Onderzoek, of men de Kinderen behoore te leeren biaden en danken. Uitgegeeven door de Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amsteldam, by H. Keyzer, C. de Vries en H. van Munster, 1799. In 8vo. 160 bl.
De Vraag, door de loflyke Bataafsche Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen, over het belangryk, en voor en tegengesproken onderwerp, uitgeschreeven, luidt aldus: ‘Staan Ouders en Opzieners onder de onvermydelyke verpligting, om de, aan hunne zorge, toebetrouwde Kinderen, met betrekking tot eene Godsdienstige Opvoeding, Gebeden en Dankzeggingen te doen leeren, en God te doen bidden en danken? - Zo ja: op welk eene wyze moet zulks ingericht worden? - Hoe moet de inhoud der Gebeden zyn? - En in welk tydperk der Jeugd moet daar mede een' aanvang gemaakt worden?’ Uit een aantal van acht Verhandelingen, aan Keurmeesteren ter hand gesteld, weezen dezelve den Gouden Eereprys toe aan j.w. statius muller, Leeraar by de Luthersche Gemeente te Haarlem, en ieder een Zilveren aan w. beckering en j. van ouwerkerk de vries, den eersten, Predikant onder de Hervormden te Ysbrechtum, in het voormaalig Gewest Friesland, den anderen, Cargadoor te Amsterdam. Van haare onpartydigheid geeft hier de loflyke Maatschappy eene vereerens- en naavolgenswaardige proeve, en den Leezeren gelegenheid om het voor en tegen te kunnen beoordeelen; hebbende zy, aan de genoemde Mannen, Eerepryzen wel willen toedeelen, ‘ofschoon zeer verschillende in gevoelens met elkander, betreffende de groote zaak, of men de Kinderen behoore te leeren Bidden en Danken: het welk de eerstgenoemde Schryver ontkent, doch de laatste vaststellen, echter onder zekere bepaalingen.’
Alle deeze Verhandelingen hebben wy met genoegen geleezen, als de kenmerken draagende, in derzelver Opstellers, van goed oordeel, gezond verstand en beredeneerde godsvrugt. Hoewel tot een bepaald oogmerk geschreeven, zyn ze van eene algemeen nuttige strekkinge, daar zy, vooral de eerste, verscheiden aanmerkingen behelzen omtrent de natuur en de vereischten des Gebeds,