Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Biographisch Woordenboek der Nederlanden; bevattende de Levensbeschryvingen van voorname Staatsmannen, Krygshelden, Geleerden in allerleye vakken van Wetenschappen, Digters, Schilders en andere Konstenaren; enz. enz. - Opgemaakt uit Handschriften, enz. enz.; door J.A. de Chalmot. IIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 398 bl.Waarheid bestuurde onze pen, wanneer wy het Eerste Deel deezes Werks aankundigdenGa naar voetnoot(*). Aanmerkingen vielen 'er op de wyze van zamenstelling, of liever op eenige der Bronnen, uit welke geput was. Een deezer werd zelfs door den Opsteller gewraakt, en hy beloofde tot dezelve niet te zullen wederkeeren, althans niet zonder onderscheiding daar uit te zullen scheppen. Hy heeft zyn woord gehouden; en hebben wy, in dit Tweede Deel, geene van de toenmaals door ons gegispte Leevensberigten aangetroffen: weshalven wy vrylyk durven verzekeren, dat het Werk van dat ontcierende gezuiverd is, en daarom eene meerdere waarde in ons oog verkreegen heeft, en, zo wy vertrouwen, ook van allen, die op Leevensbeschryvingen van Vaderlandsche Mannen gesteld zyn. - Tevens hebben wy mogen ontwaaren, dat de Vervaardiger deezes Werks zich zo streng niet houdt aan den toen door ons gewraakten hoofdregel, om naamlyk de Characterschetzen alleen van de gunstigste zyde te maalen: immers een en ander is ons, in het doorleezen, voorgekomen, die naar waarheid gepreezen, en ook naar verdiensten gelaakt wordt; gelyk dit in Characterschetzen, door den Schryver op den Tytel beloofd, vereischt wordt. Lang behoefden wy na een voorbeeld, ter staavinge hier van, niet te zoeken: het Artykel franciscus balduinus verschaft het ons. Naa 's Mans leevensloop geschetst te hebben, vinden wy aangetekend: ‘Zie daar, lezer, de gewigtigste levenstrekken eens Mans, die eene zonderlinge en wispeltuurige rol op 's Werelds tooneel heeft gespeeld, en met dat al een der geleerdste en | |
[pagina 26]
| |
schranderste vernuften van zynen tyd is geweest. Hy was een Man van eene schoone gedaante, eerder onder de groten dan onder de middelbaaren te tellen. Zyne tintelende ogen waren aankondigers van het vuur, dat in zynen boezem zwoegde; zyn stem was aangenaam en liefelyk, zyne zegswyze kragtig, en door zyne welspreekendheid wist hy ieder uit te lokken, en veelen tot zyne gevoelens over te haalen; zyne werkzaamheid ging alle verbeelding te boven, en zyne vlugheid in 't werken en opstellen was zo ongemeen, dat het niet te begrypen is, hoe hy, met dien grooten spoed, egter niet alleen een vloeienden, maar veelal een sierlyken styl schreef. Voorts waren zyne zeden onberispelyk; hy was, in den striktsten zin, een eerlyk Advocaat, en een deugdzaam mensch; dit hebben zyne bitterste vyanden zelve van hem moeten getuigen. Dat hy zich naar de leevenswyze en staatkunde, welke aan het Hof plaats vindt, volkomen kon schikken, hebben wy in zyn Leevensberigt gezien; doch zyn grootste zwak bestond in zyne onmaatige drift, zo voor de balie, als byzondere redentwistingen; en dan inzonderheid zyne weifelende onstandvastigheid ten aanzien van den Godsdienst. Wat het eerste betreft, zulks viel gemaklyk in hem te verschoonen, doordien zodanige yver in de Redenaars, in dien tyd, genoegzaam in gewoonte was ontaart, en nog niet geheel uitgestorven is; doch het tweede is minder te verschoonen. Het tydlyk belang was een der sterkste dryfveeren, welke zyne daaden bestuurde, en daarom hebben zommigen hem den naam van ecobilus gegeeven, een ouden Sophist, die om voordeelshalven onder konstantyn een yverig Christen, en onder juliaan de roekelooste afgodendienaar was, en na diens dood weder een der grootste voorstanders van het Christendom werd. Dan balduinus verwisselt schielyk in eene bevalliger gedaante, wanneer men hem als Geleerde beschouwt; want dan vertoont hy zich als een Man, die met behulp der Grieksche en Latynsche Taalen, benevens de grondige kennis der oudheden, een der voortreflykste uitleggers van het Roomsche Wetboek was, en met denzelfden glans in het verklaaren der Burgerlyke Regten en Kerklyke Geschiedenis praalde.’ Zo laat de chalmot, in het Artykel domicus baudius, Hoogleeraar in de Welspreekenheid en Regten te | |
[pagina 27]
| |
Leyden, niet naa, diens overgegeevenheid aan Vrouwen en Wyn, en daar uit volgend slordig huishouden, te schetzen. - De nagedagtenis van hendrik willem bernsau, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, behoort mede niet onder de vleiende; noch ook die des Dordrechtschen Kerkleeraars joannes barueth. Welbearbeid is het Artykel van den geleerden pieter bayle, de van hem opgemaakte Characterschets keurig, doch te lang voor ons ter overneeminge. Hem wordt hier meer regts gedaan, dan wy wel elders aantroffen. Veel oude stoffe viel den Schryver te bearbeiden; en de aart zyner onderneeminge brengt dus mede, dat wy veel bekends aantreffen. Dan heeft hy, 't welk de waarde van zyn Werk verhoogt, niet naagelaaten ons Artykels van laatere Persoonen te geeven, als dat van marten adriaan beels, Burgemeester van Amsterdam; van engelbert francois van berckel, Pensionaris dier Stad; Mannen van onderscheide Staatsbegrippen: aan beider gedagtenis wordt regt gedaan. Zo treedt de Schout by nagt wolter jan gerrit bentink, te deerlyk op Doggersbank gewond, en aan die wonde overleden, met glans te voorschyn. Ook vergeet de Opsteller den Dichter jacob bellamy niet; maar geeft van hem een Leevensberigt, dien Vaderlandschen Dichter, onder den naam van zelandus bekend, waardig. Wy schryven met genoegen het gedeelte af, 's Mans Character betreffende. ‘Edelmoedigheid en menschenliefde blonken in alle zyne bedryven uit; daar hy leedt, wanneer hy anderen zag lyden, was hy, hoe spaarzaam ook zelve bedeeld, altoos bereid om anderen in 't geen hy bezat te doen deelen; alleen in die oogenblikken, in welken hy ondervondt hoe magtloos zonder 't zelve het medelyden was, kreeg het Geld, in zyn oog, eenige waarde, in elk ander geval was hy 'er misschien al te onverschillig omtrent. Van niets hadt hy meer afkeers dan van vleijen en kruipen; een afkeer, die zo ver ging, dat zy, door zommige aanzienlyken onder zyne weldoeners, die zyn karakter niet genoeg kenden, en meenden, dat hy, om het geen zy ten zynen voordeele toebragten, met lofen dankdichten in de hand voor hun behoorde te buigen, als trotsheid en ondankbaarheid aangemerkt werd. Zyne openhartigheid, zyne getrouwheid, zyne grootheid van ziel, die hem in staat stelde, om niemand te verachten, noch te beledigen, om dat hy van hem of in | |
[pagina 28]
| |
Godsdienstige, of in Staatkundige Begrippen verschilde, won hem eene algemeene hoogagting by alle Braaven. Hy beminde zyn Vaderland vurig, hy haatte deszelfs Vyand, wie en onder welke party die ook was. Hy hadt elk lief, die het Vaderland lief hadt, en liet tevens elk zyne byzondere gedagten geheel vry; onder lieden, van hem verschillende [in] denkwyzen, hadt hy, in de holgaande tyden door hem beleefd, zyne vertrouwde vrienden; hy was niet klein genoeg om partydig te kunnen zyn. Schoon eene sterke neiging tot het sombere en ernstige hebbende, hadt hy eene byzondere hem alleen eigene luim, die in sommige zyner stukken, en vooral in zyne gemeenzaame gesprekken en brieven, zich vertoonde; een luim, die zyn gezelschap allerbehaaglykst maakte, en de rimpels van droefgeestigheid van het gefronzeldste gelaat wyken deedt. Zyn schertzen met zekere door minkundigen, uit onverstand, geliefkoosde Godsdienstige meeningen, gaf aan menschen van een bekrompen doorzigt, en aan den nyd, die bestendige gezellin van grote verdiensten, gelegenheid om niet gunstig omtrent zyne Godsdienstige gevoelens te denken; met grond wordt nogthans verzekerd, dat hy, door de lezing van gegronde Schriften ten voordeele der Openbaaring, volkomen overtuigd was van de waarheid van onzen schoonen Godsdienst, en genezen van die twyfelingen, welke by hem waren opgekomen, door zekere slegt beredeneerde, schoon welgemeende Godvrugtige Boeken en Gesprekken, die hy in zyne jonkheid veelvuldigmaalen hoorde en las. - Of hy egter, als Leeraar, grooten opgang zou gemaakt hebben, mag men twyfelen. Uit zyne in druk uitgegeevene Leerredenen (twee in getal) blykt het, dat hy ver afweek van die wyze van voordragt, welke in de voorheen Publieke Kerk, tot heden toe, nog allermeest behaagt, en hy hadt te veel vastheid van geest om zich blindelings naar den heerschenden smaak te rigten. En daar men, in ons Land, door eenen Leeraar niet wil geschreeven hebben, 't geen men aan elk anderen niet kwalyk duidt, is het te vrezen, dat, dewyl het hem onmogelyk was zyn Genie aan zyn Fortuin op te offeren, hy eene aanzienlyke plaats onder de dichterlyke Martelaars zou beslagen hebben. Dan van dit alles zou de tyd alleen de zekerheid of onzekerheid hebben kunnen leren; doch dit is, gelyk | |
[pagina 29]
| |
alle de groote vooruitzigten, die men zich van hem met reden vormde, verydeld; dewyl de levende, de werkzame, de zich waarlyk tot een groot Genie vormende, en zyne aanvanglyke grootheid reeds gevoelende bellamy, op den elfden Maart 1780, aan de gevolgen eener verzuimde verkoudheid, overleedt, tot groot verlies der Vaderlandsche Dichtkunde, tot grievende smert voor zyne Vrienden, en in 't byzonder voor zyne Moeder, die haar eenig Kind, en zyner Minnares francina baane, die een Minnaar zonder wederga in hem verloor.’ Bellamy was den 12 November 1757 te Vlissingen gebooren. ‘Zeeland heeft in bellamy enen Dichter voortgebragt, wiens naam het vry naast dien van de twee grootsten, cats en antonides, mag plaatzen. Vlissingen, 't geen wel op eene beroemde Digteres, naamlyk de door haaren vluggen geest en scherp vernuft zo beroemde elizabeth bekker, maar op geen groot Digter roemen mogt, heeft die eer door hem verkreegen. En Nederland zal altoos op hem bogen, en zyn vroeg verlies betreuren.’ |
|