchel 's Lands Vloot bespringen,
Haar, zonder schot, tot stryken dwingen.
By 't woest oproerig volks-gekraai,
Waar toe het List en Dwaasheid porden,
Zal daar een Story Lucas worden,
De Vlieter zyn Saldanhabaai.
De vierde Zang ontvouwt, naa het fraai bezingen van der Burgeren en der Franschen Heldenmoed, de wisselende Krygsbedryven, met den lof der gesneuvelde Helden; de gesteldheid der Noord-Hollandsche Steden - met eenen oogslag op 't geen de Oranjegezinden in Gelderland vergeefsch bestaan. - De vyfde Zang schildert ons de wisselbeurtige Gevegten, met het dieper doordringen des Vyands, ondanks den betoonden Heldenmoed. - De zesde Zang is deels den laatsten Slag, deels der ontruiminge door den Vyand, gewyd. Van het veel overneemenswaardige, 't welk ons in deezen zo wel als de voorgaande Zangen ontmoette, schryven wy het volgende af, waar in 's Dichters gevoel ten sterksten spreekt.
De Wyk, ten hoofd-kwartier verkooren,
Schynt, beevend, uit haar' hoogen toren,
Te staaren op het oorlogsveld,
Dat dreunt door 't buld'rend krygsgeweld.
| |
| |
Het Velseroord en Sandpoorts duinen,
En Aalrechtbergs beroemde kruinen,
Doet, in dit yslyk oogenblik,
't Gebrul van a'oorlogsdonder beeven.
De Dorpling vlugt, door angst gedreeven,
En jaagt in Haarlems harte schrik.
Het yslyk buld'ren der kartouwen
Stoot op de wallen en gebouwen
Van Haarlem, dat, vol ongeduld,
Nu hoopend, dan met schrik vervuld,
't Muskettenvuur zelfs klinkt in de ooren.
Zy acht zich Alkmaars lot beschooren,
Indien het Leger rugwaards trekt,
Daar ze, in dit hachlykste aller uuren,
Zo in haar bosch, als in haar muuren,
Ter grensstad en geschutperk strekt.
Hoe was, ô bangste dag der dagen!
Hoe was toen 't eerlyk hart verslagen,
Daar 't in den boezem kromp, en vroeg:
‘Leedt nog de Vryheid niet genoeg?
Zal 't aan den Brit en Rus gelukken,
In deeze, als Alkmaars vest te rukken?
Misschien, misschien, slechts éénen dag,
En binnen deez' getrouwe wallen
Ligt reeds de Vryheidsboom gevallen,
By 't waaijen van de Oranjevlag.
Eer 't zonlicht weer in zee zal zinken,
Zal 't oproer in deez Stad rinkinken,
En wordt, wyl woestheid zegepraalt,
Oranje juichende ingehaald.
Wat zal dan 't lot zyn van uw braaven,
Hoon, plund'ring, moord, door Willems slaaven.
En 't toonbeeld van geregeldheid,
De gryze Vryheids-Stad aan 't Spaaren,
Wordt, als een hol van plunderaaren,
En Hollands moord-tooneel beschreid.’
Een Dichter, die zo diep leed gevoelde, is, in het bezingen der daarop volgende Verlossing, treffend. Het slot-Couplet luidt:
De blydschap gilt, als uitgelaaten,
Langs marktplein, wegen, gragten, straaten;
Zy maakt de koelste geesten warm;
Men vliegt elkaêr beschreid in d'arm,
| |
| |
En kuscht, met vriendschaps handen-drukking,
Elkander, beevend van verrukking,
Roept juichende in dit heerlyk lot:
‘ô Deez' Verlossing is een wonder:
'Er schuilt gewis iets Godlyks onder,
ô Zulk een uitkomst schenkt ons God!’
Van het Byvoegzel, ten Feestdage bestemd, schryven wy, ten slotte onzer Aankundiginge, de twee laatste Coupletten af, niet twyfelende of het geheele Stuk zal den Vaderlandlievenden behaagen.
ô Gy, aanbidlyk Opperweezen!
Dat dwaaze dweepers sidd'rend vreezen;
ô Bron van Goedheid - groote God!
Gy, die de schaal van 't menschlyk Lot,
Die van 't Heeläl, houdt in uw' handen,
Zie 't vuur van Dankbaarheid ontbranden;
Haar offergeur stygt na omhoog.
Gy, eeuwig, eindloos Alvermogen!
Waart in ons leed met ons bewoogen,
Slaa op 's Volks Vreugdefeest het oog.
't Zy U, 't zy 't Vaderland geheiligd:
Gy hebt het Vaderland beveiligd;
Gy, die alom in alles zyt,
Gy redde ons in den veegsten tyd.
Beschouw, ô Oorzaak aller dingen!
In gunst de vreugd van stervelingen
Zo broos, zo wank'lende in hunn' deugd -
ô Vader! Goedertierenst Vader!
De vreugde brengt ons de Eng'len nader; -
Jaa! uw bestaan is zaal'ge Vreugd!
In het Berigt, deeze bygevoegde Coupletten vergezellende, geeft de Dichter eenige verbeteringen op in deeze en geene Regels.
|
|