| |
| |
| |
Aanmerkingen over het verschil in de lengte van het menschlyk gestel.
(Getrokken uit de Mercurio Tuscano o Reflessioni di una Societa amica degli huomini.)
[Medegedeeld door den Heer r. arrenberg, te Rotterdam.]
De Mensch verkrygt een verschillenden trap van lengte, naar gelang de groei zyner ledematen meer of min begunstigd wordt door de lugtstreek, welke hy bewoont. Menigvuldige andere oorzaken hebben invloed op dezen groei; doch zy zyn zoo talryk en verschillende, dat zy byna in elk mensch byzonder zyn. Het verschil, niettemin, het welk door alle deze oorzaken te weeg gebragt wordt, uitgezonderd door de eerste, is zoo gering, dat de lengte van den mensch tot drie byzondere verscheidenheden kan bepaald worden. - Die lengte, welke doorgaans in gematigde lugtstreken gevonden wordt, maakt de eerste dezer verscheidenheden uit.
De mensch is, naar de opmerking van de kundigste Naturalisten en Ontleedkundigen, voornaamlyk van een buffon en haller, gemeenlyk van vyf voeten tot vyf voeten en zes duimen lang, naar de Parysche maat. De gemiddelde hoogte van dit verschil is dan vyf voeten en drie duimen, en dit is de gemeenste lengte.
Het grootste verschil met deze gemelde lengte vindt men in de bevrozen lugtstreken naar den Noordpool. De koude houdt alle de voortbrengselen van de natuur tegen, en doet ze inkrimpen, zoo dat de menschen, welke gestadig aan dezelve blootgesteld zyn, de kortste bevonden worden van alle de bewoners van den aardbodem. Hunne lengte kan niet meer dan van vier tot vier en een halven voet halen. Onder deze telt men de Laplanders, de inwoners van Nova Zembla, de Borandians, de Samoyeden, de noordsche Tartaren en de Ostiaks, gelyk ook de Groenlanders en de Wilden, die ten noorden van de Hudsons-Baai en ten noordoosten van de Baffins-Baai gevonden worden.
De grootste soort van menschen, die de derde verscheidenheid uitmaken, wordt onder eene enkele en niet talryke Natie gevonden, welke het zuidlyk gedeelte van Amerika, en byzonder het Land van Magellan, bewoont,
| |
| |
te weten de Patagoniers, welker lengte gemeenlyk is van zes tot zeven voeten.
Het bestaan van dit soort van menschen werd vóór honderd jaren, door de verlichtste Wysgeren, en hen, die het best bekwaam waren om het ware van het valsche te onderscheiden, in twyffel getrokken. De verschillende begrippen en de verhalen der Schryvers, betreklyk dit stuk, het welk zoo gemaklyk te beslissen was, moesten in de daad een ieder, als iets zonderlings, verwonderen.
Meest alle de zeelieden, welken het uiterste gedeelte van Zuid-Amerika, vóór meer dan honderd jaren, bereisd hebben, bevestigden eenparig de waarheid 'er van; en na een gelyk verloop van tyd ontkenden het anderen, en beschouwden alle die verhalen als fabelen; dezelven toeschryvende aan vrees, of aan de neiging, welke alle menschen, en bovenal de reizigers, hebben, om wonderbare zaken te vertellen. Het is waar, sommigen van dezelven hadden, mooglyk, hetgeen zy gezien hadden, wel wat vergroot; maar om de valschheid van hunne verhalen te bewyzen, was het noodzaaklyk te onderzoeken, of zy, welken verklaarden, zulke menschen gezien te hebben, dit volk juist zagen in een oogenblik van vrees, en of het mooglyk kon zyn, dat zoo vele verschillende Natien zouden overeenstemmen in één punt, het welk van allen grond van waarheid ontbloot ware.
Men moet ondertusschen geen acht slaan op het heerschend gevoelen onder de volken der beide vaste landen, betreklyk de oude stammen der zoo zeer gevreesde Reuzen. Zy, die begerig zyn de verhalen deswegens te onderzoeken, welken by de Amerikanen verhaald en geloofd worden, kunnen by torquemada te regt komen, en hunnen tyd verslyten in het onderzoek van fabelen, die door gelyksoortige vertellers worden opgegeven.
De ooggetuigen, welken het bestaan van deze buitengewone menschen bevestigen, zyn, onder de Spanjaarden, magellan, samiento en nodal, onder de Engelschen, cavendish, hawkins en knivet, onder de Hollanders, sebald, olivier van noort, le maire en spilbergen, en onder de Franschen, het volk van twee Schepen van Marseille en St. Malo. - Zy, die het ontkennen, zyn winter, l'hermite, frezier en narborough; by welke men nog mag voegen alle die reizigers, welken, door hun stilzwygen, schynen te toonen, dat zy
| |
| |
geenzins verbaasd waren geweest over de groote gestalte der Patagoniers.
Dan men moet, omtrent deze verschillende begrippen, opmerken, dat het grootste gedeelte van hun, die de zaak bevestigen, van die Patagoniers spreken, welken de oostlyke en westlyke kusten bewonen, en dat zy, die het tegenspreken, bedoelen de inwoners van de Straten en het uiterste gedeelte van Amerika, aan het noordlyk en zuidlyk gedeelte van de kust. De Natien van deze landstreken zyn geenzins dezelfde: en het is niet ongewoon, dat men de eersten somtyds in de Straten gezien heeft, van welken de haven van St. Julian, daar zy zich gemeenlyk in ophouden, niet ver af is.
Magellan's volk zag hen verscheidenmaal, en handelde met hen, somtyds aan boord van hunne schepen, en somtyds in de hutten van deze Indianen. Knivet zegt, dat hy, gedurende zyn verblyf in de haven van Desire, verscheiden geraamten van eene ongemeene lengte, welken hy in het zand vond, gemeten heeft, en verzekert 'er by, dat hy, omtrent het Fort St. Julian, een Patagonier zag, die nog jong, maar egter dertien palmen lang was. Sebald zag sommige Patagoniers, van die grootte, boomen uitroeijen, om 'er hutten van te maken. Olivier van noort vond, in de haven van Desire, Wilden van eene ongemeene lengte, met sommigen van welken hy in de Straten vogt, en 'er zes gevangen nam. Een van dezen vertelde hem naderhand, dat het land was bewoond door verschillende Natien, vier van welken uit menschen van eene gewone lengte bestonden; doch dat in het inwendig gedeelte van het land een soort van Reuzen woonden, genoemd Tiremenen, die eene byzondere landstreek besloegen, en altyd oorlog voerden tegen de overigen. Spilbergen zag in Terra del fuego een zeer lang man, en ary claasz, wiens getuigenis geloof verdient, en die met de vloot van le maire gevaren had, verzekert ons, dat hy, de grafplaatsen der Patagoniers hebbende gaan bezigtigen, het zeggen der reizigers, die 'er vóór hem geweest waren, bewaarheid vond: hy voegt 'er by, dat hy daar ter plaatse beenderen vond, die, naar zyne berekening, moesten geweest zyn van een man van tien voeten lengte. Dit onderzoek had hy met de vereischte oplettendheid gedaan, en de vrees had altans de beenderen, die hy zag, niet langer kunnen maken.
| |
| |
Anderen daartegen, gelyk hawkins, zeggen alleenlyk, dat die Wilden een mans hoofd grooter waren dan de Europeanen, en dat het volk van hunne schepen hen Reuzen noemde. De latere bewyzen hieromtrent zyn de volgende:
In het jaar 1704 zagen de Kapteins harrington en carman, het bevel voerende over twee Fransche Schepen, het een van Marseille en het ander van St. Malo, in de Possessions-Baai, zeven van deze lange menschen, op een anderen tyd zes, en eindlyk een geheelen troep van meer dan honderd, sommigen van welken van eene reusachtige gestalte waren, doch waar van de overigen maar de gewone grootte hadden. Toen de Franschen by hen kwamen, ontvingen zy dezelven zeer vriendlyk.
Don petro molina, Gouverneur van het Eiland Chiloe, aan de Kroon van Spanje toebehoorende, zegt, dat de Caucohues, welken dikwils de Spaansche bezittingen bezogten, meer dan zeven voeten lang waren.
De Commandeur byron, die, in het jaar 1774, door de Britsche Regering, werd uitgezonden om ontdekkingen in de Zuidzee te doen, zyn anker hebbende laten vallen in de haven van Desire, begaf zich aan land, en had een lang onderhoud met de Patagoniers, aan welken hy een geschenk deed van eenige snuisteryen, en daar door gelegenheid kreeg om hunne lengte op te nemen, welke hy bevond zeven voeten te wezen.
De Kapteins wallis en carteret, in hunne reis naar den Stillen Oceaan, welke zy na die van byron deden, landden op de kust der Patagoniers, en hadden gelegenheid om naar de waarheid van het verhaal, door voorgemelden Commandeur gedaan, onderzoek te doen. Zy vonden, dat, onder alle de Patagoniers, geen een was, minder dan zes voeten, maar verscheiden onder hen, welken boven die maat waren.
Deze getuigenissen zyn te gewigtig om 'er geloof aan te weigeren, dewyl deze zeelieden waren uitgezonden tot het doen van nuttige ontdekkingen, en daar door te beantwoorden aan het oogmerk der Admiraliteit, en dus geenzins om wanbegrippen en ongelooflyke verhalen in Europa te verspreiden: behalven dat de onsterflyke Kaptein cook hunne berigten, in alle andere opzigten, met de waarheid overeenkomstig gevonden hebbende, men hem niet kan verdenken van eenige valschheid omtrent
| |
| |
een enkel punt, het welk, boven alle anderen, het gemaklykste was om te onderzoeken.
Het bestaan van dit geslacht van menschen is derhalven geen herssenschim, maar eene wezenlyke waarheid, waar aan men niet behoeft te twyffelen; en, in de daad, het is niet buitengewoon, dat in een land, waar in alle de voortbrengselen der natuur reusachtig zyn, menschen zouden gevonden worden van zeven voeten lengte: vooral wanneer men daarby opmerkt, dat hier en daar in andere lugtstreken menschen van die lengte te zien zyn.
Onder die menschen van eene buitengewone grootte, in andere lugtstreken, zyn de volgende de aanmerklykste. In het jaar 1735, vertoonde men te Parys een Finlander, geboren in een Dorp naby Tornea, die zes voeten, agt duimen en agt linien hoog was. In 1760, zag men in London een Guarde van den Hertog van Brunswyk, en den Reus macgrath, die beiden eene lengte hadden van zeven voeten en eenige duimen. Een Zweedsche Landman en de Reus cajanus, een Finlander, waren agt voeten en agt linien. De Reus gilli, van Trente, was agt voeten, twee duimen en agt linien; en een Guarde van den Koning van Pruissen, agt voeten, zes duimen en agt linien.
Deze byzondere personen maken egter geene bestendige verscheidenheid in het soort, dewyl zy geboren waren van ouders, die de gewone lengte hadden. De buitengewone grootte van deze menschen komt voort uit eene onvolmaakte organisatie, gelyk haller en sommige anderen hebben opgemerkt, byzonder in den Reus macgrath, die kromme beenen had, dewyl zyn gebeente door het vermogen der spieren gebogen was, en geen dikte had, evenredig aan deszelfs lengte. Volgens de berekening van musschenbroek, moest het gebeente van Reuzen van eene dubbele dikte wezen, in evenredigheid van de lengte, die zy boven andere menschen hebben, indien hunne kragten evenredig zouden zyn. Geen hunner, van welken men hier gewag gemaakt heeft, had die vereischte. De Patagoniers, egter, hebben alleen die dikte van gebeente, welke evenredig is aan hunne buitengewone lengte: men kan van hun niet zeggen, dat zy, gelyk de voorgemelde, van eene ongeregelde gestalte zyn, dewyl zy bestendig een soort uitmaken, het welk eene gelykmatige gesteldheid heeft.
Het bestaan dier oude Reuzen, welken de gewone leng- | |
| |
te der menschen zouden hebben overschreden, en gegrond is op de meeting van gebeente, dat men uit de aarde opgegraven heeft, is van allen grond ontbloot. De oude getuigenissen, die voor deze verdichtselen worden bygebragt, verliezen alle hunne kragt, wanneer men onderzoek doet naar het karakter van hun, welken ons de verhalen daar van gegeven hebben.
Herodotus, wien door strabo het verspreiden van valschheden en verzinsels verweten wordt, is byzonder, en met regt, door hem, gelyk ook door aulus gellius, beschuldigd van onwaarheid omtrent de lengte van twaalf en een vierde voet, die hy aan het geraamte van orestes toeschryft.
Plutarchus verdient ook geen geloof, wanneer hy uit gabinus, een Schryver, die by alle zyne tydgenooten verdagt was, de fabel verhaalt van de zestig ellebogen, welke lengte het lighaam van den Reus antaeus, door sestorius te Tanger opgegraven, zoude gehad hebben.
Apollonius, antigenes, caristius en philostratus de Jonge, hebben al hun geloof verloren, door hunne fabelachtige verhalen, welken zy gegeven hebben van Reuzen, die honderd ellebogen lang waren. Andere verhalen van gelyken aart schynen even valsch te zyn, uit hoofde van de omstandigheden, die 'er by verteld worden. Niets bewyst intusschen meer de valschheid van de verhalen dier Historieschryvers, dan dat zy de wereld diets willen maken, dat deze geraamten in stof vielen zoo dra zy aangeraakt werden. Dan het is gemaklyk te begrypen, dat men zulk een fabel 'er bygevoegd heeft, om dat men daar door het onderzoek naar de waarheid van hun gezegde wilde voorkomen.
De voorgewende ontdekking van het lighaam van pallas, Zoon van evander, is verzeld door een oneindig getal tegenstrydigheden en tydrekenkundige misslagen. Het verhaal van de lamp, die 2300 jaren gebrand had, doch uitging zoo dra de versche lugt in het graf kwam, en andere kinderachtige vertelsels van dien aart, zyn ongetwyffeld van faustus, Bisschop van Avila, die het verhaal heeft nageschreven van den Monnik heliant, die in eene eeuw van barbaarschheid en onwetendheid geleefd heeft.
De lighamen van de Cyclops, volgens farelius, in verschillende Kelders van Sicilie gevonden, waren twin- | |
| |
tig of dertig ellen lang; doch de langste van deze Kelders, door Vader kircher gemeten, waren niet langer dan twintig of vyftien voeten.
Wat aangaat het gebeente, tanden en wervelbeenderen, uit welker grootte men opmaakt, dat ze van Reuzen moeten geweest zyn, en die in verscheiden Kabinetten bewaard worden, hebben hedendaagsche Wysgeren ontdekt en bewezen, dat dezelven van Oliphanten of andere Dieren zyn, welken in verschillende plaatsen zyn begraven geworden: zoodanig waren altans de beenen, door Dr. pallas in Siberie gevonden, die meestal in Oliphantstanden en andere beenen bestonden, welken verrot en verkalkt waren. De Heer crogham vond insgelyks in Amerika, op de banken van de Ohio, verscheiden geraamten en andere beenen van Dieren, van welken hy, in het dagverhaal van zyne reizen, aan Dr. franklin, een berigt gegeven heeft.
In het jaar 1612, vond men in het Kasteel van Langon, in het Dauphiné, eenige beenderen, welken men naderhand in Frankryk en Engeland vertoonde, als een gedeelte van het geraamte van den Reus teuthobocus, van welken in de Romeinsche Historie gewag gemaakt wordt. Habicot, een vermaard Ontleedkundige van die eeuw, maakt dat geraamte twintig en een halven voet hoog, en tien voeten breed tusschen de schouders. Ondertusschen heeft een menschlyk geraamte van vyf voeten lengte, doorgaans, dertien duimen tusschen de schouders, en volgens die evenredigheid zoude een lighaam van tien voeten breedte tusschen de schouders vyftig voeten lengte moeten hebben, waar uit men kan opmaken hoe veel geloof zulk een Schryver verdient. Deze aanmerkingen doen alle waarschynlykheid van het bestaan van menschen, die zulk eene onevenredigheid met het overige van het menschdom zouden hebben, geheel vervallen.
De gewone lengte van den mensch, in het algemeen, vyf voeten en drie duimen zynde, schynt het, dat het onderscheid tusschen de grootste en de kleinste der menschen op een voet boven of beneden die maat uitkomt; en in, de daad, een man van zes voeten is zeer groot, en een van vier voeten zeer klein. Menschen, derhalven, die boven of beneden die maat zyn, moet men aanmerken als eene ongewone of eene toevallige verscheidenheid
| |
| |
van het menschlyk geslacht, hoedanig de Dwergen zyn, van welken men het volgende kan melden.
Bebe, welke, in het jaar 1764, te Luneville, in het paleis van stanislaus, Koning van Polen, stierf, was niet meer dan twee voeten en vyf duimen hoog. Toen hy geboren werd, woog hy naauwlyks twee ponden, en werd ten doop gedragen op een tafelbord: zyn mond, die uitermaten evenredig was aan zyne gestalte, kon zyn moeders tepels niet omvatten; men was derhalven genoodzaakt hem door een geit te laten zogen. Twee jaren bereikt hebbende, begon hy te leeren gaan, en op dien tyd waren zyne schoenen anderhalve duim lang. Op den ouderdom van zes jaren, was hy vyftien duimen hoog, en woog vyftien ponden. Hy had een aartig figuur, was van eene geëvenredigde gestalte en zeer gezond, doch zyne verstandelyke vermogens waren zeer gering. Op zyn vyftiende jaar, bereikte hy de hoogte van twee voeten en negen duimen; doch toen scheen hy, uit de gesteldheid van sommige zyner lighaamsdeelen, tot zyne volkomenheid geraakt te zyn; altans sedert dien tyd verminderde hy in kragten; zyn ruggraat werd krom; zyn hoofd begon over eene zyde te hangen; zyne beenen verzwakten, en zyn neus zwol tot eene ongemeene grootte. In 't kort, bebe verloor zyne levendigheid, werd zieklyk, en stierf in den ouderdom van 23 jaren. De Graaf tessan, die deze beschryving van hem gegeven heeft, had voorzegd, dat hy vóór zyn dertigste jaar reeds zou afgeleefd zyn en sterven.
In het jaar 1751, werd 'er, in Engeland, en wel eerst te Bristol, een berugte Dwerg vertoond: hy was vyftien jaren oud, maar niet meer dan twee en een halven voet hoog. Hy had het voorkomen van een bejaard mensch, en woog maar dertien ponden, schoon hy op zyn zevende jaar negentien ponden zwaar was geweest. Een ander, die men naderhand te London vertoonde, kwam uit het Graafschap Norfolk: hy was twee en twintig jaren oud, woog zeven en twintig en een half pond, en was twee voeten en vyf duimen hoog. Een derde heeft men in Amsterdam vertoond: hy was van dezelfde grootte, zes, en twintig jaren oud, en geboortig uit Friesland.
In het jaar 1760, verscheen te Parys een Poolsch Edelman, die twee en twintig jaren oud, doch maar twee voeten en vier duimen hoog was; hy was levendig, wel- | |
| |
gemaakt, en sprak verscheiden ralen. Zyn oudste Broeder was twee voeten en tien duimen hoog.
Cordan en muralt maken gewag van een Dwerg, die maar twee voeten hoog was; ook heeft men 'er gezien van een en twintig, agttien en zelfs van zestien duimen hoog: dan alle deze Dwergen maken geen soort uit onder het menschlyk geslacht. Men moet ze aanmerken als gedenatureerde wezens onder het menschdom, door eene onvolkomenheid der oorzaken, welken de uitbreiding van hunne lighamen moest te weeg brengen, op gelyke wyze als andere menschen de gewone gestalte overschreden door eene buitengewone vermeerdering dier oorzaken.
|
|