legt, en my aanwyst, hoe ik, alleen om Christus wil, als een zondaar, moet behouden worden, en die te gelyk my mynen pligt voorstelt, hoe ik omtrent God en mynen naasten my gedraagen moet; ja, die op
Euangeliegronden my opwekt en my vrymoedigheid byzet, om al myn vertrouwen op Jesus Christus, als mynen eenigen en volkomenen Zaligmaker, te vestigen, en tevens met de krachtigste drangredenen, uit de liefde van God en Christus ontleend, my opwekt, om meer en meer van de zonde afstand te doen en in den dienst van God, waarin al myn heil is, my te oeffenen, en dus de heiligmaking standvastig en onvermoeid na te jaagen.’ Wy hebben deeze passage wel willen afschryven, omdat de Leezer uit dezelve met genoegzaame duidelykheid kan afleiden, hoedanige denkbeelden en voorstellingen hy, omtrent de overige, boven vermelde, onderwerpen, in deeze Overdenkingen te verwagten hebbe; van welke wy de leezing en herkaauwing aan zommige Christenen wel ernstig willen hebben aangepreezen; als zullende hun dezelve, naar ons begrip en naar dat des Schryvers, overtuigende onder 't oog brengen, hoe zy, in de belangrykste zaak, het uitzigt op eene zalige Onsterflykheid, op eenen zandgrond bouwen, zoo lang zy hun Geloof met de Werken niet doen gepaard gaan, en hunne Christlyke bevindingen uit eene andere bron afleiden, behalven de bevordering van hunne heiligmaaking in de vreeze van God, door te streeven na gelykformigheid aan het beeld van Christus in waare geregtigheid en heiligheid. - Eéne aanmerking kunnen wy niet terughouden; zy is, dat de Schryver van zommige uitdrukkingen en spreekmanieren zich bedient, zonder dezelve te verklaaren of het gebruik daar van af te keuren, die den stempel van Schriftuurlyke agtbaarheid niet bezitten; uitdrukkingen en spreekmanieren, die dezulken, welker onderrichting en verbetering hy bedoelt, steeds in den mond hebben, en ondertusschen, vreezen wy, niet weinig bydraagen, om hen in hunnen valschen waan, alsof rechtzinnigheid zonder waare vroomheid van hart en wandel bestaan konde, te bevestigen en te versterken. Wanneer toch zal eens de dag aanbreeken, op welken kunstmaatige Godgeleerdheid en uitvindingen van menschlyke wysheid zullen plaats
maaken voor de eigen, algenoegzaame, naïve taal van christus en diens onmiddelyke Zendelingen!