| |
Voorstel om eene nieuwe tydsverdeeling in te voeren, of den dag te verlengen.
Aan de Schryvers der Algem. Vaderl. Letteroefeningen.
Medeburgers!
Hervorming en verbetering is aan de orde van den dag. Niet vreemd, derhalven, dat elk bedagt is om daar aan iets toe te brengen; dat hy zyne klagten grondt op de ongelegenheden, welke hy ondervindt, en bedagt is op redmiddelen in die ongelegenheden. Veelal voelt men wel het ongemak, en paart 'er klagten mede, maar is of te traag, of te beschroomd, om 'er redmiddelen tegen uit te denken, of dezelve der wereld mede te deelen. Men denkt: het zal niet baaten; ik zal
| |
| |
uitgelachen worden. - Het verbeterend plan is dikwyls aan zwaarigheden onderworpen; - door het eene uiterste te willen vermyden, valt men menigvoud in een ander; - of eindelyk wordt men wederhouden door het denkbeeld, dat de kwaal slegts plaatslyk is, en dus niet van dien aart, dat men 'er het algemeen mede moeije. Dit laatste is een der redenen, welke my dus lange te rugge gehouden heeft, om ook het myne tot verbetering by te draagen, in een stuk van groote aangelegenheid. Dan, in ervaaringe gekomen zynde, dat het kwaad, 't geen ik gaarne wilde verbeterd zien, niet alleen in groote, maar ook in kleine Steden, plaats vindt, ja zelfs ten Plattenlande voortkruipt, werp ik allen schroom ter zyde, en waag het een Voorstel te doen. Is het van dien aart, dat gy 't zelve waardig oordeelt om het wereldkundig te maaken, dan verwagt ik het eerstdaags in uw Mengelwerk te zullen leezen.
Ik ben een Man van bedryf, in een der grootste Steden van onze Bataafsche Republiek woonagtig; en schoon de Handel kwynt, waar uit vermindering van Briefwisseling ontstaat, ontvang ik dagelyks hoe langs hoe meer Brieven, die ten onderschrift hebben, in haast. Eenige draagen niet alleen dit merkteken van gebrek aan tyd, door het gerabbeld schrift, maar zyn ook, waarschynlyk uit dezelfde oorzaak, zo slegt opgesteld, dat ik na de bedoeling der Schryvers moet raaden. Misslagen zyn 'er reeds uit gebooren, die nadeel, nu aan den eenen, dan aan den anderen kant, baarden, of althans aanleiding gaven tot onaangenaamheden, die vermyd hadden kunnen worden, indien de Schryver meer Tyds gehad of genomen hadt.
Dagelyks hoor ik veele klagten,uit die zelfde bron opwellende, bovenal van de zodanigen, die met zogenaamde Groote lieden, in deeze dagen van Gelykheid, te doen hebben. Zy kunnen, zo 't schynt, boven alle anderen, hoe vreemd het luide, geen Tyd vinden. En een andere dan de gewoone verdeeling, welke zy op den dag maaken, veroorzaakt, dat men hun niet kan te spreeken krygen, of zaaken met hun afdoen. Altoos komt men ongelegen. Wel is die ongelegenheid, zints lange, in zwang geweest, wanneer men eene Geldige boodschap hadt, en 't by hun op betaalen aankwam; doch dit valt thans buiten myn kring om van te spreeken. In geheel andere gevallen gebeurt het vaak, dat zy ter maaltyd zitten, en niet te spreeken zyn, wanneer een Man van mynen Burgerleeftrant zich moet bedenken, wat hy dien middag geëeten heeft. Dit laat middagmaalen kruipt steeds voort; en heeft de ervaarenis my geleerd, dat ik, uit dien hoofde, te onpas kwam by lieden, die ik dagt nog eenigzins van mynen, dat is van den ouden stempel, te weezen. Komt men, egter, lieden van dien tydverschikkenden rang, of die hun voorbeeld volgen, te spreeken, om zaaken af te doen, het is steeds de oude klagt: ‘Waarlyk, myn Heer! of Burger! ik heb geen Tyd gehad. Gister was ik zodanig bezet, dat, hoe noodzaaklyk ook dit ding had moeten afgedaan worden, Tyds- | |
| |
gebrek het my onmogelyk maakte. Verschoon my, op morgen zal ik gereed weezen.’ - Niet zelden hoort men op morgen weder eene andere verschooning; doch gebrek aan Tyd is de groote spil, op welke alles draait. Ik zal myne voorbeelden van deezen aart niet vermenigvuldigen; Gyl., en uwe Leezers, zult, door deezen wenk, u meer dan te veele gevallen van die soort kunnen herinneren. De teleurstellingen, daar uit gebooren, zyn zo beklaaglyk als menigvuldig.
Maar wat baat klaagen? Redmiddelen alleen kunnen ons dienen. Welaan, deswegen een Voorstel gedaan, dat Voorstel opgehelderd, aangedrongen, en van zwaarigheden ontheven. Ik voel het bezwaarlyke van die taak; doch myne Mensch- en Volksliefde zal 'er my, zo ik hoop, door helpen, en zal het my grootlyks verheugen, mag slegts myn Voorstel zo veel ingangs by Ul. vinden, dat het gedrukt, en dus van myne Landgenooten wyd en zyd geleezen worde. Overtuiging zal misschien Adressen baaren, die, ter behoorlyker plaatze en geordend ingediend, misschien niet zonder vrugt, of althans niet onbeantwoord, zullen blyven.
Ik behoef naauwlyks te herinneren, (dan het is noodig, zulks met een kort woord te vermelden,) dat de gewoone Dagverdeeling in vier en twintig uuren bestaat. Deeze begint met één uuren 's morgens, en eindigt ten twaalf uuren des nagts. Natuurlyker, maar min aangenomen, is de verdeeling, die met den Opgang der Zonne een aanvang neemt, en met het ondergaan van dezelve afloopt. De eerstgemelde komt hier meest, althans in de eerste plaats, in aanmerking. Kunstverdeeling van den Tyd, meer dan die de Natuur aan de hand geeft, is de zaak, met welke wy in den staat der beschaafdheid, of der Zamenleeving, te doen hebben. Daar mede overeenkomstig moeten alle veranderingen, of, zo gy wilt, verbeteringen, ingerigt weezen; schoon ik, in den loop myns Plans, ook, ten aanziene van de andere Tydsverdeeling, een woord zal moeten reppen.
Myn Voorstel, in de eerste plaats, is: Dewyl men, door eene aanhoudende en steeds vermeerderende Ondervinding, geleerd heeft, dat de Dag, volgens de van ouds gebruiklyke en nog in zwang zynde Tydsverdeeling, die denzelven op vier en twintig uuren bepaalt, veelerwegen te kort valt, denzelven met Tien Uuren te vermeerderen.
Eenvoudig, in de daad, is die Voorstel; maar Gyl. kent de Spreuk: Simplex sigillum veri. Dan ik moet dit nog eenigzins ontwikkelen, en de in 't oog loopende voordeelen vermelden. Plannenmaakers hebben het zwak van met dezelve ingenomen te weezen, en weiden gaarne uit over het geliefd kind hunner overdenkinge. Deeze Tien Uuren zou men kunnen en mogen aanmerken als een baatlyk overschot, zeer geschikt om de schulden, in de oude Tydsverdeeling van vier en twintig uuren gemaakt, af te betaalen.
In deeze uuren (ik geef slegts schetzen) zouden de Dames,
| |
| |
of, zo gy wilt, 9de Burgeressen, haare Familiebezoeken kunnen afleggen, of 'er eenige van besteeden op haare Kinderkamer, of ook tot naazien van haar Huishouden aanwenden; want, zo ik hoor, worden inzonderheid deeze twee laatste Artykelen wel eens verzuimd, of zeer gebrekkig waargenomen, enkel uit gebrek aan Tyd. - De Heeren, of Burgers, zouden, in die eigenste uuren, gelegenheid vinden om meer dan een vlugtig oog op den staat hunner zaaken te slaan, thans maar al te dikwyls het geval, uit hoofde van de kortheid van den Dag. Mogelyk zouden veele van beiderlei Kunne 's Zondags 's morgens Tyd vinden om na de Kerk te gaan, 't welk tegenwoordig of niet, of zeer bezwaarlyk geschieden kan; daar de gezette Kerktyden, naar den ouderwetzen leevenstrant grootendeels ingerigt, thans niet al te voegelyk uitkomen. Men is niet uitgeslaapen. - Menschen van allerleien rang zouden duizend nutte en noodzaaklyke bezigheden vinden, em 'er deeze uuren voor te bestemmen, welke nu geheel agterwege blyven, enkel uit mangel aan Tyd, of, daar onze tyd zo kort valt om alles te doen, dit ons tot het besluit brengt om het dwaasheid te rekenen iets by de hand te vatten. - Veele voorwerpen van dagelyks onderhoudende gesprekken, inzonderheid Staatkundige, waar toe de vier en twintiguurige Dag te kort schiet, zouden, met de verlenging van Tien Uuren, grondiger behandeld, naauwer uitgeploozen, en tot een beslissend welgewikt besluit kunnen gebragt worden. - Meer volkomen zou men de Characters onzer Medeburgeren kunnen uitpluizen. Misschien zou het wel eens gebeuren, dat een Man, die, volgens de oude tydsverdeeling, voor den regtbank des gezelschaps veroordeeld zou geworden zyn, ten dertig uuren aan de klok ons als een braaf Man geroemd werd. - Hoe veel tyds zouden onze Volksvertegenwoordigers winnen, om zaaken af te doen, die thans, door de kortheid van den dag, blyven steeken! de geest des Staatsmans hadt gelegenheid om langer in dien trein te blyven; welk eene
aanwinst ter bespoediging! welk eene ruimte in den Nationaalen tyd, over welks kortheid thans zo vaak geklaagd wordt!
Naa deeze aanstippingen van Persoonen, door de nieuwe Tydorde zo grootlyks bevoordeeld, zou ik van veele anderen, met gelyk regt, kunnen gewaagen; maar ik agt het overboodig, daar de zaak van zelve spreekt, en elk, by eenig nadenken, van die nuttigheden de volste overtuiging moet voelen. Eene twyfelagtige goede of kwaade zaak heeft veel woorden-omslags noodig, niet om goed gemaakt te kunnen worden, (want dat is onmogelyk) maar om den schyn van goed te bekomen; dit heeft dikwyls veel werks in, en vereischt kunstenaaryen, van welke ik geheel vreemd ben, en die ik gelukkig in deezen althans niet behoef.
Ik moet van nog een ander duisterlyk aangeduid gedeelte myns tegenwoordigen geliefden Plans spreeken. Volgens 't
| |
| |
zelve wilde ik vastgesteld hebben: Dat, aangemerkt de gewoone Dagverdeeling, van Zonne-opgang tot Zonne-ondergang, voor veelen, en althans voor lieden van de Groote Wereld, (verschoon, in deeze dagen van Gelykheid, deeze ouderwetze uitdrukking; men spreekt om verstaan te worden) en eenige anderen, met groote en onoverkomelyke ongelegenheden steeds vergezeld gaat, dezelve zal ingetrokken en geheel buiten gebruik gesteld worden.
Op dit stuk, Burgers! zal het niet noodig weezen veel te zeggen, of ter verdeediging uit te weiden, naardemaal die oude schikking, welke ik wilde herroepen en veranderd hebben, reeds herroepen en veranderd is, door de Partyen, meest en naauwst daar in betrokken. - Maar ik ken niets ongeregelder, dan dat men voor zichzelven Wetten maakt, en zich onttrekt aan de bekragtiging van hooger hand. Deeze, ja deeze alleen, kan 'er klem aan byzetten, en met kragt werken tegen allen wederstand, die, althans in het tegenwoordige geval, misschien, of liever zeker, zou geboden worden, door eenige Persoonen van een zeer bekrompen verstand, vervuld met vooroordeelen, met welke zy gebooren, of, om netter te spreeken, waar in zy opgevoed zyn, en met welke bezield zy liefst willen sterven - Menschen voor alle verbetering onvatbaar.
Eenigen zullen zich hier tegen, misschien, gemakshalven, verzetten; ik bedoel de Verhuurders van Kamers, die noode zien, dat de Huurders den halven nagt en langer uitblyven, en of grommende de Huurders zo laat ontvangen, of de deur voor hun neus geslooten honden. Dan zy zullen die stoorende ouderwetze potsen wel naalaaten, als de Wet de Tydorde veranderd heeft. Ongevoelig moet alles zich naar de nieuwe orde van zaaken schikken.
Hinderlyk zal deeze nieuwe Inrigting weezen in alle gevallen, waar het Huisbewind in de handen der Vrouwe is, (en men wil dat deeze gedrogtlyke verwisseling van Heerschappy algemeener is dan men denkt,) en de Man slegts de tweede plaats bekleedt, wanneer het buiten deur sluiten een bykans dagelyksch werk is. Zo ken ik een Buurman, die drie nagten van de zes buiten 's huis slaapt, enkel om dat zyne Huisvoogdes hem niet wil binnen laaten, als de klok in den morgenstond twee of drie uuren slaat - geheel niet om dat de Vrouw, in gevolge van eenige vastgestelde Wet, magt heeft om zulks te doen; maar 'er is, gelyk de Regtskundigen spreeken, eene Lex non scripta, of eene onbeschreevene Wet, in de Huisgezinnen, welke dit medebrengt.
Dit zal ook werken in alle gevallen, waar in de Man eene dubbele rol speelt, ik wil zeggen, voor een Man van geest en vernuft te scheep komt in den nagt, en over dag den Man van bedryf vertoont. Dit laatste strydt zo zeer met het eerste, dat een van beiden moet wyken; en in negen van de tien gevallen moet de Man van bedryf het opgeeven, dewyl hy geen tyd
| |
| |
heeft om zich te schikken naar de onbeschoftheid der zodanigen, die niets anders doen dan hunne eigene zaaken bezorgen.
Uit alle deeze overweegingen zamengenomen blykt de volle noodzaaklykheid, dat 'er eene Wet gemaakt en van hooger hand vastgesteld worde, tot het daadlyk weeren van deeze ongelegenheden, welke ontstaan uit de tegenwoordige ongerymde schikking op de verdeeling van den Dag; en om, gelyk gezegd is, den Dag in den Nagt te veranderen. - Den Dag in den Nagt te veranderen! dit klinkt vreemd en hard in gemeene ooren. Veelen, nog aan het oude gehegt, roepen hier uit, o tempora! o mores! en denken hier by, dat wy, dus doende, met volle vaart het bederf te gemoete ylen. - Maar, uit eerbied voor de oude vooroordeelen, zouden de klagten van zulke lieden kunnen verzagt worden door een bygevoegde mits, by welke toegestaan werd, dat lieden, vóór zestig jaaren of meer gebooren, vryheid kreegen om hun oude plan, hun leeven lang, te volgen; en dat naa den tyd, wanneer hun Geslacht zou voorbygegaan weezen, 't welk niet lang kan aanloopen, de Wet algemeen zal stand grypen.
Overeenkomstig met dit nieuwe plan van Tydsverdeeling, zouden wy het Morgenontbyt neemen ten drie of vier uuren in den naamiddag (ik meen, 't geen wy thans naamiddag noemen); - ons Middagmaal zouden wy houden ten twaalf uuren, of daaromtrent, in den nagt; de Theetafel zou ten vier uuren 's morgens gereed staan; het geen wy thans het Avondeeten noemen, zou men omtrent acht uuren in den tegenwoordigen Morgenstond houden: daar op zou de nieuwe Nagt beginnen, dien ieder, naar welgevallen, gelyk thans, langer of korter zou kunnen rekken.
Ik voorzie, zo klaar als de zon op den middag schynt, dat tegen dit myn Plan veele Tegenbedenkingen zullen opgeworpen worden; maar ik weet tevens, dat zy, op eenig bedenken, als enkele spinrag voor het geblaas des winds van voldoende oplossing zullen wyken. - My dunkt, ik hoor zommigen zeggen, hoe kunt gy den loop der Zonne veranderen? Dan is dit niet de zaak in geschil voor beweezen houden? Dat men eerst bewyze, dat het Licht der Zonne noodzaaklyk of zelfs voeglyk is voor Lieden van fatsoen, om by elkander te komen, en de bezigheden des leevens te verrigten, of de vermaaken van 't zelve te neemen. Is het Licht der Maane niet ruim zo goed daar toe geschikt? Maar de geheele tegenwerping is eene volstrekte beuzeling, en kan alleen gemaakt worden door iemand, die met in bedenking neemt, dat, indien wy de Zon niet hebben by ons Middagmaal, wy haar schynzel genieten, (voor een goed deel van het jaar,) by de Theetafel en het Avondeeten, 't welk zelden het geval is, volgens de oude Tydschikking. En zou de Zon haare verkwikkende straalen niet over ons laaten schynen als wy slaapen, en ons warm houden? in het zagte bedde?
Eene andere tegenwerping ontleent men uit de kosten van
| |
| |
het Kaarslicht. Hier neemt men al wederom de zaak in geschil voor beweezen aan: want kosten meer of min is eene zaak, welke niet in aanmerking komt by de zodanigen, die van deeze nieuwe Tydsinrigting zich willen bedienen: en, indien dit eens het geval mogt weezen, die zwaarigheid wordt weggenomen door het geen ik ter oplossing van de voorgemelde heb bygebragt: behalven dit, zullen wy geene Kaarsen noodig hebben om na bed te gaan; en kan zulks ter voorkoming dienen van deerlyke branden, door het nagtlicht by onvoorzigtigen zo dikwyls veroorzaakt.
Deeze Tegenwerpingen, (en het zyn de sterkste,) dus ontzenuwd hebbende, moet ik hier nog alleen aanmerken, dat 'er een onnoemelyk getal van veranderingen moet stand grypen, doch het is alleen in woorden, om alle verwarring te voorkomen. De Aanplakbrieven van het Tooneel, by voorbeeld, moesten luiden: Deezen Morgen zal vertoond worden, enz. 't Geen wy thans onze Avondwandelingen noemen, zou veel gezonder zyn dan tegenwoordig. - Maar deeze weinig beduidende wyzen van spreeken, schoon in den beginne eenige verwarring baarende, zullen binnen kort geen hinder doen.
Wat 'er ook van zy, ik heb myne gedagten op het papier gesteld, en in de verwagting van ze gedrukt in uw Maandwerk te zullen leezen, teken ik my,
p. hervormer.
|
|