ding der waereld schynen hier grootelyks in den weg te staan. - Op de wel ingerichte beäntwoording van deze bedenkingen volgt nu, by wyze van toepassing, eene dringende aanpryzing van Jesus Godsdienst uit dat oogpunt.
In de vierde Leerrede leert de Eerw. van marken eerst den waaren ootmoed, in deszelfs aart en uitwerksels, kennen. Waare ootmoed is gelegen in eene dankbaare bewustheid van 't geen men is, gepaard met een beschaamend gevoel van 't geen men weezen moest en weezen kon. Haare uitwerksels zyn de volgende: De ootmoedige stelt zich aan God voor, gelyk hy is, in zyne waare gedaante. Hy schryft alles, wat hy heeft, niet zich zelven toe, maar der genade Gods. Hy ziet niet uit de hoogte neder op anderen, die minder in rang zyn, minder gaven en vermogens hebben, dan hy; maar hy acht een ander uitnemender, dan zich zelven. Hy onderwerpt zich aan God, als hy kastydt, en belydt, dat hy dat, en nog veel meer, overwaardig is. En hy gunt gaarne, 't geen God aan zyne medemenschen gaf. Daarna geeft hy de vruchten en voordeelen van den waaren ootmoed te beschouwen. Zy heeft vergenoegdheid en vrede des gemoeds ten gevolge; maakt ons alleen geschikt tot echte discipelen van Jesus; draagt de Goddelyke goedkeuring en welgevallen weg; verwerft ook de achting van alle verstandige en braave menschen; behaalt waare eer, en volgt ook, in donkere tyden, Jesus leiding. Vervolgends tracht hy de betaamelykheid van deze deugd, zoo uit de beschouwing van God, en van ons zelven, als Christenen, als uit de Euangelische vermaaningen, te doen gevoelen. Hierby voegt hy de aanpryzing van eenige middelen, die dienen kunnen, om ons deze deugd eigen te maaken: Regte kennis van ons zelven, geloof aan 't Euangelie, geduurige bepeinzingen van het kruis van Christus, geduurige waakzaamheid op de eerste beginselen der zelfsverheffing, opmerkzaamheid op de wegen, die onze gezegende Verlosser inslaat, om onzen hoogmoed in ons te krenken, en by trappen uit te roeien, oplettendheid op uitmuntende voorbeelden van ootmoed, die in den Bybel voorhanden zyn, en eindelyk geduurige overweeging van de laagte, waartoe God zich, om onzen wille, nederbuigt. Alles wordt met gepaste vermaaningen en
opwekkingen besloten.
In dien trant zyn ook de andere stoffen behandeld.