| |
Redenvoeringen, by gelegenheid der Vieringe van het Nationaal Feest, op den 19 van Wintermaand 1799. Het Vyfde Jaar der Bataafsche Vryheid.
Het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek wilde, by eene Aankondiging, op den eersten van Wintermaand 1799, dat, onder andere plegtigheden, by het vieren van het Nationaal Feest op den negentienden dier Maand, ter gelegenheid van het geheel ontruimen van den Bataafschen Grond door het Engelsch Russisch Leger, ook in alle Gemeenten deezer Republiek, op dien Dag, eene openbaare plegtige Redenvoering zou gehouden worden; dat die Dag, aan de Vreugde over de Redding des Vaderlands toegewyd, ook deels zou besteed worden aan de eerbiedige Erkentenisse van, en Dankzeggingen aan, het Opperweezen.
In gevolge hier van, traden Redenaars, op het daar toe bestemde uur, ten kanssel. Wel te wagten was het, dat het niet zou blyven berusten by het uitspreeken van die Redenvoeringen, maar dat eenige, door de Drukpersse gemeen gemaakt, zich der leezinge zouden
| |
| |
aanbieden, en dien gedenkwaardigen Dag vereeuwigen. Eenige zyn 'er ons ter hand gekomen, en willen wy des een beknopt verslag doen, onder den algemeenen Tytel, hier boven geplaatst. Hoe veel gelykheids de Hoofdzaak ook onvermydelyk hebbe, de onderscheide oogpunten, waar uit dezelve beschouwd, en de verschillende wyzen, op welke dit Onderwerp behandeld is, geeft eene genoegzaame verscheidenheid ook aan den Leezer, die de een na de ander ter hand neemt.
| |
I. Voor aan plaatzen wy de Redenvoering by gelegenheid der Viering van het Nationaal Feest, op den 19 December 1799, in naam en van wegen het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, uitgesprooken in den Haag, door den Agent der Nationaale Opvoeding. In den Haag ter 's Lands Drukkery, 1800. In gr. 8vo. 20 bl.
Van der palm vangt dus aan: ‘Burgers en Burgeressen! Indien ik voor U de aandoeningen wilde ontveinzen, die in dit uur beurtlings mynen geest vervullen, of met vereenigd geweld my bestormen, zo zou ik onwaardig zyn deeze plaats te bekleeden, onwaardig om tot de Vrienden des Vaderlands en der Vryheid te spreeken, en om de Tolk hunner gevoelens by het Opperweezen te zyn.
Myne gedachten doorloopen het tydperk der vier jongst voorleden maanden; de vreeze en onzekerheid by het aanrukken des gevaars; de verslaagenheid en angst, toen het ten top geklommen was; de hoop, die zien beurtlings opdeedt, aanwakkerde en weder in rook verdween; den moed, dien de regtvaardigheid onzer zaak en de trouw onzer Verdeedigers ons inboezemde, en die door elke treurige uitkomst ter nedergeslaagen, uitgebluscht scheen te worden; het vreeslyk vooruitzigt, 't welk zich opende, dat zoo veele jaaren arbeids vruchteloos besteed, en zoo veele stroomen menschenbloed enkel zouden vergoten zyn, om voor de Volken, die hunne kluisters hadden afgeschud, nieuwe en prangender boeijen te smeeden; om oude vooroordeelen, door nieuw geweld ondersteund, met een nieuw kleed van heiligheid omhangen, voor eeuwen lang te rug te roepen; om eene nieuwe heerschappy van onkunde, priesterbedrog en onderdruk- | |
| |
king te stichten, en den opgaanden dageraad der verlichting in een eeuwigen nacht te verkeeren.
Myne gedachten doorloopen dit tydperk van vreeze en gevaar, en eensklaps vinde ik my zelven verplaatst in de dagen van verlossing en blydschap, die zoo onverwacht, zoo volkomen en zoo roemryk voor ons zyn aangebrooken. Ik vind my in uw midden, Vaderen des Vaderlands, Zoonen en Dochteren der Vryheid, daar gy in deezen Tempel zyt zamengekomen om een Feest der overwinning en der dankbaarheid te vieren, om de stem uwes gejuichs en uwer erkentenis door de wolken te doen heendringen tot voor den Throon des Almagtigen!’....
Op deezen toon is geheel de Redenvoering, waar in fraaiheid en nadruk om den voorrang dingen, de waare Vaderlandsliefde en manlyke Godsvrugt zich paaren, gestemd. Dezelve wordt afgewisseld en geëindigd door eenige Coupletten uit den Feestzang van den Representant van roven, door den Burger c.f. ruppe op Muzyk gebragt. En zal het Muzyk der Gezangen, geschikt voor den Zang en Forte Piano, met accompagnement van twee Vioolen en een Bas, eerstdaags door ruppe, met toestemming van het Uitvoerend Bewind, in 't licht worden gegeeven, naar berigt der Voorreden.
| |
II. Redenvoering, uitgesprooken in de Domskerk te Utrecht, door C.W. Westerbaen, by gelegenheid van het Verlossings-Feest, naa het verlaaten van den Vaderlandschen grond door de Engelsche en Russische Legers, gevierd den 19 van Wintermaand 1799. Te Utrecht, by P. Muntendam, 1799. In gr. 8vo. 34 bl.
De Burger westerbaen, ‘éénmaal,’ gelyk hy zich uitdrukt, ‘aan het Vaderland geheiligd, wilde dit zyn geringe Offer binnen de muuren van een Kerkgebouw niet hardnekkig beperkt houden; maar voor de dringende verzoeken, om deeze Redenvoering ter Drukpersse over te geeven, zwichten.’ - Om voorts aan het verlangen van veelen zyner Medeburgeren te voldoen, zyn hier bygevoegd de Aanspraaken, door den Burger h. verkerk en den Franschen Generaal gouvion, dienzelfden Dag gedaan, tot eene roemryke naagedagtenis van Utrechts Burgermagt.
Geschiedkunde is het welbekende vak van den Burger
| |
| |
westerbaen, en is, in gevolge hiervan, 's Mans Redenvoering van dien stempel, op een trant, die hem onverwyld tot het hoofdbedoelde in deezen brengt; 't geen hy meesterlyk uitvoert, en voorts aan het doel van den Dag beantwoordt. Aan den voet der Voorreden spreekt hy van Byzonderheden, hem door een geloofwaardig Bataafsch Generaal medegedeeld. Wy schryven ze af. ‘Een handvol dappere Soldaaten der Vryheid, meest uit pasgeworvene Jongelingen bestaande, wederstonden den eersten aanval als mannen, en vloogen het ontzaglykste vuur in den mond, met een moed, welke den Franschen evenaarde. Zoo dacht, zoo gevoelde ook de jeugdige Bataafsche gewapende Burgermagt, welke uit alle oorden der Republiek aanrukte, waar de nood haar riep, en den roem van haaren Veldheer wegdroeg, van deels gestaan, en deels gestreeden te hebben, als oude Soldaaten. Ja! dus streed men herhaalde reizen; wel is waar met een wisselenden oorlogskans; doch over het geheel met een doodlyk gevolg voor den vyand, die binnen eenige weeken van de Helder naauwlyks Alkmaar bereiken kon, en ieder duimbreedte gewonnen gronds met stroomen bloeds moest koopen. Geen wonder, de Bataafsche ruiterdrommen maaiden alles neêr in 's Vyands gebrooken gelederen, en ons geschut, dat de Overwinning beslischt heeft, werd meesterlyk bediend - waar de nood het vorderde, en paardenkrachten bezweeken, werd hetzelve van Bataafsche knuisten en forsche schouders door het gulste zand op steile duinen getild, alwaar het en Russen en Engelschen, by geheele hoopen, deed neêrstorten. En wanneer by hetzelve meer dan de helft onzer stevige manschappen sneuvelde, dan kon men nog naauwlyks eenige verzwakking van vuur bemerken.’
Met welverdienden lof de spoedige hulpverschyning der Franschen, en derzelver vereeniging met onze Krygsbenden, vermeld hebbende, die met de onzen, gelyk hy het uitdrukt, ‘slegts één gezin van Broederen waren, die elkander trouw gezwooren hadden om het Vaderlyk Erfgoed tot den laatsten snik te beschermen,’ - als mede, hoe het Burgerbewind, van zynen kant, alles ter verdeediging toebragt - hoe met het verheffend gevaar zich ook de moed verhief om het af te keeren, vaart hy dus voort: ‘Intusschen werd den Engelschen
| |
| |
de zeeweg, langs welken men hun leger van leevensmiddelen en andere behoeften moest blyven voorzien, door aanhoudende stormen toegeslooten. - Het guurste jaarsaisoen matte hun af - en nog meer het verlies van 15000 mannen, die of hun graf vonden in een grond, waar op zy dachten te zegepraalen, of gevanglyk door onze straaten werden omgevoerd, langs welken zy, met buit belaaden en van vreugde dronken, meenden te zwieren. Te zeer verzwakt, om nog ééne hagchelyke kans te waagen, worden zy met het geringe overschot hunner Kalmukken en Tartaaren in een engen hoek van Noord-Holland opgeslooten, alwaar misnoegen en onderlinge tweedragt de ellenden van honger en gebrek voltooijen. - Ook daar hoort men den doodslag door massena in Zwitzerland aan suwarow gegeeven, en de daar door veroorzaakte verzwakking van karel aan den Rhyn - den voorspoed van championet en moreau in Italie - en misschien ook de wederkomst van buonaparte uit Egypte. Nu ligt de geheele keeten der Engelsche Krygs en Staatkunde verbrooken. Alkmaar wordt in aller yl verlaaten, en de veragtlyke york, wanhoopende dit Land immer te zullen winnen - verzekerd van het althans niet te zullen behouden, bedelt den verdienstlyken brune, in gods hand de Verlosser van Nederland, eenen veiligen aftocht af, welke hem niet, dan onder de vernederendste voorwaarden, menschlievend vergund wordt.’
Naa dit Geschiedkundig Verslag geeft hy aan zyne Redenvoering eene gelukkige wending, met uit te boezemen: ‘Daal, onsterflyke Vaderlandsche bellamy, daal neder uit den Hemel! Komt, lieflyke toon- en zangkunsten, komt! Helpt ons de vlugt der Barbaaren bezingen, den roem des Vaderlands verhoogen, den lof der Algoedheid uitbazuinen! - Daar daalt hy en zingt - daar komen zy en juichen.’ Hier op volgt een Solo en een Chorus. Opwekkingen, Pligtsvermaaningen volgen, met een Gebed. Alles wordt door een toepasselyk Gezang uit Ps. LXVI beslooten.
| |
| |
| |
III. Redenvoeringen op het Feest van den 19 van Wintermaand 1799, in naam van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, te Amsterdam gedaan door G. Brender à Brandis en J.D. Deiman. Te Amsterdam, by J. Allart, 1800. In gr. 8vo. 75 bl.
De eerst op den tytel vermelde Redenaar brender à brandis, door het Bestuur der Stad Amsterdam aangezogt om te deezer gelegenheid te redenvoeren, voldoet aan de door hem opgenomen taak, door, in de eerste plaats, een Geschiedkundig, maar tevens beknopt, tafereel op te hangen van den betrekkelyken toestand onzes Vaderlands, by de komst van de Engelschen en Russen aan de Helder of Calantsoog; voornaamlyk ingerigt om te toonen, ‘dat, afgescheiden van alle Staatkundige Partyschappen, ons Land, by de Landing der Engelschen en Russen, onmogelyk in het bevorderen van derzelver oogmerken konde treeden.’
In de tweede plaats stipt hy aan, in welken toestand die beide Volken, de Britten en Sarmaaten, ons Land by hun vertrek onlangs gelaaten hebben, en de gevolgen, welke die verlaating gehad heeft. Treffende Tafereelen komen 'er in voor. Geen wonder, dat de Redenaar, in de Nieuwe Kerk het woord voerende, en aan het wegneemen onzer Vloot gedenkende, zich dus laat hooren: ‘Dan het bleef niet enkel by deeze verwoestingen op het Land, [door hem treffend beschreeven.] Engeland, te wel weetende van hoe veel belang eene Oorlogsvloot voor eene handeldryvende Natie als deeze is, wendde daadlyk alle middelen aan, om de Bataafsche Vloot in zyne magt te krygen; het welk dezelve maar al te wel gelukte, door de tweedragt der Vlootelingen. Hoe smart ons dit te moeten melden van Nederlanders! van Bataven, naneeven van trompen, heemskerken, en van galen's! Dit te moeten melden, op eene plaatse, van waar wy het oog kunnen vesten op het prachtig en welverdiend Gedenkteken van Neêrlands grootsten Zeeheld, de braave en onvergelyklyke michiel adriaansz de ruiter; de Schrik van Chattam, en de Overwinnaar der geduchtste Vlooten van Engeland!’
Het derde gedeelte deezer Redenvoeringe is der Gedagtenisse der Vaderlandsche en Fransche Helden, der opwekkinge tot Vaderlandsliefde, en der Dankzegginge aan het Opperweezen, toegewyd. - Schoone Dichtregelen wis- | |
| |
selen de ongebonde Rede af. Zang- en Speelstukken komen op voeglyke afdeelingen tusschen beiden.
IV. De tweede Redenvoering werd gelyktydig te Amsterdam gehouden in de Luthersche Oude Kerk, door j.d. deiman. Het blykt, dat men in die Stad moeite gehad hebbe om een tweeden Redenaar te vinden. De Commissie, met de uitvoering van dit stuk belast, vervoegde zich eindelyk tot den Burger deiman, Lid van het Gemeentebestuur, en noodigde hem uit, om die taak op zich te neemen, ‘tot welkers volvoering zy reeds zo veelen te vergeefsch hadt aangezogt, en langs dien weg de Vergadering te bevryden voor de onaangenaame gevolgen en geheele teleurstelling, welke eene verdere weigering zou veroorzaaken.’ Hy liet zich overhaalen. Wy zeggen niet te veel, wanneer wy betuigen, dat hy zich van dit werk meesterlyk gekweeten, en zyne Toehoorders onthaald hebbe op eene Redenvoering, die door de schikking, en door de taal, moest bekooren en treffen.
Daar hy wel een vlugtige blik, gelyk hy het noemt, werpt op de Gebeurtenis, tot welker vereeuwiging deeze Dag bestemd was, neemt die vlugtige blik veel op; en de aandoeningen, daar door verwekt, boezemt deiman uit in den styl eens diep getroffen Redenaars. Gaarne zouden wy veel overneemen; dit weinige zy genoeg. Naa eene schets van den verderf ademenden Oorlog gegeeven, en ten slot gezegd te hebben, ‘Reeds wierdt de aannadering des Vyands van allen kanten zichtbaar, reeds weêrgalmden de raauwe toonen der vuurmonden, als schorre donderslagen, op de muuren deezer Stad te rug, en alles scheen, op dien dag, de zegepraal des Vyands als zeker aan te kondigen,’ vaart de Redenaar voort: ‘Zal ik, na deeze schetze, Toehoorders! wel noodig hebben Ul. de rampzalige gevolgen te ontleden, die de verdere doortocht der Vyanden zou gehad hebben, ten einde zo veel te beter het heilryke van hunnen aftocht te doen uitblinken? Ik geloof neen: want indien uw eigen gevoel Ul. daar van niet overtuigt, zal men u daar van te vergeefsch door woorden trachten te overreden.
Wend slechts, zo gy anders denken moogt, een enkelen blik op de nabuurige Volken, wier Steden en Velden beurtlings ten prooy waren aan overwinning en
| |
| |
nederlaag; op wier vlakten de worstelingen plaats hadden tusschen de Slaaven der Heerschzugt en de Zoonen der Vryheid; en gy zult in derzelver beklaaglyken toestand de rampen geschetst vinden, welke ook ons Vaderland ten deel zouden geworden zyn, byaldien Engeland, ondersteund door het goud van drie Waerelddeelen, ondersteund door vreemde benden, die krygsgeluk en barbaarsheid tot den schrik van Europa hadden gemaakt, op de trouw, den moed en de standvastigheid der Bataaven geene schipbreuk hadden geleeden. - Zoudt gy behouden zyn in de algemeene verwoesting? Neen: een overweldiger van deezen stempel, schoon gy hem ook zelfs ten dienste gestaan en zyne heillooze oogmerken begunstigd had, zoude u niet hooger geschat hebben dan de kruipende slaaf, waar over hy konde gebieden.’
Zang- en Toonkunstenaars verpoosden ook deezen Redenaar, daar hy aan de bestemming van deezen Dag voldeed, en verhoogden de vreugde der Feestvieringe.
| |
V. Redenvoering op het Feest van den 19 December 1799, uitgesprooken in de Gereformeerde Kerk te Ouderkerk aan den Amstel, in naam van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, door Mr. Daniël Theodorus Kemper, Secretaris aldaar. Te Amsterdam, by P.E. Briët, 1800. In gr. 8vo. 47 bl.
Deeze Minister van het Bestuur van Ouder-Amstel wilde, des verzogt, zyne Regeering niet te leur stellen, of zich aan dien last onttrekken. Hy beschouwt den Vierdag uit deeze vier oogpunten - als een Dag van Vreugde - als een Dag van Lof - als een Dag van Verbroedering - en als een Dag van Dankbaarheid. Hy slaagt gelukkig in het volbrengen van deeze taak. Eene leevendige verbeeldingskragt doet zynen styl zwellen, en verspreidt, door geheel de Redenvoering heen, een onbezweeken vuur.
| |
| |
| |
VI. Redenvoering over het Nut van heuchlyke Gebeurtenissen plegtiglyk te herdenken, uitgesprooken in de Kerk der Gereformeerde Christenen te Purmerende, by gelegenheid van het Feest gevierd op het verlaaten van ons Grondgebied door de Engelsch-Russische Armée. Op Donderdag den 19 van Wintermaand des Jaars 1799, door Klaas Honig, Jz. Te Purmerende, by B. Peereboom en Zoon. In gr. 8vo. 17 bl.
Het bewys der Stellinge, op den Tytel aangeduid, beslaat de helft van dit korte Vertoog; de andere is aan den Dag gewyd. Zo zeer de verbeeldingskragt sterk werkte in de even gemelde Redenvoering van den Burger kemper, zo zeer is hier alles zonder dat vuur, en loopt zagtlyk af.
| |
VII. Redenvoering, ter gelegenheid van het Nationaale Feest, gehouden den 19 December 1799, op verzoek van het Gemeente-Bestuur van Zevenhuizen, uitgesprooken door Jac. Bruyn, V.D.M. Overal te bekomen. In gr. 8vo. 24 bl.
De Naam van Bataaven! waar mede bruyn zyne Toehoorders aanspreekt, geeft hem aanleiding om de voeglykheid daar van op te merken boven dien van Nederlanders. Om dit te bewyzen, stelt hy een kort tafereel voor uit de Geschiedenissen van ons Vaderland, ten tyde van claudius civilis. Uit tacitus en cerisier haalt hy dit op, en is 'er mede bezig tot bl. 18. De zes overige bladzyden, waar van een overgenomen gedeelte van een Vers op de Eendragt omtrent de helft uitmaakt, slaan op den Dag der Feestvieringe. In de daad, bruyn maakt zich niet schuldig aan eene te laagzetting zyner vermogens, als hy zyne Toehoorders verzoekt, ‘zyne reden met toegeevenheid aan te hooren, als van een Man, die met den besten wil slegts een beperkt vermogen paart.’
| |
| |
| |
VIII. Redenvoering, by gelegenheid der Nationaale Feeste, uitgesprooken te Rotterdam in de Groote Kerke, op den 19 December 1799, door den Burger Lambertus van Oyen, Azn., Secretaris der Municipaliteit. Benevens de Aanspraak aan de Bataafsche en Fransche Krygsbenden en de Gewapende Burgermagt, door den Burger Pieter Snellen, Voorzitter der Municipaliteit. Te Rotterdam, by C. van den Dries, 1799. In gr. 8vo. 31 bl.
In den deftigen en bezielden styl eens Redenaars maalt van oyen, der Britten doorgaanden toeleg ten verderve onzes Vaderlands vermeld hebbende, deeze hunne jongste en mislukte pooging af: - want wie zal de bynaamen van deftig en bezield ontzeggen aan hem, die de overgave der Vloot, de Landing, den stryd en het gevaar op zulk eenen trant beschryft, dat wy ons der overneeminge bezwaarlyk onthouden kunnen. Men is als by de geschilderde tooneelen tegenwoordig. ‘Zoo’ - mogt hy ten slot deezer afdeelinge zeggen - ‘zoo was het akelig tydstip gebooren, dat de stille velden en de vrugtbaarste streken der Erven onzer Vaderen, doorweekt met hun heldenbloed, zouden worden misvormd in een tooneel van Oorlog, roof en verwoesting! Zoo stonden kanon en staal te beslissen, of wy een Vaderland zouden behouden, of de Eilanders tot meesters hebben! My dunkt, nog hoor ik de Oorlogstrom - het krygsmuzyk - het gebulder der kanonnen en het geklikklak der wapenen!’
Naa dat hier op door het Orchest eene Bataille gespeeld was, hervat de Burger van oyen: ‘Triumf! na afwisselend Krygsgeluk, immer het lot der strydenden - na drie herhaalde veldslagen, waarin de Bataven, in vroeger eeuwen, om hunnen heldenmoed, alleen de Bondgenooten der Romeinen, nu ook weder getoond hebben, voor geene Helden in dapperheid te zwichten, maar waardig te zyn, om, met de overwinnende Franschen, de zaamgedrongen benden der Despoten te bestryden en te verwinnen, de hoop op het behoud des Vaderlands bevestigd. Ziet daar den hoogmoedigen Brit, die plundering en verwoesting agter zyne benden aanvoerde, schoon reeds ver doorgedrongen, te rug geworpen - een groot deel hunner hulpelingen gedood - een ander deel, met deszelfs Bevel- | |
| |
hebberen, gevangen, en allen, met overhaastinge, gevloden naar hunne eerste schuilhoeken.’
't Verdrag vermeld hebbende, vaart de Redenaar voort: ‘Nu moesten de trotsche Eilanders de weinige streeken gronds, nog door hun bezet - de wooningen der konynen, waarin zy te rug geworpen waren, en de binnenlandsche Zee, verlaten. By hunne aankomst stondt de Hoogmoed aan de spitse van hun Heir, en de Hoop dekte hunnen agtertogt - nu is de Schaamte hunne Voor- en de Vervloeking hunne Agterhoede - terwyl, op hunnen overtogt, de verbolgen Zee, de hoogmoed der golven, hen hunne vermetelheid doet verwenschen!
Nu verkroppen zy, met onze meinedige Vlootelingen en ontrouwe Krygsknegten, hun spyt op hunne Eilanden, ver van de vrygestreeden stranden der Bataven - terwyl velen van onze gevangen Landgenooten, tot derzelver Vrienden wedergekeerd, de prys onzer Triumfen zyn.
Zoo eindigde eene onderneeming, door de Staatkunde uitgedacht, door de vermetelheid aangevangen, door geweld uitgevoerd, door krygsgeluk agtervolgd, in een oogwenk! Zy verdween als een morgenwolk voor de opkomende Zonne! Zoo verga het alle onze vyanden!’
Het overige deezer Redenvoeringe is bestemd tot beantwoording der Vraagen - wat zou 'er van ons Vaderland geworden zyn, zo de onderneemingen der vyan den gelukt waren? - wat zouden wy geweest zyn? - wat zyn wy nu? - en wat is onze Verpligting?
In de beantwoording deezer Vraagen ontmoeten wy die zelfde kragt van taal. Dan wy hebben ons lang genoeg by dit stuk opgehouden.
| |
IX. Redenvoering ter gelegenheid van het plechtig Nationaal Feest, gehouden den 19 December 1799, op verzoek van den Raad voor de Gemeente te Gouda vervaardigd en uitgesprooken door Frederik van Teutem. Te Gouda, by W. Verblaauw. In gr. 8vo. 30 bl.
Mogt Rotterdam zich verlustigen in het aanhooren der evengemelde Redenvoering, het nabuurig Gouda hadt
| |
| |
het geluk, ten dien zelfden stonde, eenen bekwaamen Redenaar van teutem ten kanssel te zien optreeden, die, schoon door stand en betrekking niet ongewoon in 't openbaar te redenvoeren, nogthans, door de ongewoonheid der plaats, en den toevloed der menigte, zich getroffen voelde. Hoe zeer hy ook, naar de wyze veeler Redenaaren, van zyne zwakheid spreeke, om een post te bekleeden, waar aan hy zich geheel vrywillig nooit zou onderworpen hebben, toont hy alzins tot denzelven toereikende begaafdheden te bezitten.
Schikking, taal en styl beantwoorden aan den eisch van eene Redenvoeringe ten zulken Vierdage. Immers zyn voordragt wegens de krygstoerusting luidt op deezen toon: ‘De gezwooren Vyanden van onzen voorspoed, door hunnen gouddorst geprikkeld, en altoos op roof verhit, hadden der Bataven ondergang reeds lang beslooten. Thands scheen hun alles meer dan immer gunstig, om in dit boos ontwerp, geheel naar hunnen wensch, te slaagen. Het trotsch Brittanje had, op zyne beurt, den luister onzer Vaderen na zich getrokken, en Zeën by Zeën waren met zyne Kielen bedekt. Van dezelve maakte het eene ontzachlyke toerusting tegen zynen ouden, maar nu geheel verzwakten mededinger gereed. Om in enen tocht te deelen, die de vruchtbaarste overwinning te belooven scheen, werden zyne uitgeleezeuste Benden opgeroepen, en om de Verwoesting, die men wilde, te zekerder te voltooijen, werden nog daarenboven de Barbaaren uit het Noorden tot hulpbenden gevraagd. - Wy hebben ze gezien, Toehoorers! voor wier geheel dierlyk aanzyn de menschheid te rug beeft. Wy hebben ze gezien, met de merktekenen der Slaaverny, door den woesten Heerscher, wiens dwangjuk zy torschen, en die hun in hunne verlaaging zyne boeiën nog kusschen doet, op hunne voorhoofden gedrukt. Het beulenrot dier ontzinden was de sterkte onzer Vyanden. List en verraad, uit onze Staatkundige verdeeldheden getrokken, was hun vernielend wapentuig. De volle losbarsting hunner langverkropte bitterheid moest het welgelukken dezer lage, maar doorgaans al te zekere middelen van verwoesting en verdelging volgen. God! wat stondt ons lieve Vaderland van den voortgang zulker bestryders zeker te duchten! Hoe zou eerlang de noodkreet door
| |
| |
geheel ons vreedzaam gewest geklonken, de plondering onze eigendommen geroofd, de Moordlust onze straaten geverfd, de Vrouwenkracht ons bloed bezoedeld hebben! - Deeze gemaakte verwachtingen zyn geene herssenschimmen ener verschrikte verbeelding geweest. In de begaane spoorloosheden zyn de dreigende voorboden van derzelver geheele vervulling reeds in de ontzettendste houding verscheenen.’ - Wy mogen met verder afschryven niet voortvaaren, doch onzen Leezeren niet onthouden een Tafereel, zo natuurlyk als schoon geschetst.
‘Vergelykt de gerustheid, die wy thands ademen, met de beklemdheid, die alle rechtschapen en gevoelige harten prangde, toen door Verraders, wier schande, zo lang de naam van Vryheid nog in ons Vaderland zal gehoord worden, zelfs het zwygend graf niet kan bedekken, onze Vloot aan den Vyand was overgegeven, en nu de meesten onzer op gene nog overgebleven krachten, op genen Bataafschen moed en trouw meer durfden hoopen! Hoe schrikten wy toen telkens iederen ryzenden morgen tegen! Hoe bekroop ons by elken vallenden avond de bange zorg voor onze veiligheid, wanneer wy den verloopen dag weder niets anders dan van de geduurige ontscheeping van nieuwe Vyanden, van de stoutheid, waarmede zy zelven op hunne overmagt praalden, en van de schynbaar onverwinlyke sterkte hunner Verschanssingen vernomen hadden! Met welk een diepen wemoed begaven wy ons meermaal uit den kring onzer waarde Huisgenooten naar onze legerstede! Onder welke droevige vooruitzichten scheidden wy vaak uit het anders alleen verblydend byzyn onzer geliefde Vrienden! God weet! (was dikwyls onze wederzydsche taal,) god weet, wat angsten de duistere toekomst nog voor ons verbergt! hoe weinig wy meer zo ongestoord, zo hartlyk onze vriendschap genieten zullen! hoe wy, ligt eerlang geheel verwyderd, in de diepte onzer eigene smart aan het medegevoel van elkanders rampen naauwlyks ruimte zullen kunnen geeven! Alle die droevige vooruitzichten zyn opgeklaard! Alle die bange zorgen zyn verdweenen! De zwartste nacht is voor ons in het niet vergaan, en het heerlykst daglicht aangebroken!’
Ook in deeze Redenvoering werd de Redenaar door
| |
| |
een Feestmuzyk verpoosd; en doormengt hy die voorts aan de bestemming van dien Dag beantwoordende Rede met Dichtstukken, gevolgd naar feith en zeelandus, anders bellamy.
| |
X. Redenvoering, by gelegenheid van het Dank- en Vreugde-feest, gevierd wegens het geheel verlaaten van den Vaderlandschen grond, door het Engelsch-Russisch Leger; uitgesprooken in de Groote Kerk te Vlissingen, op den 19 van Wintermaand 1799, door G. van Kooten, Leeraar by de Nederduitsche Hervormde Gemeente, en Stads Onderwyzer in de Grieksche en Latynsche Taalen aldaar. Te Vlissingen, by J.I. Corbelyn, 1800. In gr. 8vo. 25 bl.
Bekend is het, hoe de Leeraars der Nederduitsche Hervormde Gemeente zich, eenigen uitgezonderd, althans in het voormaalig Holland, onttrokken hebben aan de verzoeken, om op den Dank- en Vreugde-dag voor te treeden. Wy laaten de reden dier weigeringe aan haare plaats. Anders dagt hier over de Vlissingsche Kerkleeraar van kooten, die, door den Raad dier Stad opgeroepen, om ten dien Dage eene Redenvoering te houden, zich naar dit Besluit, 't geen hy vereerend noemt, schikte, en ook, op het verzoek van dien Raad, zyne Redenvoering in 't licht gaf.
Dezelve is des lichts overwaardig. Van kooten spreekt de taal van een aandoenlyk hart; hy is verheugd over het aantreffen van die gelegenheid. Zyne welwillenheid geeft hy met deeze woorden te verstaan: - ‘Nooit had ik het genoegen, om tot U, myne Stadgenooten! in 't gemeen te spreeken: nooit was misschien een gunstiger tydstip gebooren, om ingang in uwe harten te vinden, dan in dit plegtig uur: en zou ik dan, als een Vriend myner mede-menschen, als een beminnaar van myn Vaderland, deeze gelegenheid niet met vreugde aangrypen, om de vreeze en liefde gods in uwe harten te planten, en zoo iets tot uw geluk - tot uwen vrede, uwe blydschap en voorspoed by te draagen? Neen! die wellust was te edel voor myn hart; en de aandoening, de dankbaarheid aan god, waar toe ook uwe harten gestemd zyn, zal myne hoop op eenen gezegenden uitslag niet beschaamen.’
| |
| |
Hier op verzoekt hy der Toehoorderen aandagt, daar hy, in de eerste plaats, ‘de doorslaande blyken van gods weldaadig bestuur leevendig zal trachten af te maalen, - en daar na hun tot een Gode behaagelyk, en voor het Vaderland heilzaam gedrag zal opwekken, om zoo hunne harten tot eene vuurige dankzegging en betaamlyke vreugde te bereiden.’
Vol van van een warm gevoel, schetst hy den gevaarlyken staat en het lot van Noord-Holland, en de Redding uit dien nood. En wie kon ze beter schetsen, dan een Man van die bekwaamheden, die zeggen mogt, naa den Oorlogsramp beschreeven te hebben: - ‘Verschoont, W T.! de aandoeningen van myn hart; ik heb ook eens met myne Vrouw en Kinders in de elenden des Oorlogs gedeeld - ik heb de baldaadigheid van plunderende krygsknegten ondervonden, den schrik, die vuur en zwaard aanjaagen, gevoeld - ik heb gegoede menschen van alles beroofd gezien, en hunne jammerklagt gehoord! - Die herinnering treft nog myn hart, en doet my te gevoeliger deelen in het rampzalig lot onzer Landgenooten.’
Wy kunnen ons niet wederhouden om het geen hy daar op laat volgen af te schryven; die schildery doet den Redenaar eere aan. - ‘Ook Gyl. zyt getroffen, myne Vrienden! Stort vry een stille traan van dankbaarheid, wegens de verlossing des Vaderlands van zoo akelige rampen! - Schaamt u het gevoel uwer harten niet, en verheugt u in den god onzes heils! Ja, myne Stadgenooten! Gy hebt nog meer dan anderen hier toe ruime stof. Welk een verschriklyk lot had u kunnen treffen! - Verbeeldt u! Eene ontzachlyke vyandelyke Vloot nadert uwen wal - het donderend gebulder van het verwoestend oorlogs-tuig doet uwe veege Stad daveren - ontzetting en angst verbleekt het gelaat - elk verwacht met ziddering zyn treurig lot - de tedere moeder drukt nog voor 't laatst haaren zuigeling met schreiende oogen aan haare angstige borst! - Helaas! welk een schriklyk gekraak! help god! daar stygen rook en vlammen ten hemel - daar storten toorens en huizen neder! Ach! waar heen ik myne oogen slaa, daar aanschouw ik verwoesting en elende! Hier zie ik de lyken van myne medeburgers onder de puin begraaven! - Daar vervult het naar gekerm eener wanhoopige myn hart met wee- | |
| |
dom! Ginds zie ik eene zwakke Moeder by het lyk van haaren gesneuvelden Zoon; zy verloor in hem den steun van haaren Ouderdom! Daar staan elendigen, ter naauwer nood ontvlugtten zy den dood, en zagen hunne bezittingen, het erfgoed der Vaderen, ten prooy der vlam! - Helaas! myne arme Stadgenooten! welk een yslyke ramp is ons overgekomen! Ach! wie redt ons uit zoo bangen nood?
Dan, waarheen vervoert zich myne verbeelding? Niets van dit alles heeft ons getroffen. Wy hebben geene gevaaren gezien; wy hebben stil en veilig gewoond in het midden der verwoestingen van den felsten kryg. - Wy, op wien de Natie met medelyden nederzag, voor wier lot zy beefde, wy zyn verschoond! Terwyl zy, die zich geheel veilig achtten, die anders de toevlugt waren voor elk, die de woede des oorlogs ontweek, verwoesting en dood rondsom zich zagen.’
Ook deeze Redenvoering werd afgewisseld door een streelend Muzyk, gelyk ook by het begin en einde der Plegtigheid door spel en gezang geschiedde; tot welk laatste de drie eerste en laatste Coupletten uit den Feestzang van den Vlissingschen h. van royen, thans Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam, gebruikt werden.
Het tweede lid deezer Redenvoering ademt reine Vaderlandsliefde, zuivere Godsvrugt, ernstige Pligtvermaaning. - ô! Hoe wel-verdiend maakt zich zulk een Christen-Leeraar by zyne Stadgenooten, by het Vaderland!
|
|