hunne verstandelyke vermogens reiken, en waar in zy voornaamelyk, in vergelyking van waarlyk redelyke wezens, te kort schieten. Hoe wonderbaarlyk ook zommige daaden van Honden, en van eenige andere Dieren, schynen, zo betoogt de Schryver echter voldoende, in het slot van zyn Werkje, dat men hun niet wel een verstandig nadenken kan toekennen, zelfs niet aan die Dieren, die het meest naar den mensch, zo in gedaante als in verstandige werkingen, gelyken, naamelyk de Aapen. Ten blyke hiervan haalt hy het voorbeeld der laatstgenoemde schepzels aan, die, wanneer zy een door de Wilden achtergelaaten vuur vinden, zich hartelyk over de schoone vlam verheugen, en daar vrolyk rondom springen, tot dat het geheel is uitgebluscht, wanneer zy bedroefd heenen gaan, zonder 'er om te denken, om het vuur, door de rondomliggende takken, te onderhouden. ‘Dat in hen (zegt eindelyk de Schryver, bl. 175,) geene redelyke ziel werke, ziet men ook zeer duidelyk uit de volgende Anecdote: Zeker ryk man hield, voor zyn vermaak, een Aap na, die zich dikwerf naar het venster begaf, en een Advocaat, welke daar tegen over woonde, aan zyn lessenaar zag werken, schryven, en ook nu en dan oude papieren aan stukken scheuren. Toen de Advocaat eens was uitgegaan, en het vertrek, waar in hy arbeidde, had opengelaaten, klom de Aap, door nieuwsgierigheid gedreeven, daar in, en verscheurde, uit blinde zucht ter naarvolging, alle de papieren, die op tafel lagen, terwyl hy zekerlyk niet denken kon, dat hy hier zo menig moeijelyk en nuttig stuk werks, van dien man, op eenmaal vernietigde. De Advocaat betrapte hem, toen hy juist midden in zyne bezigheid was, en begon naar hem te slaan: maar spoedig vluchtte de Aap weder ten venster uit. De bedroogen Advocaat dacht thans op middelen, om den Aap een nog ergeren trek te speelen, en koos daar toe het volgende. Toen hy merkte, dat de Aap aan zyns meesters venster stond, en opmerkzaam naar hem keek, begaf hy zich insgelyks aan het
venster, en schoor zich, voor zyn oogen, herhaalde reizen de baard. Eindelyk lag hy het scherpe scheermes, met het overige goed, tot scheeren noodzakelyk, neder, vergat niet het venster te openen, en ging heen. De geprikkelde nieuwsgierigheid en de zucht tot naarvolging werkten op den Aap zo sterk, dat hy geen oogenblik wagten kon: hy klom het venster weder binnen, zeepte zich het aangezicht in, nam, zonder verder overleg. het scheermes in de hand, sneed zich de keel af, en werd dus het slagtoffer van zyn onverstand.’