Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. XVIIIde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enschedé en Zoonen, en J. van Walré, 1799. In gr. 4to. 370 bl.Tweede Berigt.Wanneer wy, van dit zelfde Werk, zeer onlangs, berigt gavenGa naar voetnoot(*), en den inhoud der twee daar in bekroonde Verhandelingen onzen Leezeren voor oogen stelden, slooten wy dat Berigt met de aanduiding, dat, in dit zelfde Boekdeel, nog eene Verhandeling voorkwam, uit het Fransch vertaald, welker bekendmaaking wy, tot eene nadere gelegenheid, moesten uitstellen: onverwyld neemen wy de eerste waar. De Voorberigtschryver vermeldt, dat onder de toegezondene Antwoorden, op de Vraag, Is 'er in den Mensch geen ander Beginzel van Werking dan Eigenliefde, en kan men alle Neigingen en Hartstochten, die zich by hem opdoen, daar toe brengen; of huisvesten 'er in hem ook Beginzelen van Goedwilligheid, die zich door geene Eigenliefde verklaaren laaten, en volstrekt belangloos mogen genaamd worden? ‘een goed aantal was van welgeschreevene, en den Druk waardige Verhandelingen; dat 'er egter eene en andere waren, die, door niet voldaan te hebben aan de gewoone en genoegzaam bekende vereischten ter toekenning van den Gouden Eerprys, in geene aanmerking konden komen. Onder deezen was die van den Franschen Burger sature, welke te laat afgezonden, en tevens met zyne Naamtekening vergezeld was. | |
[pagina 138]
| |
Dit Stuk hadt, egter,’ gelyk hy vervolgens aanmerkt, ‘te groote waarde op zichzelve, was te schoon geschreeven, en stelde het tegenovergestelde gevoelen des Schryvers van de bekroonde Verhandeling in een te sterk licht voor, dan dat men een oogenblik zou geaarfeld hebben, om hetzelve door eene bekwaame hand te doen vertaalen, en door den Druk gemeen te maaken. Het is zo,’ vaart hy voort, ‘de Fransche Burger sature verschilt veel van de Eerwaarde brouwer en bruin, en geheelenal van den eersten, immers wat den uitslag van zyne redeneeringen of voorstellen betreft. Hy is een Voorstander van verscheidene Gevoelens in den Mensch, die als zo veele Beginzels van Werking in hem zyn aan te merken. Dit is byzonder zyne gedagte omtrent de gezellige Deugden van Goedwilligheid. De Eigenliefde is by hem geheel wat anders dan by de eerste Schryvers: geen wonder dan, dat hy, wanneer deeze met zyne gezellige Beginzels in stryd komt, zeer sterk op haar afgeeft. Een warm aankleever van de Theophilanthropische Maatschappy in Frankryk zynde, is het hierom, zo min als om zyne byzondere denkwyze over het Voorstel der Vraage, te verwonderen, dat men 'er zaaken in mist, die men 'er in zou mogen verwagten, en hier en daar iets in aantreft, het geen men gaarne anders zou zien uitgedrukt.’ Dit Deel levert, zo het des nog noodig is iets te berigten, een nieuw blyk op van de onpartydigheid des Genootschaps omtrent byzondere Begrippen, in het bekroonen en plaatzen der ingekomene Verhandelingen; zo dat de Leden het met reden naauwlyks noodig agten te herhaalen, dat zy, alles voor rekening der Schryveren laatende, zich voor derzelver eigene gevoelens op geenerlei wyze verantwoordelyk stellen, en alleen op de waarde der Schriften, op zichzelven, ziende, door het bekroonen of voortrekken van den eenen boven den anderen, niet willen gehouden zyn, de eene of andere stelling, meer byzonder, te zyn toegedaan. Eene heusche onpartydigheid, welke aan de Verzameling deezer Verhandelingen eene uitsteekende waarde byzet in 't oog van alle Waarheidsvrienden, dien het, wars van Stelzelbegrippen, alleen om de waarheid te doen is. De opgegeevene beoordeeling des Voorberigtschryvers, | |
[pagina 139]
| |
over de Verhandeling, van welke wy nu nog spreeken moeten, is zo juist en regtmaatig, dat wy dezelve geheelenal onderschryven; en zal eene zeer verkorte opgave van den loop deezer uitvoerige Verhandelinge, zo wy vertrouwen, die instemming ten vollen wettigen. - Eene zeer verkorte opgave, schryf ik: want dezelve beslaat eene kleine helft van dit gansche Boekdeel, en is daarenboven in eenen min gebonden trant, dan de andere, geschreeven. Alleszins straalt 'er de Fransche leevendigheid en vlugheid in door. De Vertaaling is, zo veel wy, zonder in de mogelykheid te weezen om ze met het oorspronglyke te vergelyken, kunnen oordeelen, gelukkig uitgevoerd; des Schryvers styl en wyze van uitdrukken, in de Vertaaling zigtbaar, naauwkeurig te treffen, zal zekerlyk niet gemaklyk gevallen weezen. De Burger sature ontleent zyne Inleiding, by de bepaaling, uit welk een oogpunt hy de Vraage beschouwt, uit de gesteltenis des tegenwoordigen Tydperks voor den zedelyken Mensch. Hy beschouwt ‘het opkomend Gesticht der Theophilanthropen in Frankryk, even zeer verwyderd van den Sophistischen geest der oude Secten, als van de waanzinnige verdichtzelen van den Godsdienst-yver, als een blykbaar kenteken van de Eeuwe der Goedwilligheid.’ Hy voegt 'er by: ‘de geleerde Genootschappen zyn vooral verpligt om de loopbaane van het onderwys open te zetten, en de grondslagen te leggen van den nieuwen Tempel;’ en zwaait teyler's Stichting den lof toe, ‘van eenen dubbelen roem te zullen verwerven, door den eersten steen van dat gebouw gelegd, en tevens de Weetenschappen tot het waare doel van haare instelling te rug gebragt te hebben.’ Sature's eerste Afdeeling, want deeze lange Verhandeling heeft 'er slegts twee, vangt aan op deezen trant: ‘Alle verschynzelen, die wy in de menschlyke daaden waarneemen, zyn met de Eigenliefde, als met haar oorspronglyk beginzel, verbonden. Terwyl de mensch zich in het algemeen maatschappelyk stelzel mede gerangschikt vindt, maakt hem eene geduurige aantrekkingskragt zelven tot het middenpunt van alle stelzelen. Door dwang moet hy aan de wetten onderworpen worden, of men moet 'er hem de bekragtiging van voorstellen, ontleend uit zyn Eigenbelang. Alle dingen in de natuur hebben haar oorspronglyk beginzel; en de | |
[pagina 140]
| |
gevoeligheid der bezielde wezens moet noodzaaklyk het beginzel van hun aanwezen en van hunne daaden zyn.’ Vervolgens merkt hy op: ‘Van alle waarheden, die de mensch van zyne zelfkennis ontleent, is deeze voor het verstand en het hart de duidelykste; dat hy niets wil en niets doet dan vermaakswege en vermaakshalve. Vermaak en smart zyn de twee beginzelen des goeds en des kwaads, die onderling de wereld te samen gedeeld hebben. 'Er is geen Wysgeer, hoe streng, geen Dweper, hoe buitenspoorig ook, of hy heeft het vermaak in zyne grillige bepaalingen aangenomen, ofschoon hy te gelyker tyd het bestaan 'er van ontkend hebbe.’ Het komt 'er altoos zeer op aan, te weeten wat een Schryver als het eigenlyk onderwerp zyner Verhandelinge aanmerkt; en zullen wy het daarom met de eigene woorden van sature opgeeven, als strekkende om licht te verspreiden over het geheele stuk. ‘Wy moeten,’ dus laat hy zich hooren, ‘in dezelve de hoedanigheden en omstandigheden bepaalen, waar in onze ziel vermaak scheppen kan, en onderzoeken, of 'er ook andere zyn, dan die, welke met het Eigenbelang in een onmiddelyk verband staan; hoedanigen zyn de gezondheid, de sterkte, het vermaak, de volmaaking van de ziel of van het lichaam; en die voorrechten eindelyk, die enkel in de verbeelding bestaan; of alles wat gemelde voorrechten, den rykdom, het gezag, enz. vermeerderen kan. Pope heeft, in navolging van de meeste Wysgeeren, gezegd, dat de hartstochten gezusters zyn, en hy doet haar van ééne algemeene moeder, de Eigenliefde, afstammen. Laat ons zien, in welk eenen zin hy zulks gezegd hebbe, en hoe men deezen grondregel der Regtsgeleerdheid, dat het Eigenbelang de maatstok onzer daaden is, te verstaan hebbe. Ik onderscheide drieërleie soorten van belangen: het physiek belang, of dat des lichaams, (het zinnelyk genot) het denkbeeldige, of dat geen, 't welk wy stellen in het verstandelyk en zedelyk vermaak, dat onze ziel geniet van wegen een voorwerp, dat haar vreemd is. Overal, waar ik vervolgens van zelfbelang spreek, zal ik onder die benaaming het eerstgemelde soort verstaan; terwyl ik bepaaldlyk den naam van Eigenliefde geeven zal aan het belang, dat wy stellen in het ge- | |
[pagina 141]
| |
voelen van anderen, dat ons dan eens tot kleine, en dan eens tot groote dingen brengt; en eindelyk zal het vermaak, dat wy genieten, wanneer wy door iets, dat ons vreemd is, geroerd worden, onderscheidene benaamingen aanneemen, naar het voorwerp, waar toe wy het betrekkelyk maaken.’ Dit alles uitgewerkt hebbende, laat de Schryver daar op volgen, een overzigt der wysgeerige Stelzels, die de algemeene Goedwilligheid voorgestaan, of der Eigenliefde geofferd hebben; ten slot schryvende: ‘Terwyl wy in de eigenschappen van 's menschen geest zodanige voorbeelden hebben opgezocht, die geen verband hadden met het Zelfbelang en de Eigenliefde, hebben wy daar van slechts enkele zeldzaame staalen gevonden, in zodanige persoonen, die zich door hun hart zo wel als door hun verstand van de menigte onderscheidden; maar wanneer wy de daaden van Goedwilligheid en Goedhartigheid zoeken, die geheelenal belangloos zyn, hebben wy slechts onze oogen om ons heen te laaten gaan: de natuur, steeds bedacht op de onvolmaaktheden en behoeften van den mensch, zaaide deeze daaden met ruimer hand in den maatschaplyken grond, even als zy op de velden het gras voor de beesten uitspreidt. - Haare voorziende zorg maakt die dingen, welke ons het nuttigst zyn, het meest algemeen, en juist dit doet ze ons uit het oog verliezen; zy trest de oogen niet van die geenen, wien haare loop eenzelvig voorkomt. Het Medelyden is eene plant, die in de schaduw wast; haar kiem, dat zich op het gezicht van den ongelukkigen ontwikkelt, verschaft ons even dikwerf eene vermaaklyke aandoening, als wy veelmaalen ongelukkigen aantreffen.’ Thans tot het punt gekomen zynde om zyne stelling der Goedwilligheid aan te dringen, zegt hy, tevens aanduidende, wat hy reeds gedaan hadt: ‘Zonder hier de geslachtlyst der menschlyke driften en neigingen op te maaken, welke alle uit de Liefde tot ons zelven, en byna alle uit het Zelfbelang of de Eigenliefde gebooren worden; zonder te herhaalen, het geen wy van die voorbeeldige Liefde tot het verstandlyk en zedelyk schoon hebben gezegd, welke ons by de hoedanigheden van onzen evennaasten bepaalt, en waar toe een ieder van zelf en belangloos door zyn verstand of hart wordt aangevuurd, bepaal ik my tot de Sympatheti- | |
[pagina 142]
| |
sche Liefde, als zynde deeze minder kalm, en door haare hevige uitbarstingen meer geschikt, om ons den oorsprong en de wyzingen der Goedwilligheid te ontdekken.’ Deeze Sympathetische Liefde wordt in 't breede omschreeven, en beroept hy zich ten deezen aanziene op het inwendig gevoel. Treffend is bovenal hier des Schryvers voordragt, en zyne voorbeelden stelt hy in den sterksten dag. Juist ook heeft hy hier onder handen het stuk, waar aan de Eerw. brouwer vooral niet het minste te doen vondt; en 't welk den Eerw. bruin bewoog, om een Beginzel van Medelyden te erkennen, gelyk wy in de opgave van hunne Verhandelingen getoond hebben. De Burger sature sluit zyne eerste Afdeeling op deezen trant: ‘Wy hebben de Goedwilligheid uit het menschlyk hart zien ontspringen, even als een heilzaam water uit zyne bron ontspringt; volgen wy daarenboven haare uitwerkingen in den loop der menschlyke zamenleeving, en wy zullen overtuigd zyn, dat de Maatschappy aan haar haare instandhouding zo wel als haare geboorte verschuldigd is: wy zullen eindelyk erkennen, dat zy, die de Eigenliefde en het Zelfbelang als de oorzaaken van onze Gevoelens en van onze Hartstochten beschouwen, niet anders hebben voor den dag gebragt, dan eene van die zedekundige magtspreuken, wier algemeenheid derzelver verontschuldiging uitmaakt; doch die, ernstig en naar den letter opgenomen, strydig zyn met de byzondere ondervinding en het algemeen gevoelen der Menschen.’ Met dit zeggen gaat de Schryver tot zyne tweede Afdeeling over, welker voornaame Inhoud, in zamenhang met het even bygebragte, zich kennen laat uit den aanhef: ‘De natuur van den Mensch is op veelerlei wyzen zamengesteld, en in den loop zyns leevens vertoont zich zyn wezen in drieërlei voornaame opzichten. Hy komt naamlyk voor als een persoon op zich zelf - in betrekking tot een Huisgezin - en als Lid der Burgerlyke Maatschappy; het oogmerk, dat hy in alle deeze drie betrekkingen zich gelykelyk voorstelt, is het behoud van zyn aanwezen te verzekeren, en zyne volmaaktheden uit te breiden.’ De Volksschetzen, in onderscheide Eeuwen, ten aanziene van de Zamenleevings-pligten, loopen zeer ten agterdeele van de tegenwoordige. Naa ten opzigte van | |
[pagina 143]
| |
vroegere opgemerkt te hebben, dat het beginzel der Algemeene Goedwilligheid het hoofdstoffelyk vuur was en het beginzel van de Natuur en de Maatschappy, hangt hy van de tegenwoordige deeze geenzins vleijende schildery op: ‘Te vergeefsch zogt men, in onze dagen, dat vuur weder in menschlievende Genootschappen te ontsteeken: de geest van hebzugt, van weelde, van belang, (het uitbroedzel der behoeftigheid, die de wisselvalligheid van onze Europesche Staaten medebrengt,) en de gouddorst hebben dat vuur geheel verdoofd; die geest deedt nog meer; op de vleugelen des koophandels derwaards overgevoerd, verbasterde hy in het Oosten de oude bron dier Menschlievenheid, die wy in ons Europa hadden willen overbrengen. De alöude herbergzaamheid, liefde, goede trouw en rechtvaardigheid, zyn vervangen door hardvochtigheid, kwade trouw, bedrog, laagheid en onrechtvaardigheid, die in dat Land thans even algemeen zyn als by ons.’ Niet blind is egter de Schryver voor de gebreken der Ouden, en voor 't geen in laatere Eeuwen eenigzins ten tegenwigt gediend heeft. Men verlangt misschien te weeten, wat deeze Schryver, een verklaarde Aanhanger en Voorstander der Theophilanthropynen, van de Openbaaring, zo Joodsche als Christlyke, denke. Het weinige, 't welk wy des aantroffen, geeven wy hier met de eigene woorden op: ‘'t Is de liefde zelve, die zich door middel van de Wet verklaart; en met welk eene zalving is die Wet niet ontwikkeld in de wysgeerige Boeken van den Bybel! Men kan de diep doordringende zoetheid, die men by het leezen van dezelve smaakt, niet beter vergelyken, dan by die, welke men gewaar wordt onder het doorbladeren van de Classike Werken der Chineesen: want daar zy van den zelfden oort afkomstig zyn, schynt dezelfde geest 'er de hoofdleer van ingegeeven te hebben. Het is hier de plaats niet, om van het Euangelie, het volmaaktste aller Boeken, en het Wetboek der Volken, te spreeken; maar ik zal liever allen, die zichzelven steeds het allermeest beminnen, vermaanen, dat zy, ter bevordering van het heil der Maatschappy, de Grondwet van het Christendom, Hebt uwe Naasten lief als u zelven, gestadig overdenken.’ Naa door bewyzen gestaafd te hebben, hoe veel de | |
[pagina 144]
| |
Regtvaardigheid en de Wetten aan de belanglooze Goedwilligheid verschuldigd zyn, en hoe het Zelfbelang op zichzelf veeleer geschikt is tot den ondergang dan tot instandhouding der Maatschappy, zoekt hy door middel eener juiste redeneering te bepaalen, waar in het denkbeeld van Regtvaardigheid van dat van Goedwilligheid verschille, en in hoe verre het belangloosheid veronderstelle. Wy kunnen hier den breedspraakigen sature niet volgen; maar schryven af, wat hy, naa zyne gedagten des medegedeeld te hebben, opgeeft: ‘Zo zyn wy dan tot op den top der Pyramide gekomen. Naa in de eerste Afdeeling te hebben aangetoond, hoe veel kracht en luister het meerendeel onzer Hartstochten van een edelmoedig Medelyden ontleent, en in de tweede de Goedwilligheid aan 's menschen wieg te hebben opgezogt, en haar verband met de Deugden, die tot den mensch op zich zelven en tot zynen evennaasten betrekking hebben, als ook met de Deugden van het afgezonderd en gezellig leeven, te hebben gevolgd, is het gemaklyk te zien, hoe veel uitgebreidheid en werkingskragt de kunst aan de ingeevingen der Goedwilligheid kan byzetten. Dewyl het nadenken onze gevoelens uitbreidt, hoe zeer kunnen oefening en onderwys dan de Goedwilligheid niet uitbreiden, daar het bloote gezigt van de afdrukzelen derzelve genoegzaam is om ons haar mede te deelen! Hoe zeer kunnen de drukkunst, het penseel en de bytel, en alle de nabootzende kunsten, haar niet vermenigvuldigen, door de copien van die eerste voorbeelden te vermeerderen! Hoe zeer kunnen zy my niet uitlokken door het verstandelyk schoon met het zedelyk schoon te vereenigen, door in een zekeren zin de gewaarwordingen der voorbeeldige liefde op de toegangen der Sympathetische Liefde te plaatsen!’ Ondanks al het ongunstige der tegenwoordige Eeuwe, in deeze Verhandeling met zo sterke kleuren geschilderd, geeft de Schryver den grond zyner hoope op beterschap in deeze bewoordingen op: ‘En nu, daar de waare gesteldheid der Staaten, algemeen gekend zynde, ongevoelig de eenpaarigheid van gevoelens en denkbeelden by alle Volken uitbreidt; daar wy het tydstip reeds vermoeden kunnen, dat het Vertegenwoordigend Stelzel algemeen onder ons zal aangenomen worden, zyn wy misschien niet zo ver van het denkbeeld van een | |
[pagina 145]
| |
vertegenwoordigend Congres van geheel Europa verwyderd. Alle de veranderingen, die van tyd tot tyd, volgens het plan der onderhandelingen van Ministers, die de Souverainen vertegenwoordigen, zyn daargesteld, zullen door naauwere vereenigingen van koophandel of staatkunde eene Goedwilligheid vestigen, die de wereld nimmer gekend heeft. Het voorbeeld eener magtige Natie, die, tot in haare grondvesten geschokt, en haare nabuuren dreigende te overheerschen, van zelve zich tot de grenzen bepaalt, die de natuur haar voorschryft, zal niet verlooren weezen voor de Staatzucht. Misschien zal de menschlykheid eindelyk de aanvallen van den oorlog doen ophouden, zo als de Gelykheid die van het Despotismus gemaatigd heeft. Het is de zaak der Opvoeding, om den inwendigen oorlog der driften te doen ophouden; het is de zaak der Regeeringen, om den uitwendigen kryg der hartstochten te doen eindigen. - Maar welke nieuwe Maatschappy verheft zich hier te midden der Godsdienstige Secten en Staatkundige Factien, op het oogenblik dat het Fransche Volk de vruchten van zyne Staatsregeling begint te genieten! Haar verbond, onder het oog van het Opperwezen gevierd, en op de Zedekunde van het Euangelie gegrond, omvat alle menschen, zonder onderscheid van Land of Staat. Van de reeds bekende menschlievende Genootschappen, wier wetten zich slechts tot een eng getal van persoonen bepaalden, verschillende, is het oogmerk dier Maatschappy, om de leden van het ryk naauwer saam te verbinden, en haar wensch is, door middel eener verheevene Staatkunde, de Europesche Ligue te volmaaken, die door het Christendom begonnen, maar door de onvereenigbaare Leerstukken der Christenen te dikwerf verbroken is. ô! Hoe zeer zou zy niet geschikt zyn, om de menschen tot de algemeene gevoelens der Natuur te rug te roepen, door de uitsluitende scherpheid van het nationaal karakter te verzachten! Hoe zeer zou zy niet geschikt zyn, om die algemeene gisting van beginzelen en gevoelens, die alle de poogingen der menschlyke voorzigtigheid niet in staat zyn te dempen, naar een regelmaatig plan te bestuuren! Hoe veel gelegenheid zou zy 'er niet in kunnen vinden, om het middenpunt van onze genegenheden te verwyderen! De | |
[pagina 146]
| |
Ouden muntten uit in het vormen van Burgers voor den Staat; doch het is onzer Eeuwe waardig, den gezichteinder der Goedwilligheid tot alle Menschen uit te strekken.’ |
|