Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney, naar China. Door George Staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. IIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 409 bl.In onze beoordeelende Aankondiging van het eerste Deel deezes belangryken WerksGa naar voetnoot(*) hebben wy, den aanleg en loop van 't zelve opgeevende, aangemerkt, dat wy met het eindigen van dat Deel nog niet verre op dien Tocht na China gevorderd waren; en heeft men een goed gedeelte van het tegenwoordige geleezen, eer men dat in deeze Reize bedoeld Land bereikt. Dit moge den onverduldigen na berigten van dit Gewest, en van de verrigtingen diens Gezantschaps, ruim lang genoeg vallen; Leezers, die hunne kundigheden allenthalve tragten uit te breiden of op te klaaren, zullen zich dit mede-reizen ligt getroosten. De Vertaaler maakt, in dit Deel, eene aanmerking, des betreffende, welke wy moeten onderschryven en gedeeltlyk overneemen. ‘Deeze Reis heeft,’ zyns oordeels, ‘aan de Aardryksbeschryving veel licht toegebragt. De Wiskunstenaars aan boord dier Schepen, met de beste wiskundige Werktuigen voorzien, hebben de breedte en lengte der plaatzen, reeën en havens, welke zy op hunne vaart aandeeden, naauwkeurig onderzogt en bepaald. | |
[pagina 118]
| |
Zy hebben zorgvuldig op den loop en de snelheid der stroomen gelet; ook de diepte der Zee, op hunnen koers, dagelyks gepeild, en aantekening daar van genomen. De Kaarten, waar mede deeze Reis opgehelderd is, zyn 'er bewyzen van. - Doch, op eene nog byzonderder wys, is dit waar ten aanzien der verbaazende menigte groote en kleine Eilanden, welke, tot Asia gerekend wordende, van den evenaar Zuid-, doch voornaamlyk Noordwaard gelegen zyn, en zich, op grooter of kleinder afstand, langs de oostkust van dat groote Waerelddeel uitstrekken. - De nieuwe koers, welke het Gezantschap in de Zee, die de kusten van China bespoelt, gehouden heeft, heeft de voornaamste aanleidende oorzaak daar toe gegeeven. In plaats van zich, volgens gewoonte, van de straat van Sunda, langs de Kust van Cochinchina, na de eerste Haven van China, naamlyk die van Canton, te begeeven, is het Eskader, laatstgemelde Stad en Haven op een merklyken afstand westwaards laatende, door de straat van Formosa, en de zoogenaamde Oostersche en Geele Zeeën, regelregt na de Golf van Pe-tche-li, of van Peking, gestevend; eene koers, welke, voorheen, door Europeesche schepen, nog niet, of maar zeer zeldzaam, gevolgd was. - Op deezen Tocht heeft het Gezantschap verscheiden Groepen of verzamelingen van Eilanden ontmoet, welker ligging hetzelve, door herhaalde waarneemingen, naauwkeurig bepaald heeft. Volgens dezelve kunnen menigvuldige misslagen, in andere Kaarten, omtrent de ligging dier Eilanden, begaan, verbeterd worden.’ De Vertaaler staaft dit door voorbeelden. Dan laaten wy, naa deeze, onzes agtens, hier welgeplaatste opmerking overgenomen te hebben, een Verslag geeven van het gedeelte des Reistochts, in dit Boekdeel vervat. Het VII. H., waar mede dit Boekdeel aanvangt, bevat, behalven de Vaart in den Indischen Oceaan, de beschryving der Eilanden St. Paul en Amsterdam, 't laatsteGa naar voetnoot(*) bovenal opmerklyk, door de groote Crater, of opening van een Vuurspuwenden Berg, en de blyken, welke zich daar voordoen, dat dit Eiland door een Brandenden Berg | |
[pagina 119]
| |
voortgebragt is, en voor een gedeelte nog brandt. Met genoegen leest men hier het Verhaal van den Franschman perron met diens Makkers, ter Robbevangst zich daar onthoudende; doch met ongenoegen verneemt men de schade, dien verpligtenden Man door de Engelschen aangedaan; waar onder, volgens staunton, naar vermoeden, lieden van hooger rang dan Matroozen zich bevonden. ‘Perron,’ merkt hy te regt aan, ‘hadt maar al te veel reden, deels om zich te beklaagen, dat zyne gredwilligheid omtrent vreemdelingen aanleiding gegeeven hadt om een aanmerkelyk verlies te lyden, en deels ook om onvergenoegd te zyn, dat onze schepen, op de kust, welke hy bewoonde, geland walen.’ 's Mans schade bleef onhersteld. De 1ste Afd. des VIII H. stelt ons voor oogen, de Vaart van het Eiland Amsterdam na Batavia, en geeft eene beschryving der merkwaardigheden van die Stad en van haaren omtrek. Een Gezantschap van dien aart moest op Batavia by de Regeering onrust wekken; doch deeze verdween, volgens de hier gedaane opgave, by de opening van hunnen last, en genoot het Gezantschap alle Eerbetoeningen en Vriendschapsblyken. Weetenswaardig zyn de waarneemingen, hier bygebragt, wegens de Ongezondheid dier Hoofdstad van Neêrlands Indie; weetenswaardig de byzonderheden, den Krygsdienst aldaar betreffende. Wy schryven 'er eene af: ‘De Krygsmagt in Batavia bestaat, over het algemeen, uit Duitschers, waar van men zegt, dat de meesten door geweld of list tot den dienst gebragt zyn. Ofschoon men gemeenlyk zegt, dat het hun geoorlofd zy, naa verloop van zekeren bepaalden tyd, na hun Vaderland te rug te keeren, zyn zy, in de daad, echter altyd genoodzaakt om op nieuw dienst te neemen; dewyl hunne soldy te gering is, om 'er ooit zoo veel van te bespaaren, als zy, tot goedmaaking der kosten hunner t'huisvaart, noodig hebben. - Men beschuldigt de Regeering, dat zy zich van de wreede Staatkunde bedient, om de geheele briefwisseling tusschen deeze orgelukkige Krygskregten en hun Vaderland te onderscheppen; eene handelwyze, waar door zy niet alleen van den troost om iets van hunne naastbestaanden en vrienden te hooren, maar ook van den kans om ooit eenigen onderstand van hun te ontvangen, waar door zy in staat mogten gesteld worden om na Europa weder te keeren, ten eenemaal beroofd worden. - Eén deezer | |
[pagina 120]
| |
ongelukkigen bediende zich van eene gelegenheid, welke zich by geval aanboodt, om eenen Heer, tot het Britsch Gezantschap behoorende, in het Hoogduitsch, zyne Moedertaal, aan te spreeken. Het geval wilde, dat hy zyn Landgenoot was. De arme krygsknegt was in de grootste verlegenheid, vreezende, dat het ontdekt zou worden, dat hy met iemand sprak, die niet onder het bereik der Hollandsche Regeering stondt. In zyne korte woordwisseling met hem, openbaarde zich ten allerduidelykste al de nadruk van een hart, met de diepste smert doordrongen, en hy bezwoer hem, om zich met eenen Brief voor zyne aanzienlyke naastbestaanden, welke hy in Duitschland hadt, wel te willen belasten. Ongelukkig was de brief nog niet geschreeven, en de krygsknegt trof de gelegenheid niet weêr aan, om dien over te geeven.’ Met veel genoegen vonden wy ons, de 2de Afd. van dit Hoofdst. leezende, versterkt in het denkbeeld van de Sterkte deezer Hoofdstad van Neêrlands Indie, en byzonder van het Eiland Onrust. De leevenswyze in Batavia wordt met eigenaartige kleuren beschreeven. - Niet onopgemerkt laat de Schryver, dat de Volkplanting in geen bloeienden staat is - ‘onder andere omstandigheden,’ zegt hy, ‘die dit aankondigen, kan men tellen: - de Schepen der maatschappy, uit gebrek van laadingen, of van scheepsvolk, nutloos op de reê te verrotten liggende; - geene oorlogschepen tot dekking van haaren koophandel, zelfs maar tegen zeeroovers, die haare vaartuigen, somtyds in het gezigt der reê van Batavia, aantasten; - de plaats in geenen staat van tegenweer, byzonder tegen eenen vyand, die, minder dan de Europeeërs, voor de gevaarlykheid der luchtstreek te vreezen heeft; - somtyds zoo veele krygstroepen in de gasthuizen, als bekwaam tot den dienst; en eindelyk - Kommissarissen, uit Holland verwacht, om de misbruiken te verbeteren. Maar dewyl de zending van zoodanige Kommissarissen een groot wantrouwen te kennen gaf, kon zy niet met een goed oog worden aanschouwd: ook was het niet volkomen zeker, of derzelver komst niet hartlyker, dan die van eenen Vyand, door sommige gemoederen gevloekt werd’ - Dit slaat op de welbekende Bezending derwaards van hier met medewerking des Stadhouders bestemd; schoon die Stadhouder, ten deezen tyde, aldaar in zulk een aanzien was, dat onze Reisbeschryver, van de Vreugdebedryven | |
[pagina 121]
| |
op diens Verjaarsdag gewaagende, zich in deezer voege uitdrukt: ‘De hooge bediening van dien Vorst, en vooral zyn invloed in de zaaken der Oostindische Maatschappy stelden hem op gelyken rang met eenen Souverain; en schoon de algemeene Staaten, en de Staaten der byzondere Provincien, in de daad, zyne Overheden waren, betoonde men hun echter veel minder achting en verknochtheid, dan hem.’ Van de Boomen en Planten op Java verslag doende, rept de Schryver met een kort woord van den Bohon Upas, of Vergiftboom, aldaar. De Vertaaler vergezelt dit met eene breede Aantekening, het verhaal deswegen opgeevende uit the Universal Magazine for 1784, zo als het vertaald voorkomt in de Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek, IV D. 2de St., bl. 250-260, met eene andere opmerking des betreffende, ook uit dit Maandwerk, onder den tytel van Vaderlandsche Bibliotheek, IID. 2de St. bl. 317-319, ontleend. Wy hebben in het Mengelwerk onzer Algemeene Letteroef., VI D. 2de St. bl. 286, enz. dit mede geplaatst uit het zelfde Engelsche Maandwerk. Dan hebben wy in onze Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef. IV D. 2de St. bl. 104 en 153 geplaatst, Aanmerkingen over dien Vergiftboom, ons medegedeeld door lambertus nolst, M.D. waar in de valschheid van alles, wat aangaande deezen Vergiftboom gezegd is, duidelyk wordt aangeweezen. Wy haalen dit aan, dewyl dit stuk de zaak uitmaakt, en wy ons verwonderen, dat de Vertaaler, dien verdichten Boom eene zo breedvoerige Aanmerking waardig keurende, tot dit Verslag niet heeft overgeweezen. De 3de Afd. des VIII H. geeft ons de Vaart op des Britschen Gezantschaps door de Straat van Sunda, de komst te Bantam, de Vaart door de Straat van Banka, aankomst te Pulo Condore, en vertrek van daar. Hier ontmoeten wy merkwaardige byzonderheden van de lieden, die de meeste Eilanden in de Chineesche Zee bewoonen, en onder de benaaming van Maleiers bekend zyn. De Vertaaler, tot de beschryving van het Eiland Banka gevorderd zynde, kreeg in handen een Fransch Werk, tot deeze Reis betrekkelyk, ten deezen Jaare te Parys gedrukt, geschreeven door c. charpentier cossigny. Deez Burger heeft eenige maanden lang in Canton zyn verblyf gehouden, eene Reis door sommige Oostindische Eilanden gedaan, en alles met een oplettend wysgeerig | |
[pagina 122]
| |
oog beschouwd. Hy heeft eene menigte van Aanmerkingen over Lord macartney's Reisbeschryving door Mr. staunton, van zeer onderscheiden inhoud, medegedeeld. De Vertaaler werd te raade, om de gewigtigste, tot nut en genoegen der Nederduitsche Leezeren, als Aantekeningen by zyne Vertaaling te voegen: waar door het Werk zeker belangryker wordt, gelyk de Stukken, hier en daar vervolgens in dit Deel geplaatst, uitwyzen. Het IX H. beschryft, in de 1ste Afd., de Vaart van Pulo Condore na de Baai van Turon in Cochinchina; aankomst en ontvangst der Schepen aldaar; byzonderheden van dat Land en deszelfs Inwoonderen. - Meermaalen is het ons voorgekomen, dat de Vertaaler, schoon hy zyn taak, over 't algemeen, loflyk volvoere, als het op termen, de Scheep- en Zeevaard betreffende, aankomt, niet altoos gelukkig is om de rechte te kiezen. Op de Vaart, in dit Hoofdstuk beschreeven, ontmoeten zy het dreigend gevaar der Stormen, in deeze Zeeën Typhons geheeten, die in den Atlantischen Oceaan den naam van Orkaanen draagen. By de beschryving van den Storm, dien zy uit de bekende hier beschreevene voortekens opmaakten dat hun beloopen zou, en de genomene voorzorge toen gebruikt, zegt de Vertaaler, ‘dat de Masten en Sprieten werden afgenomen, en men slechts zo veel zeil, als noodig was, behield, op dat de wind dus te minder voorwerpen, om 'er op te werken, vinden mogt.’ - Masten en Sprieten af te neemen, en dan nog te zeilen, gaat niet wel aan. Beter was dit vertaald, de Stengen te laaten zakken en de Raas te stryken. Immers, op Driemast-Schepen, heet het gedeelte van de Mast, 't welk, in dus een geval, om te minder windvangs, nedergelaaten wordt, Steng, en het Dwarshout, 't welk de Zeilen voert, geen Spriet, maar Raa. In de 2de Afd. deezes IX H. vinden wy verslag van het verdere verblyf in de Haven van Turon, op de kust van Cochinchina; als mede een vervolg der byzonderheden, aangaande dat Land en deszelfs Inwoonderen. Het vertrek uit die Haven sluit dit Deel. Gelyk de voorgaande Afdeeling, is deeze ook ryk in zeer weetenswaardige byzonderheden, dat Land en Volk betreffende. Groot is hier ook de voorraad der ophelderende Byvoegzelen uit gemelden Franschen Schryver, die met oordeel gekoo- | |
[pagina 123]
| |
zen zyn. Bovenal verdient hier opmerking, 't geen van het daar liggend Eiland Turon gezegd wordt. Het X H. behelst de Vaart van de Kust van Cochinchina na de Dieven-Eilanden, by Makao; en van daar na de Quisan-Eilanden; met eene opgave van de verrigtingen en waarneemingen aldaar. - De waarneemingen, op deeze Reize gedaan, bepaalen de ligging der Dieven-Eilanden, naa wiskundig onderzoek, honderd en meer zee-mylen westlyker, dan ze in de meeste Kaarten geplaatst zyn. Ook vindt men 'er de beschryving van andere Groepen of verzamelingen van Eilanden, als de Heisan-Eilanden, de Quisan-Eilanden, de Chusan-Eilanden, enz. van alle welke Eilanden men voorheen naauwlyks de naamen wist. Het slot deezes Deels brengt ons aan de Chineesche Kust by het Eiland Chusan. Doch dit geschiedde niet zonder merkelyke moeite. ‘De vaart van het Schip werd door een ongelooflyk getal Chineesche booten, van allerlei grootte, door de nieuwsgierigheid, om Europeesche Schepen te zien, van alle kanten toegevloeid, niet weinig belemmerd. Van de Lion telde men meer dan driehonderd van die booten, welke de eene de andere zochten te verdringen. Van verre zag men eenige duizend. Veele van dezelve waren bezig met visschen; anderen, en tevens van een grooter maakzel, voeren timmerhout en veelerhande andere koopmanschappen. Sommigen van deeze maakten eene rei uit, en gingen in eene lyn voorwaard. Anderen waren aan elkander vastgemaakt, om houten van eene buitengemeene grootte, dwars over dezelve liggende, te kunnen laaden. Allen hadden zy zeilen, van matten, in plaats van zeildoek, gemaakt. Zy waren ook sterker bemand, dan omtrent vaartuigen van dergelyke grootte in Europa gebruiklyk is. Met één woord, 't geen men tegenwoordig waarnam, overtrof oneindig al wat men tot hier toe elders gezien had, en het kondigde tevens de nabyheid van een uitgebreiden koophandel en ongelooflyke bevolking aan.’ Met rede verlangt men met dit Gezantschap China in te treeden, en dus na de spoedige afgifte des volgenden Deels. |
|