mante en stellige, in de Proclamatie vervat, door de gevolgen niet eenigzins worden tegengesprooken - noch of de Politique Dispositien, daar het alles op rust, een Regterlyk rigtsnoer kan uitmaaken.’
De Proclamatie van 23 Nov. 1798, met welke dit werk een aanvang nam, hieldt niet minder in, dan: ‘Het is ondertusschen niet dan al te waarachtig, dat 'er onder een aantal misnoegde en kwalykgezinde Ingezetenen deezer Republiek een aanval tegen de veiligheid van den Staat was beslooten, welke niet minder ten doel heeft gehad, dan om, door eene totaale omkeering van de tegenwoordige Constitutioneele orde van zaaken, de verbryzelde zetels van het Schrikbewind weder op te richten, en het Bataafsche Volk te rug te brengen tot dien heilloozen staat van verwarring en overheersching, waar van het, op den altoos gedenkwaardigen dag van den 12 Juny deezes Jaars, zo gelukkig is verlost, en dat eenige Persoonen, verdagt van aan de Zamenzweering deel te hebben gehad, op onzen last in verzekering zyn genomen.’
De misdaad, den Burgeren c. van der hoeven en j. eykenbroek, toen in verzekering genomen, ten laste gelegd, is: ‘Dat zy zich niet ontzien hebben met diverse kwalyk geintentioneerde Persoonen, zo in- als buiten dit Gemeenebest, te Machineeren en werkzaam te zyn tot herstelling hier te Lande van dat Gouvernement, welks ontbinding, voorgevallen op den 12 Juny des Jaars 1798, blykens opgevolgde Approbatoire Proclamatie des Uitvoerenden Bewinds alhier van 10 October daar aan volgende, noodzaaklyk was tot behoud der Vryheid, tot herstel van de geschondene Oppermagt des Volks, en tot handhaaving van de Staatsregeling, en pligtmaatig voor elk Burger, die prys stelt op de getrouwe handhaaving derzelver; mitsgaders om daar toe onderscheidene Ingezetenen door Brieven aan te hitzen, en alzo het Gemeenebest aan gevaarlyke schokken en beroeringen bloot te stellen.’ - Naa het aanvoeren der bewysstukken, luidde het Vonnis over van der hoeven en eykenbroek, om gestraft te worden met het Zwaard over het Hoofd; twaalfjaarig Confinement, opgevolgd door een eeuwigduurend Bannissement.
Dit Vonnis stondt den 23 December 1799, dertien maanden naa de Proclamatie, uitgevoerd te worden; dan het verzoek van eenige Burgers, daags te vooren gedaan, bragt te wege, dat het Wetgeevend Lichaam Surcheance verleende.
Dit hadt ten gevolge een onderzoek, of, en in hoe verre, ter bevordering van het algemeen belang des Vaderlands, eenige Remissie van straffe, met betrekking tot een of ander der voorgemelde Persoonen, zou kunnen plaats hebben. - Hier uit sprooten de Memorien in Regten der Burgeren van der hoe-