De Bruiloft, Blyspel, in één Bedryf. Door H. Tollens, C.z. Te Amsteldam, by P.J. Uylenbroek, 1799. In 8vo. 71 bl.
Schoon in dit Blyspel verscheide aartige trekken voorkomen, is echter deszelfs inhoud niets dan eene aanéénschakeling van ongerymdheden: Rykenstein, een man van zestig jaaren, belust om te trouwen, vraagt, in eene verstrooijing van gedachten, aan twee meisjens, die beide reeds minnaars hebben, het jawoord, en beide belooven met hem te zullen huwen. Op den dag, dat hy voorneemens is met ééne dezer meisjens in den echt te treeden, wordt hy, door brieven zyner beide bruiden, aan zyne dwaaling gedachtig gemaakt, en raadpleegt zynen knecht Karel over de wyze, om zich uit dit netelig geval te redden; 't welk deze voor een goed geschenk, zoo goed mooglyk, op zich neemt. Tegen den tyd, ter bruiloft bestemd, komen de beide meisjens, onbewust van elkanderen, by Rykenstein, en betwisten, in zyn afzyn, elkander op 't hevigst het bruidschap met hem, tot dat eindelyk de knecht van Rykenstein zynen Heer wegens deszelfs gedachtenloosheid zoekt te ontschuldigen; en laar de wederzydsche minnaars der meisjens, hierby tegenwoordig zynde, zich weder met beide verzoenen, wordt Rykenstein gemaklyk van zyne twee bruiden ontslagen; doch vindt zich genoodzaakt, om, ten einde zich by de door hem ter bruiloft genoodigde gasten niet bespotlyk te maaken, de kamenier van eene der gewaande bruiden tot vrouw te neemen.
Dit stukje loopt dus geheel en al in 't onnatuurlyke: de gedachtenloosheid van Rykenstein buitengeslooten, zyn de trouwloosheid der beide meisjens jegens haare minnaars; de komst der bruiden aan 't huis van haaren bruidegom; (of dit moest thans in de mode zyn?) de spoedige bevrediging der minnaars met deze ligtzinnige meisjens, naa de mislukking haarer echtverbindnis met hem, dien zy toch de voorkeur gegeeven hadden; en de onbekendheid der gasten met de bestemde bruid voor Rykenstein, enz. zoo veele ongerymdheden, als waardoor dit Blyspel veel van deszelfs waarde verliest.
Voor het overige zyn eenige tooneelen zeer aartig opgesteld, byzonder het zevende Tooneel, waarin Rykenstein (door het schriftlyk verzoek zyner eene minnares, om, daar zy op de bruiloft à l'incroyable wilde verschynen, zich ook in dien smaak te kleeden; en door dat zyner andere beminde, om toch haaren geweezen minnaar niet ter bruiloft te noodigen,) met zyne dwaaling bekend wordt, en Karel om raad vraagt; gelyk ook het eerste gedeelte van het dertiende Tooneel, waarin de beide meisjens zich als om stryd aan den verlegen Rykenstein opdringen; schoon ons het twaalfde Tooneel zoo verveelend als langdraadig is voorgekomen. Over het algemeen kunnen wy dus de keuze en behandeling des onderwerps niet zeer gelukkig noemen.