Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Redenvoeringen, by gelegenheid der Vieringe van het Nationaal Feest, op den 19 van Wintermaand 1799. Het Vyfde Jaar der Bataafsche Vryheid.Tweede Berigt.Het Tiental Redenvoeringen, ter bovengemelde gelegenheid gehouden, waarvan wy verslag gavenGa naar voetnoot(*), mogten wy vry denken, dat alle, die de Drukpers ons stondt te leveren, niet bevatte; doch het was zeker genoeg op éénmaal zo veel soortgelyks aan te bieden. De uitkomst heeft aan onze verwagting beantwoord, en wy vaaren voort met de volgende, by ons ontvangen, ter kennisse van onze Leezeren te brengen. | |
I. Redenvoering omtrent den Plicht van ieder Ingezeeten deezer Republicq, om voor de verlossing van zyn Vaderland dankbaar te zyn; en de overweeging wat hem, in gevolge van dien Plicht, te doen staat. Ter viering van het Feest, ter gelegenheid van het geheel ontruimen van den Bataafschen Grond door het Engelsch-Russisch Leger, uitgesprooken in de Gereformeerde Kerk te Amstelveen op den 19 Dec. 1799, door Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa, Secretaris aldaar. Te Amstelveen, by A. Goejet. In gr. 8vo. 30 bl.Onder de Redenvoerders ten dien Vreugdedage vondt men 'er, die zich op het betoogen eener Stellinge toeleiden, schoon de meesten zich, op deeze of geene wyze, met de groote gebeurtenis alleen ophielden. De Amstelveensche Secretaris, Mr. van der aa, aldaar het woord voerende, schaart zich onder het mindertal, en verledigt zich ten betooge van de op den Tytel aangeduide Stelling, en tragt ten dien einde aan te toonen: ‘A Dat yder mensch de verlossing van zyn vaderland, als een weldaad voor zich verkreegen, moet aanzien. B Dat men met reden zeggen moet, dat ons | |
[pagina 245]
| |
dierbaar vaderland van groote gevaaren is verlost. En daar hier uit van zelven volgen zal, dat wy den geenen, die ons deeze verlossing toebragt, den algoeden vader en weldoener aller Menschen, hier voor behooren te danken, Zoekt hy, ten slotte, te beantwoorden de Vraag: Wat moet 'er van onzen kant geschieden, op dat wy kunnen gezegd worden recht dankbaar voor die verlossing van ons Vaderland te zyn?’ Schoon wy niet kunnen ontkennen, dat van der aa de door hem opgenomene taak wel volvoerd hebbe, heeft zyne Redenvoering doorgaande eene brokkeligheid gekreegen, die ons minder bevalt dan een meer zamenhangerde voordragt. Doch elk heeft zynen betoogen schryftrant. Het ontbreekt deezer Redenvoeringe op zommige plaatzen niet aan vuur, ernst en aandrang. | |
II. Redenvoering, gedaan in de nieuwe of groote Kerk te Harlingen, op den dag van het Nationaal Feest, volgens Publicatie van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek van 1 Dec. 1799, door Freerk Hoekstra. Waar by gevoegd is een Zangstuk, ter deezer gelegenheid vervaardigd, door den agtenswaar digen Burger Simon Styl. Gedrukt ten voordeele van de gemeene Stads Armen. In gr. 8vo. 27 bl.Meer den doorgaanden toon van den Vierdag, dan van der aa, slaat de Burger hoekstra, Leeraar der Doopsgezinden te Harlingen. 's Mans Redenvoering is vol vuurs en kragts; daar hy een aandoenlyk Tafereel schetst van het Gevaar, waar in wy geweest zyn, en van de Verlossing uit den nood. Men hoore hem de Landing, en de overgave van de Vloot, voordraagen. ‘De Stormen, die bykans het geheele jaargetyde aanhoudend gewoed hadden, zweegen voor eenen tyd - De Oceaan riep zyne hollende baaren, die onze kusten ongenaakbaar maakten, te rug, en effende de vlakte. En ach! (zoo is de Waereld, niet door haaren wyzen Maaker gevormd, maar door balstuurige Stervelingen bedorven) ach! deeze aangenaame stilte, en die zoo schaars genooten schoone dagen van heldere | |
[pagina 246]
| |
zonneschyn, werden gestoord door loeijende krygsorkaanen - Gy verbeeldt u nog ligt, W.L. dien donder van eenen geheelen dag; niet dien, welken de goeddaadige Natuur toebereidt, om aan de verschroeide aarde en de drukkende lucht den geurigen balzem der gezondheid en een nieuw leeven te schenken tot behoud van het kwynend menschdom en het hygend vee; maar dien, welken de wreede kunst der heerschzucht heeft uitgedagt om de schoonste werken der Natuur en van Menschen te verderven - En - toen was het, dat de Aanvaller, trotsch op zyne overmagt, het vernielend moordtuig op onze opene stranden uitbraakte. Toen was het, dat de onstuimige vyand den voet zette op onzen Vaderlyken grond, schoon niet zonder toen reeds proeven te ondervinden van den ouden Bataafschen moed - U, ô Dapperen! welken kloekmoedig, hoewel met vrugtlooze pooging, het gevaar te gemoet sneldet, op dien noodlottigen dag, uw dierbaar leeven voor de Vryheid en het Vaderland opofferdet, u zy hier een traan gewyd van diepe ontroering en dankbaare erkentenis. Wy betreuren met uwe Bloedverwanten uwen dood; maar roemen ook met hun in denzelven als in den dood der eere, benydenswaardig in vergelyking van het ellendig leeven, dat de lafhartige, de verraader, moet voortsleepen, bezwaard met de verachting van alle braaven, en zelfs verfoeid by den vreemdeling, welken hy heeft willen dienen, ten koste van zyne eer. En wat zullen wy hier! spreeken - of - zwygen van eene schande, waar mede zulke lafaarts en verraaders zich zelven en 's Lands Geschiedbladen van deezen tyd bevlekt hebben? - eene schande, die de listige vyand zelf naauwlyks durfde hoopen, en die hem half verbaasde - eene schande, waar aan hy voornaamlyk zynen eersten voorspoed te danken hadt - Bastaarden van een Volk, dat weleer, door zyne ruiters en trompen, de schrik van den Oceaan was, en welks roem klonk by de verstgelegene waerelddeelen - Bastaarden van een Volk, dat voor heldendaaden ter zee scheen gevormd, leveren ..... (myn mond weigert bykans het schandstuk uit te spreeken) den schat der Bataafsche Zeemagt, zo zuur door het zweet en bloed der | |
[pagina 247]
| |
Ingezetenen byeengebragt, leveren dien schat gedwee in 's Vyands handen, en met denzelven de sleutels van het Land!’ Uit het Zangstuk van den Burger styl neemen wy het tweede Couplet. 't Geweld van 't Westen en van 't Noorden
Stoof brullend uit de Golven aan,
Om fel te plondren en te moorden
Al wat zyn woede zou weêrstaan.
De Burgertrouw kwam toegeschooten,
Haar vuist door 't alziende Oog bezield,
Heeft straks het Vloekgespan vernield,
Dat Monster heeft zyn kop gestooten.
Voorts meldt ons een kort Voor- en Naaberigt, hoe men dien Feestdag te Harlingen vierde. | |
III. Redenvoering, gedaan in de Kerk der Doopsgezinden te Leeuwarden, door Jan Brouwer, Leeraar dier Gemeente, by gelegenheid van het Nationaal Feest, op den 19 Dec. 1799 gevierd, wegens den Aftogt der Engelsche en Russische Legers van den Nederlandschen Grond. Te Leeuwarden, by D. v.d. Sluis. In gr. 8vo. 20 bl.De Redenvoerder brouwer, door de Stadsregeering van Leeuwarden uitgenoodigd, om, op den Gedenkdag den Vaderlande geheiligd, voor te treeden, vondt zich verpligt tot het op zich neemen van dien hem aangenaamen last. By het volvoeren van denzelven mogt hy, onder anderen, genoegen geeven aan den Commissaris van het Uitvoerend Bewind, den Burger la clé, die, benevens de Leden van het Departementaal Bestuur van de Eems, en eene Commissie uit den Raad der Gemeente te Leeuwarden, onder zyn gehoor verscheenen. Dankzegging voor den gedaanen dienst, van deezer Mannen wege, gepaard met een verzoek om het gesprookene in druk te doen uitgaan, bewoogen hem, om ook daar aan zich niet te onttrekken. In de daad, deeze Redenvoering draagt alzins blyk van ernstige Godsvrugt en Vaderlandsliefde, en is zo zeer, indien niet meer, dan eenige der door ons geleezenen, op den toon van tedere, doch teffens manlyke | |
[pagina 248]
| |
deelneeming, in het Godsdienstig en Zedelyk gedrag van 's Lands Ingezetenen, gestemd. Min uitvoerig dan anderen is zyn Tafereel van de de Oorlogstooneelen; doch het ontbreekt niet aan kragt. Wy schryven ten staale dit gedeelte af. ‘De vyand zet eene ontzaglyke Heirmagt op onzen stillen bodem. Schrik en beangstheid kondigt door geheel het Land zyne komste, en daarna zyn voortrukken aan. Hy verspreidt zich wyd en zyd door de vreedzaame velden, ontrust, na het verlies der trouwlooze Zeemagt, onze binnenwateren en afgelegen oorden, stremt allen handel, dringt door, en vestigt zich mede niet verre van onze wooningenGa naar voetnoot(*). Duizenden van rondomme vluchten met weerelooze Vrouwen, Kinderen en Have, voor hem en de elenden des Krygs. Het gewoel der Oorlogsknegten en Burgeren, te wapen opgeroepen, vermeerdert den angst der Bloedverwanten en Vrienden, op het aandenken der dreigende gevaaren. Bykans twee maandenGa naar voetnoot(†) leefden wy onder menigerlei bekommernis, en zorge voor Haardstede en Altaaren, voor al wat dierbaar is op aarde. - Nog bloedt ons harte op het denkbeeld der yslykheden van anderen, onze Landgenooten en Vrienden, doorgeworsteld; by wien de vloektooneelen van roof, geweldenaary, verwoesting, dolle drift, en moord gespeeld wierden; en waar van, de Hemel zy geloofd! onze oogen geene getuigen geworden zyn. Hoe zeer wy in hunne traanen, in hun berooiden staat, in het gekerm van Weduwen en Weezen, van Verminkten, en Rampzaligen, met onze harten deelden, ja tot verligting hunner smarten wenschen toe te schieten - Genoeg, het dof geluid van het bulderend moordtuig drong tot onze ooren herhaalde reizen door; en brengt ons nog voor den geest, de wakkerheid en kloeken moed onzer Helden, die meer | |
[pagina 249]
| |
dan eens met kleener magt, zelfs na ontvangen steun van Fransche benden, den vyand wederstondenGa naar voetnoot(*), en na herhaalden stryd te rug dreeven en overwonnen. Zo lang Erkentelykheid, en Liefde des Vaderlands, in onzen boezem woont, en onze Naakomelingschap kenschetst, zo lang vereeuwige zich de Roem van hunne Dapperheid, en het aandenken aan het Bed van Eere, waar op, helaas! te veelen gevallen zyn. Want Belgen, waar Gy ooit aan 't strand een Grafzuil ziet:
Zegt nooit, hier liggen Doon; de Braaven sterven nietGa naar voetnoot(†).’
|
|