Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Herdenking aan den zesden van wynmaand deezes jaars 1799.
| |
[pagina 544]
| |
voortpeinzen op een onderwerp, wel hoogst belangryk, maar omgeeven met duisterheden, en steeds gepaard met de onzekerheid van den Krygskans in een Gevegt, waar van misschien het lot myns Vaderlands afhangt? - Zal ik my begeeven in de woelingen der Stad, zints weinige dagen zo zeer verdubbeld, door het te rug trekken onzer Legermagt, en als in een Wapenplaats herschaapen? - Zal ik ooggetuigen weezen van den herwaards gebragten Krygsvoorraad, die een mogelyk verder wyken der onzen spelt, en de woeligste tooneelen oplevert, nooit voorheen door my aanschouwd? - Zal ik my vervoegen na een of meer dier plaatzen, in welke de Nieuwsgierigheid zamenschoolt, en op tydingen aast; deeze van eenen opbeurenden, geene van eenen omzettenden aart; doch alle vol onzekerheid, en steeds afwisselende; waar uit een maalstroom van gedagten gebooren wordt, welke den geest geen rust verleent, maar schokt en slingert als een schip op de onwisse golven? Geen van deeze ontwerpen behaagt my. Het is Rustdag - een Dag, der openbaare Godsvereering en Stichting toegewyd. - Wel verre van daar aan een dweepend denkbeeld te hegten, of den eenen dag, ren dien aanziene, boven den anderen te stellen, zal ik, misschien, in dat plegtig bedryf, in de Leeringen my voorgehouden, rust voor mynen ontrusten geest, en bemoedigende sterkte vinden, te midden van de zwakke vlaagen, welke my bestormen. Meermaalen heb ik, in andere gevallen, het troostende, het opbeurende, het onderstuttende van dit bedryf mogen ervaaren. - Dit beproefd - Niet moeilyk viel myne keuze, by welk een Leeraar ik my te vervoegen had, met een vry zeker vooruitzigt, dat ik het bedoelde einde, zo het aan my niet haaperde, zou bereiken. - Meer dan gewoon was het Kerkgebouw met Toehoorderen opgevuld; zo verre ik kon naagaan, was gezette ernst op aller gelaat geprent. De aangeheeven Voorzang was toepasselyk op de Tydsomstandigheden. Met deelneeming kon elk waar Vaderlander zingen. Opbeuring van mynen verslaagen geest was het gewenschte gevolg. Hoe zeer ook de Voorafspraak des Leeraars, de Tydsomstandigheden met gepaste kleuren schetzende, myne ontroeringen op nieuw deed gaande worden, strekte dezelve tevens ter bemoediging; en ik verheugde my over het genomene besluit, om troostgronden in eene Godsdienstige Vergadering te zoeken. Geheel het Voorgebed was dat eens Voorgangers, die naar de gelegenheid des tyds bidt, en geen sleurig gebed uitboezemt, waar by de geest koel en onaangedaan blyft; manlyke ernst, eerbiedige Godsvrugt, hartlyke deelneeming in de groote zaak des Vaderlands, verre verwyderd van onchristlyke haatlykheden, was de toon, dien ik met myne verzugtin- | |
[pagina 545]
| |
gen volgde en paarde. Opgeruimd- en geschiktheid om 's Mans voordragt in zyne Leerreden aan te hooren, was het gelukkig en by my gewenscht gevolg. De Textwoorden, het daar uit ontleende Onderwerp, droegen blyken van eene verstandige en Godsdienstige keuze, en de behandeling was alleszins zodanig, dat ik de bedoelde stichting wegdroeg, en my gesterkt vond door de Opbeuringen, welke rechtschaape Godsdienst, in tyden van druk en rampspoed, schenkt. Immers dit was de treffende Hoofdzaak, door den Leeraar voorgesteld en aangedrongen op eene wyze, die, door medewerking der tydsomstandigheden, eene nieuwe kragt ontving; schoon de Leeraar, zeker met voordagt, geene dan wenken gaf, op den tegenwoordigen toestand slaande. Zo gesticht en bemoedigd, deelde ik met de vergaderde menigte in de Dankzegging en Naabede, die het treffende, hartroerende en bemoedigende hadden, 't welk myn nu tot kalmte gebragte geest verlangde, en versterking vondt in den gepasten Naazang. Mynen tot rust gebragten geest wilde ik niet onmiddelyk blootstellen aan de stoorenissen van den dag, die rondsom my heenen waarden. Een uur, in eenzaamheid en overpeinzing van het gehoorde doorgebragt, versterkte de opgedaane troostgronden. Met deeze overpeinzingen gewapend, waagde ik het te verneemen, of, deeze Dag een Dag des Stryds was, en hoe het geschaapen stondt. - Welhaast hoorde ik de verwilderdste tydingen, en bevond my in een zee van onzekerheid, waar van de baaren zo hoog liepen, dat ik, om door dezelve niet overstelpt te worden, noodig, hoogst noodig had, alle de opgedaane sterkte van geest byeen te zamelen. ô! Hoe zeer kwamen my dezelve te stade, toen ik, met de menigte ter Stadspoorte uitgetoogen, geen scherp luisterend oor behoefde op te zetten, om het gebalder des Geschuts, en soms ook het scherp geluid van klein Geweer, te hooren. - Ontzettend tydstip, onder den lommer van dat geboomte, waar ik zo menigmaal de stilste wandelingen deed, bekoord door de Veldgezigten, en gestreeld door den zang der Vogelen! Het Duin kaatste het donderend geluid met hollen wedergalm te rug. Dat ontzettend geluid nadert, wordt onderscheidener hoorbaar, ten gewissen teken dat de Vyand doordringt en veld op onze Legermagten wint. - Hartbeklemmende oogenblikken! te beklemmender door de gesprekken, die men hoort, door de ontstelde weezenstrekken, die men aanschouwt - terwyl zommiger vergenoegd gelaad een wending van gedagten veroorzaakt, die de onaangenaame gewaarwordingen op dat tydstip verdubbelt. | |
[pagina 546]
| |
Best oordeelde ik, dit tooneel te verlaaten, en myn huis voor eene poos te kiezen. - Myne Huisgenooten verbeidden, vol ongerustheids, myne wederkomst. De medegedeelde tydingen, zo verre van opbeurende te zyn, verwekten lustbeneemende kommervlaagen. Met den opgedaanen voorraad van troostgronden poogde ik my zelven en myne Huisgenooten op te beuren. Dit gelukte boven myne verwagting. Met dit alles was myn kommer zo groot, dat ik, hoe zeer door nieuwsgierigheid aangespoord, in twyfel hing, of ik, tot nadere kundschap, en om uit die drukkende onzekerheid gered te worden, my weder uit zou begeeven. - Onder dit peinzen komt een verpligtend Vriend my verzekeren, dat het geluid des Geschuts, 't geen wy buiten hadden hooren naderen, week. - Bemoedigend berigt! uit den mond van een waarheids-vriend, uit den mond van een oorgetuigen, die my uitnoodigt en opwekt, om, gelyk ik de aannadering des ontzettenden Krygsgeluids gehoord had, ook het verwyderen te verneemen. By het moedgrypen was het besluit, om derwaards te gaan; genomen. Door den woeligen drom van Krygsvolk, van gewapende Burgers, van Vrouwen die het Leger volgden, van aangevoerden Krygsvoorraad, bereikte ik de Stadspoort, en vond buiten dezelve eene Schaar van Burgers en Burgeressen, wier hoofdzaak luisteren was, en over het gehoorde elkander te onderhouden. - Met welk eene verrukking hoorde ik het veel verder gebalder des Geschuts; toevende, was het verflauwen kenbaar te bemerken. Inkomende tydingen, schoon verward, waren eenpaarig geruststellende. Aankomende wagens met gekwetsten leverden een ontzettend gezigt op van het gebeurde op deezen gedenkwaardigen dag. Maar zekerheid, wegens den uitslag, was verre te zoeken; schoon de waarschynlykheid van eenen gunstigen voor den Vaderlande aangroeide. De vallende avond deedt my t'huiswaards keeren. Familie-omstandigheden noodzaakten my daar alleen te toeven. - In stille eenzaamheid bepeinsde ik het gebeurde van dien dag, in tobbende onzekerheid gesleeten. Hoop en vrees wisselden elkander af. Het opgeslaagen oog kon niet nalaaten een blik te werpen op de Vaderlandsche Prentverbeeldingen aan den wand, twyfelagtig of zy zouden moeten afgenomen worden, of kunnen blyven hangen. - Eene noodzaaklyke bezigheid verrigtte ik met moeite. Te midden van dezelve komt eene myner Dienstboden t'huis. Zy treedt met een vergenoegd gelaat myne kamer in. Ik vraag de rede van die opgeruimdheid, welke zich zo kennelyk tekende. Zy verzekert my dat de Overwinning aan onze zyde en de Vyand daadlyk aan het wyken was! - Op myne betuigde onge- | |
[pagina 547]
| |
rustheid, of zy ook te vaardig het oor geleend hadt aan gunstige tydingen, gaf zy my eene verzekering van het tegendeel, met zo veel blyks van egtheid, dat ik niet langer mogt twyfelen, of zy hadt de waarheid gesprooken, my een geruststellend en bemoedigend nieuws aangekondigd. Onmogelyk was het my, het traag aangevangen en niet vlottend werk voort te zetten. Ik wil myne Vrouw en Familie het aangenaame nieuws onverwyld mededeelen. Blydschap gaf my vleugelen. Onder den weg hoor ik niets dan verzekeringen van 't geen ik vernomen had. Het huis, waar ik de Blymaar wilde brengen, bereikt hebbende, kwam ik te laat om de aankondiger te weezen. Men wist dezelve; men wist meer, en met de volkomenste zekerheid. Welk een verrukkend oogenblik! Hoe vergenoegd was de beete, op den avond van dien in zo veel onrusts gesleeten dag! Stille, maar vuurige Dankzeging klom ten Hemel. Vol vertrouwen op diens hulpe, beloofde ik my een geruster nagt, dan my in lange was ten deele gevallen. - Kon ik nalaaten vooruitzigten te vormen, streelende voor myn Vaderlandlievend harte? Mogten die de plaats niet inneemen van slaap verdryvenden kommer? Hoe herinnerde ik my, met troostryke toepassinge, veele der meer algemeene voorstellen, ten dien dage, by het openbaar Godsdienstig onderwys, gehoord, naagedagt en met toepassing overpeinsd! Zorgzagtende denkbeelden mogt ik vóór den nagt mynen Huisgenooten mededeelen. Scherp luisterende aandagt was op elks gelaat geschilderd, wanneer ik, ter ontvouwinge van dezelve, sprak, en een dag, met zo veel kommers aangevangen, met zo veele angstvallige vlaagen doorgebragt, mogt besluiten met vertrouwen inboezemende lessen. My dunkt, en ô! dat dit voorgevoel my niet bedriege! dat deeze gewonnen, en langen tyd zo hachlyk staande Veldslag het voorspel is van eene volslaagene overwinning; dat eens, op dat ik hier de Dichtregels afschryve van antonides, in zyn heerlyk Dichtstuk Bellone aen hant,
De Londenaer, zoo wyt ons in het oog gezeten,
Daer hy de Noortzee kan met bei zyn armen meten,
En overreiken, met ontzachelyke hant,
Van zyn krytrotsen af, op 't Schevelinger strant,
Ons lang benydde, en zocht zyn magentheit te styven
Met Neêrlants ondergang,
een diep treffend berouw hebbe van zyne kostbaare, zo veel verdelgende, en op stroomen bloeds te staan komende, voorbeeldlooze Landing op onze Kusten; dat zyne schandvolle aftocht den trots der Landinge evenaare! Dan zullen alle | |
[pagina 548]
| |
rechtschaape Vaderlanders, om weder met dien Goesschen Dichter te spreeken,
Door 't mommen heenen zien der geblankette logen;
Afzondrende als een pest de vrienden om gewin.
Geveinsde vrientschap is een dubble vyandin.
Mogt die dag eenmaal, mogt dezelve binnen kort, aanbreeken! Mogt de Vaderlandsche grond eerlang gezuiverd worden van 't geweld, daar op aangeschonnen, met een euvelmoed, waar van de Geschiedenis geen of naauwlyks een voorbeeld geboekt heeft. Mogten de gevangene Engelschen en Russen, die ik kortlings in Haarlems wallen zag binnen brengen, de voorboden zyn van meer Overwonnelingen! - Ja, de laatste nieuwsmaar, deezen avond gehoord, is, dat wy welhaast dit voor den Vyand vernederend schouwspel eener menigte Gevangenen zullen herhaald zienGa naar voetnoot(*)! |
|