Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De verheugde Kamerling geschetst, in eene Leerrede over Hand. VIII:39b. door Samuel Joannes van de Wynpersse, A.L.M. Phil. Doct., uitgesproken te Amsterdam, den. 1 Aug. 1790.
| |
[pagina 61]
| |
wynpersse, ook al verstoken van de gelegenheid, om de Amsteldamsche Gemeente van den Leerstoel te stichten, nog eenigzins tracht nuttig te weezen, en die ook elders, zoo wy vertrouwen, door dat soort van Leezers, waarvoor ze eigenlyk geschikt zyn, met genoegen zullen geleezen worden. De Leeraar toont de gaaf te bezitten van geleidelyk, en allezins bevattelyk, naar een welgeregeld plan, te prediken, en de aandacht bezig te houden met gepaste en gewigtige onderwerpen, regt geschikt, om ernstig nadenken te verwekken, en Christelyke gevoelens te versterken. Hier en daar valt de toon, mogelyk, wel wat te veel in het declamatorische. Wy vinden ook weinig nut, in het behouden van deze en gene uit den Bybel ongelukkig overgenomen spreekmanieren, die of geen zin, hoe ook genaamd, hebben, of wel geschikt zyn, om min redelyke denkbeelden te voeden, en te helpen vereeuwigen. Over 't geheel verdienen deze Leerredenen onder de beste van dit soort gerangschikt te worden. De godvruchtige beschouwing van het Onweder, naar aanleiding van Ps. XXIX, en van Gods vrymagtig bestier over de Watervloeden, volgends het 10de vers van dien zelfden Psalm, zyn geenzins de minsten. Op het straffend aanzien, dat deze verbaazende natuurverschynselen, in deze Leerredenen, hebben, en daarop gegronde voorstellingen, zou nog wel iets aan te merken vallenGa naar voetnoot(*). Zy bevatten anders een schat van leerzaame, regt Godsdienstige, betrachtingen. In het Voorbericht, voor de eerste Leerrede geplaatst, zegt de Eerw. van de wynpersse, altyd, zoo veel mogelyk, zig toe te leggen, om van den predikstoel te verwyderen, wat noodeloos den tyd zoude rooven, tot de schoolen der Geleerden behoort, of voor het gros der Gemeente onnut is, en alleen daaruit over te neemen, het geen tot het groote einde der prediking hem dienstig voorkomt. Men vindt hier echter het een en ander, in kleine aanteekeningen, die hy is te raade geworden, nu en dan, onder aan de bladzyden by te voegen, ter nadere ontwikkeling, bevestiging of uitbreiding van uitdrukkingen in den text gebezigd. Ze zyn echter niet menigvuldig, | |
[pagina 62]
| |
en verspreiden doorgaands eenig meerder licht over de verhandelde onderwerpen, met aanwyzing van geraadpleegde Schryvers, by welken men, des begeerig, verder kan te regt raaken. |
|