men nu nog meer; men schold elkander, en de tooneelspelers waren genoodzaakt het gordyn te laten vallen.
Toen de vertoning afgelopen was, begonnen de onéénigen in de Koffykamer den twist op nieuw; eenigen hitsten favelle op, en anderen zyne party. Deze verzekerde eindelyk, na eene lange woordenwisseling, dat hy bereid was om te duëlleren. De jonge favelle was de gematigdste; met meer bedaardheid dan honderd anderen in zyne plaats getoond zouden hebben, wendde hy zich tot zyne party, en zeide: ‘Burger! als wy duëlleren, baat zulks niemant. Gy beweert van my beledigd te zyn: het is mogelyk dat my in de drift een onbedacht woord ontgaan is; maar wy waren beiden verhit, en het onrecht is ten minsten van wederzyden gelyk.’ - ‘ô! Hy haalt zyn woord te rug, hy is bang!’ riep men van alle kanten. - ‘Neen, burgers!’ zeide favelle, ‘ik ben niet bang; en zo min als ik het een schande reken het leven te beminnen, zo min vrees ik toch ook de dood niet. Thans, burger! moeten wy vechten.’ - ‘Bravo!’ riepen de omstaanders. - ‘Dierhalven morgen ten agt uuren?’ - ‘Zo als gy het goedvindt.’
De seconden kwamen overéén, dat beide partyen in een Koffyhuis in de Champs Elisées by elkander zouden komen. Men koos pistoolen.
Favelle kwam het eerst op de strydplaats, vast besloten om - niet te vechten. ‘Zou ik om eene kleinigheid, om de laffe spotternyen van eenige melkmuilen te ontwyken, my in gevaar stellen zelf gedood te worden, of een' jongman om te brengen, die anders van eene goede opvoeding schynt te zyn?’ Men las dit besluit op zyn gelaat, toen de seconden, niet twee, zo als afgesproken was, maar tien, aankwamen. Hy wilde spreken; men fluisterde elkander in het oor, men zeide half luid: ‘Hy vecht niet!’ Dit bragt hem in woede, hy greep de pistool, de schreden wierden afgemeten, men schoot. Favelle bleef onbeschadigd; maar zyne party waggelde op zyde, en viel, zonder eenig geluid te geven, dood op den grond; de kogel had het hart getroffen.
Favelle werpt de pistool weg, geeft een' gil, en, hoe zagtzinnig hy ook gewoonlyk ware, braakt hy vervloekingen tegen de omstaanders uit; met moeite bewegen dezen hem om zich te verwyderen, terwyl zy hem beloven, den geblevenen niet te zullen verlaten, maar alles te beproeven om te zien of 'er nog eenige hoop tot redding overig is. Eindelyk waggelt hy naar het Bois de Boulogne. Misdaad en moord schynen op zyn gelaat getekend te zyn.
Hier ontmoette hy zyn' huiswaard, den burger durand. De eerlyke man had gehoord, dat favelle heden duëlleren zou. ‘God zy gedankt, dat ik u nog vinde, en misschien een ongeluk verhoeden kan!’ - ‘Wie spreekt met my?’ - ‘Uw