Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
Geschiedenis der Staatsregeling voor het Bataafsche Volk, door Cornelius Rogge. Met Plaaten. Te Amsterdam, by J. Allart, 1799. In gr. 8vo. 606 bl.De Burger rogge voldoet, met de uitgave deezer Geschiedenisse, aan zyne belofte, der leezende Bataafsche Ingezetenen gedaan, by het hun voor oogen stellen van het Tafereel van de Geschiedenis der jongste OmwentelingGa naar voetnoot(*). - Tegen de aanmerking, dat het te vroegtydig zou weezen, om reeds die groote Gebeurtenis te boeken, verdeedigt zich de Schryver, in eene korte Voorreden, op eene voldoende wyze; en weert de verdenking van Partydigheid, als een Waarheidsvriend, af, met betuiging van zyne gereedheid, om, wanneer hy eenigen misslag begaan mogt hebben, dien te verbeteren. Voor het overige maakt hy, en meer kan van iemand niet wel gevorderd worden, geen meer aanspraaks op Onzydigheid, dan die geen van zyne Leezers, die zich, van den aanvange onzer Omwentelinge, op voor hun toereikende gronden, aan eenig stelzel van staatkundige bespiegeling hebben verbonden. Beiden, aan den geest des tyds iets toegeevende, zullen elkander met toegeevenheid beoordeelen; laatende een gestrenger onderzoek en eene beslissende uitspraak over aan de nakomelingschap, die de gebeurtenissen in haaren zamenhang zal vonnissen. Houdt men dit in 't ooge, dan zal geen Leezer, zo hy niet door Partyzugt geheel en al wordt weggesleept, dit Werk zonder voldoening en goedkeuring leezen. Wy, voor ons, hebben zulks gedaan, en moeten bekennen, dat de Burger rogge by uitneemenheid geslaagd is in het verwerken van zo veel stofs; dat hy, te midden van de eenzelvigheid, uit den aart der zaake onvermydelyk, 'er zo veel verscheidenheids, tot wegneeming van het verveelende, in gebragt heeft, als mogelyk was. Hoe veele lange Aanspraaken en Vertoogen hebben, daar hy de kern opgeeft, voor de Geschiedenis niets verlooren! In deeze verkorte opgaven straalt zyne onpartydigheid ten vollen door: immers, wanneer hy Spreekers invoert, die over deeze en geene Onderwerpen zeker anders dan hy | |
[pagina 111]
| |
dagten, vindt men nogthans de klem hunner drangredenen bewaard; gelyk ons ligt zou vallen met veele voorbeelden te staaven. Eenstemmig met 's Schryvers verklaaring, in zyne Voorreden, is zyne geheele handelwyze. ‘Niemand,’ zegt hy, (spreekende van de Schaduwbeelden van de meeste Leden der Nationaale Vergadering, voor dit Werk gevoegd) ‘zal twyfelen te erkennen, dat het de eerste Nationaale Vergadering geweest is, (in weerwil van den ongunstigen uitslag van haaren arbeid,) die over alle de deelen van de Staatsregeling en haare grondslagen zulk een helder licht ontstooken heeft, waar aan wy niet slegts de tegenwoordige Staatsregeling te danken hebben, die met de goedkeuring des Bataafschen Volks vereerd is - maar dat ook zyne straalen nog tot de verre naakomelingschap zal verspreiden, en den roem der Natie tot dezelve overbrengen; en dat men haar slegts regt doet, met op deze wyze de verdiensten van haare Leden, die op verschillende wyzen medegewerkt hebben, ter onderhouding en verleevendiging van dat glansryk licht, te vereeuwigen.’ Rogge's Staatkundig begrip en heerschend denkbeeld kunnen wy niet beter voordraagen, dan met den aanvang der Inleidinge af te schryven. ‘Zie daar ons eindelyk tot dat beslissend tydstip genaderd, het groote, eindelyke doel der geheele Omwenteling, het tooneel, waar op een Volk all zyne grootheid en majesteit ontwikkelt - het Tydstip, waar in de Nederlandsche Natie de regels bepaalt, waar naar het zich zelve bestuuren en haare belangen wil waargenomen hebben. Zoo belangryk dit oogenblik is voor den wysgeerigen beschouwer, zoo eenig, zoo voorbeeldeloos is hetzelve in de Geschiedenis van ons Vaderland. De Jaaren van 1579, 1651, 1717 getuigden slegts van eene enkele opwelling van nationaale geestdrift, van eene zwakke pooging, om een gebouw van wetgeeving op te richten, maar bragten niets anders voort, dan eene ongeschikte vereeniging. die telkens de zaaden van verdeeldheid en scheuring in zich bevatte. Noch de Unie van Utrecht, noch de volgende bemoeijingen ter verbetering van haare gebreken, hadden iets, dat tot het denkbeeld van Staatsregeling kon geleiden. Juist bedoelden dezelve de vastklinking van alle banden eener vernederende overheersching van het eene Gewest over het andere - de verzekering van voorregten, die | |
[pagina 112]
| |
de hoogste ongelykheid vereeuwigden, en met deze den voortduur van gewestlyken naaryver, van die heillooze zucht om op de puinhoopen van de welvaart zyns Broeders eigen grootheid en voorspoed te bouwen.’ - Op deezen grond toont de Schryver de Noodzaaklykheid eener Nieuwe Constitutie, en ontvouwt de algemeene zwaarigheden tegen dezelve, als mede de byzondere plaatslyke zwaarigheden; ten slot schryvende: ‘Met zoodanige beschouwingen en vooruitzigten toegerust, zich tot het doorbladeren dezer Schets stellende, zal men derzelver gegrondheid volkomen bevestigd vinden. Men zal in dezelve niets anders zien dan de Geschiedenis der worstelingen eens onvermoeiden yvers - van eenen onveranderlyken wil, om het gebouw der nieuwe Staatsregeling op te richten, met ontelbaare zwaarigheden en beletzelen, die zich van alle kanten verheffen, en welken, juist in het oogenblik, wanneer ieder meent derzelver overwinning te aanschouwen, en het onwrikbaarst geduld tot wanhoop te zien bezwyken, op den eenen wenk der gebiedende noodzaaklykheid, verdwynen, en haare aanvoerders niets anders overlaaten, dan de grievende spyt en de magtlooze woede eener bedrogen misdaadige verwachting.’ De afdeeling en het beloop deezes Werks is in deezer voege ingerigt. Het eerste Boek voert ten opschrift, Het eerste Ontwerp van Staatsregeling door het Volk afgekeurd. - Het eerste Hoofdstuk stelt ons voor oogen, De Vorming en Werkzaamheden van de Commissie tot het Ontwerp van Staatsregeling. - Het tweede Hoofdstuk schetst de Werkzaamheden van de Nationaale Vergadering, de Staatsregeling betreffende. Dit moest eigenaartig vry uitvoerig worden; bovenal uit hoofde van het groot geschilstuk, wegens de Afscheiding van Kerk en Staat, ‘waar in,’ gelyk rogge opmerkt, ‘veelen over dit onderwerp meer spraken om hunne denkwyze deswegen aan de Natie open te leggen, dan wel om iets byzonders ter opheldering of staaving der hoofdzaak aan te voeren. Die byzondere zucht, om zich in dezen, als verlichte, en door den geest van Broederliefde gedreeven, Kristenen, zoo wel als Wysgeeren en Staatsmannen, voor te doen, strekt hun en der Natie, die zy vertegenwoordigden, tot eer. Met genoegen ziet ook elk rechtschapen Vriend der Menschheid en des Kristendoms, dat zy allen in dit punt zamenstemden, dat de Staat geen invloed op Kerklyke Leerstelzels, geene bemoeijing met Kerk- | |
[pagina 113]
| |
lyke zaaken mag hebben of uitoefenen, en veel minder eenig Kerkgenootschap boven het ander bevoorregten; dat de Godsdienst echter denzelven dierbaar is, als een bron van zedelykheid en welvaart, aan welken het Bestuur bescherming en handhaaving is verschuldigd.’ - Hier komt ook in 't breede voor, het aanverwant Onderwerp, de Inlyving van zodanigen der Joodsche Natie, in het Volk van Nederland, als zich daartoe genegen toonden. Het derde Hoofdstuk brengt ons onder 't ooge, Het Plan van Constitutie aan de Nationaale Vergadering aangeboden, en door dezelve tot een grondslag haarer Deliberatien aangenomen. Dit hadt niet weinig werks in, en gaf gelegenheid tot veelvuldige en hoogloopende geschilvoeringen, zo over Hoofdzaaken als mindere stukken, bovenal de één- en onverdeelbaarheid betreffende. In het vierde Hoofdstuk wordt ons het Plan van Constitutie, als door de Nationaale Vergadering beoordeeld, vervormd en voltooid, voorgedraagen. Een Verslag der Commissie van zevenen ontsluit dit belangryk Hoofdstuk; en naa iets wegens de Ineensmelting der Schulden, vervolgens breeder te behandelen, gezegd te hebben, mogt de Schryver met regt verklaaren: ‘Niet dan met huivering, waagen wy ons thands in eene zee van twisten, overweegingen en redewisselingen, ter vervorming van het aangeboden Ontwerp, welke de Vergadering, achtervolgends het Reglement, by iedere zitting vier uuren, den tyd van vyf maanden, bezig hielden. Hoe veele woedende stormen van onbeteugelde driften, door de hardnekkigste tegenkantingen getergd en opgewekt - hoe veele doodsche stilten van opgekropt misnoegen, van gedwongen onderwerping, by gevoel van magtlooze tegenstreeving - de gewoone voorboden van losbrekende orkaanen - vreezen wy te ontmoeten, en door deze her- en derwaards geslingerd, gestadig van de haven onzer verwachting verwyderd te zullen worden! Dan, juist deze wryvingen waren het, die de edelste vonken van verlichting voortbragten.’ Het Plan van Constitutie aan het Volk ter beoordeeling aangeboden en verworpen, is het opschrift des vyfden Hoofdstuks. By de schikkingen op de wyze om het Plan ter kennisse van het Volk te brengen, de Geschillen over de rekening der stemmen, en de poogingen der Gewestlyke Bestuuren daaromtrent, vermeldt onze Schryver een | |
[pagina 114]
| |
stap, waar van de Vergadering tot hier toe geen voorbeeld gezien hadt. Wy schryven zyn berigt deswegen af, als een kort maar treffend voorbeeld van rogge's schryfwyze opleeverende. - ‘Den 12 April berigtte de Voorzitter, dat de Secretaris van het Provinciaal Bestuur van Holland gehoor verzogt hadt voor eene Commissie uit hetzelve, om aan de Vergadering een voorstel te doen, van 't welk hy echter geene opening hadt mogen geeven, als daar toe ongelast. De Vergadering in dit verzoek gereedlyk stemmende, verscheen weldra de Bezending, uit tien Leden bestaande, den Burger a. loosjes pz. aan het hoofd hebbende, door de twee Secretarissen en den Agent der Vergadering binnen geleid; en werd, door den eerstgemelden, de gegeeven last in eene treffende en nadruklyke voordragt ontvouwt. Na eene breede ontwikkeling, ‘dat de bedoelingen en poogingen van het Hollandsch Bestuur, reeds van het eerste tydstip der Omwenteling, gestrekt hadden, om de Oppermagt des geheelen Nederlandschen Volks te vestigen, en de Gewestlyke Souverainiteit te doen wegvallen; dat hetzelve ook niets anders beoogd hadt in de toetreeding tot het Reglement ter byeenroeping dezer Vergadering, en dus byzonder hadt begreepen, dat het 108 Artikel van hetzelve, aan de Gewestlyke Bestuuren, slegts de magt ter regeling der Grondvergaderingen, en de mededeeling van den uitslag der stemming aan deze Vergadering toekende; terwyl het aan deze laatste alleen toekwam, om uit die Gewestlyke berigten de meerderheid der stemmen des geheelen Volks op te maaken; dat het ook in dien zin door hun Hoog Mogenden, blykends hunne eigene Proclamatie, ter kennisgeeving van de bewilliging van alle de Bondgenooten in het byeenkomen dezer Vergadering, was verstaan, en ook deze betekenis met den geheelen Geest van het Reglement volkomen instemde;’ - merkte hy aan, ‘dat de zin, door het Decreet van 11 Maart aan dit Artikel gegeeven, met de bedoelingen, en van alle de Bondgenooten en van het gansche Nederlandsche Volk strydig was; dat ook de bepaaling, dat hier in geene overstemming zou gelden, lynregt aanliep tegen het 45 Artikel, als bepaalende, dat, by de verwerping van het Plan van Constitutie, daadlyk eene tweede Nationaale Vergadering moest worden byeengeroepen, welke byeenroeping nu een enkel Gewest, door het aanneemen der Constitutie, zou kunnen tegenhouden; waar uit onvermydelyk eene scheuring tus- | |
[pagina 115]
| |
schen de Gewesten zou voortvloeijen, die voor alle dezelven, in hunne binnen- en buitenlandsche belangen, doodlyk zou weezen.’ - Op deze gronden dan bouwde hy het verzoek, ten welks voordragt de Commissie gelast was, om het Decreet van 11 Maart in te trekken en buiten kragt te stellen. En hier weidde de Redenaar uit, tot naderen aandrang van dit voorstel, in een meesterlyk geschetst tafereel van alle de verschriklyke en akelige rampen, die uit de handhaaving van dit Decreet zouden gebooren worden, en tot niets minder geleiden, dan tot weder invoering van het verworpen oude Bestuur en den geheelen ondergang des Vaderlands; en dit met eene warmte en leevendigheid, die zyne gewaarwordingen in de ziel der Vergadering overstortte. ‘Het antwoord des Voorzitters couperus, niet minder treffend, getuigde van de gevoeligheid der Vergaderinge over den pryswaardigen yver van het Hollandsch Bestuur, en van den nadruklyken ernst, waar mede het de zaak ter harte nam. Hy gaf de bemoedigende verzekering, dat de Vergadering, 's Volks Oppermagt erkennende, en getrouw aan de gelofte, welke zy by het aanvaarden van haaren post hadt afgelegd, het waar geluk van heel het Bataafsche Volk zou beschouwen, als den toetssteen, waar aan zy, zoo wel alle haare handelingen, als dit voorstel, zou beproeven, en als het rigtsnoer, ter regeling haarer besluiten. - ‘Brengt, Burgers Gecommitteerden,’ dus besloot hy, ‘onze welmeenende wenschen over de persoonen en raadslagen van Hollands Bestuurderen, ter kennis van uwe Committenten. Laaten wy allen het heil van 't Bataafsch Gemeenebest met vereende poogingen trachten te bevorderen; zoo zullen wy best aan onzen duuren pligt voldoen; en beantwoordt zomtyds de uitkomst al niet aan onze verwachting, dan zal echter de bewustheid van wel te hebben gehandeld ons met een kalm geweeten de naderende Eeuwigheid gerust te gemoet doen treden.’ Draalde het Hollandsch Bestuur niet, om van deezen zynen stap aan alle de overige Gewestlyke Bestuuren kennis te geeven, het leedt ook niet lang, of Tegenkantingen van verscheidenerlei aart verscheenen ter Vergaderinge, en hadden handelingen ten gevolge, die hier met de vereischte onzydigheid geboekt worden. By het vermelden van 't geen voorviel omtrent de bepaaling van den dag der bestemming van het Ontwerp | |
[pagina 116]
| |
van Constitutie en van de Verkiezing van eene Tweede Nationaale Vergadering, geeft rogge eene treffende beschryving van den Toestand des Volks in dit tydsgewricht, met vermelding van de poogingen, zo der Voorals der Tegenstanderen van dit Plan; als mede van den aandrang des Franschen Bestuurs, ten voordeele van dit Plan, en de maatregelen van wederzyden genomen; ten slot vermeldende de Verwerping van dit Plan. Het tweede Boek heeft ten opschrift, Het tweede Ontwerp van Staatsregeling aangenomen en ingevoerd. - Het eerste Hoofdstuk schetst de voorbereidende Gebeurtenissen tot de vernietiging van het Reglement voor de Nationaale Vergadering. De Commissie, tot het Ontwerp van Staatsregeling gekoozen, komt hier in haare werkzaamheden ten tooneele, met vermelding van den invloed, dien de Omwenteling in de Fransche Republiek op de daarstelling van eene Constitutie hier te lande hadt. - Binnenlandsche woelingen deeden een voorstel daar tegen ter baane komen, en een voorstel wegens den Eed der Amptenaaren gebooren worden. Vertoogen voor en tegen de Ineensmelting der Schulden en de Afscheiding van Kerk en Staat werden ingediend. - De Zeeslag op den 11 van Wynmaand hadt duchtige gevolgen, en inzonderheid de Heffing van acht ten honderd tot herstel van de Zeemagt, op het groot geschil van Eenheid en Foederalisme, thans ten hoogsten toppunte gereezen. - Billyk oordeelt de Schryver over dit gedeelte zyner Geschiedenisse, als hy, ten slot deezes Hoofdstuks, schryft: ‘Raadzelagtig zal 't zelve den leezer in veele opzigten voorkomen. Doch wy durven zonder vermetelheid hem borg staan, dat geene aanleiding, hoe duister ook, in deze afdeeling gevonden wordt, welker uitkomst, ontwikkeling en bedoeling, hy in de volgende niet zal aantreffen. - Intusschen zal wel zoo veel voor hem duidlyk zyn, dat in dit oogenblik alle de omstandigheden van ons Vaderland tot die rypheid gebragt waren, dat een beslissende slag onvermydelyk was; en welke verwagting hy ook van de uitkomst vorme, de nederlaag van het Foederalisme moet by hem zeker zyn, daar zelfs de zegepraal van 't zelve het den doodsteek moest geeven. Alleen eene eenpaarige, onverdeelde werking kon de eene of de andere party den zegen schenken, en deze was juist de vernietiging van het Bondgenootschaplyk Stelzel.’ Rogge houdt ten vollen woord, als hy, in het twee- | |
[pagina 117]
| |
de Hoofdstuk, den Leezeren voor oogen stelt de Vernietiging van het Reglement voor de Nationaale Vergadering, en de Constitueerende Vergadering. Hier treft de Leezer aan, de ontzettende Omwenteling in de Nationaale Vergadering van 19 January, met derzelver gevolgen; bovenal het daarstellen eener Constitutie - daar het derde Hoofdstuk ons schetst, hoe het tweede Ontwerp van Staatsregeling door het Volk aangenomen en ingevoerd werd. Behalven zes uitslaande Plaaten, met Schaduwbeelden van de meeste Leden der eerste Nationaale Vergadering, is dit Werk met een aantal schoone Plaaten, zeer voornaame Gebeurtenissen betreffende, en eene Kaart der Bataafsche Republiek in Departementen en Ringen, opgecierd. |
|