Apotheker van nut kan zyn. Hier op volgen, in drie Hoofdstukken, de beschryvingen der enkelvoudige geneesmiddelen, uit de drie Ryken der Natuur, benevens hunne artzenykundige bereidingen. Eindelyk bevat het zesde Hoofdstuk, in veertien Afdeelingen, de beschryving der zamengestelde geneesmiddelen, of der artzenymengkundige en scheikundige bereidingen, en der manieren, op welke zy het best verkregen worden.
De Schryver is, over het algemeen, teffens beknopt en naauwkeurig. Meestal vindt men, by hem, ook al de nieuwste en beste wyzen van werken; by voorbeeld, dus spreekt hy, p. 246, by gelegenheid van de beschryving der bereiding van den verzoeten Zoutgeest: ‘Eene tweede en betere wyze van bereiding des verzoeten Zoutgeests, wordt, met behulp van gedephlogistizeerd Zoutzuur, bereid, welke schielyker op het brandbaare van den wyngeest werkt, en daarom door denzelven verzoet kan worden. Om deeze te bewerken, maakt men eene vermenging, van vier oncen rookenden geest van keukenzout, met twaalf oncen hoogst gezuiverden wyngeest, en giet dezelve in eene retort, waar in zich twee oncen tot poeder gewreeven bruinsteen bevinden. Men onderwerpt dan dit geheel aan eene destillatie, en haalt twaalf oncen vogt over. Welk Destillaat dan een waare verzoete Zoutgeest is.’ Tot dus verre de beschryving der bewerking, van welke de Schryver deeze uitlegging geeft: ‘Hierby deelt het Zoutzuur deszelfs brandbaar gedeelte aan den bruinsteen mede, werkt dan als gedephlogistizeerd Zoutzuur op den wyngeest, en brengt daar mede een verzoeten Zoutgeest voort; welke in dit geval geheel niet zuur is, maar een speceryachtigen smaak en den reuk van verzoeten salpetergeest heeft.’
Uit deeze verklaaring ziet men ligtelyk, dat onze Schryver nog aan de ouderwetsche uitlegkunde in de Scheikunde is toegedaan, gelyk nog nader blykt uit § 140, in welke het weleer zo hoog verheven, doch thans van den zetel gebonsd, Phlogiston, met alle zyne heerlyke ingebeelde eigenschappen, uitvoeriglyk beschreeven wordt. De Schryver schynt toch ook nog al iets van het Lavoisieriaansche Stelzel gehoord, doch het waare daar van niet recht gevat te hebben; want § 146 verhaalt hy ons: ‘Men heeft het water lang voor eene Hoofdstoffe gehouden, maar thans is men daar over