Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 513]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Bedaardheid van geest, op menschkundige en Godsdienstige gronden aangeweezen.
Hy zal van geen kwaad gerugte vreezen - zyn hart is
vast, vertrouwende op den heere.
psalm CXII:7.
(Naar het Engelsch.)
Bedaardheid van geest, te midden van de veelvuldige toe- en tegen-vallen, die gestaage wisselingen des menschlyken leevens, zal elk bedagtzaame, inzonderheid ten deezen dage, zo vol beroerings, erkennen, is eene der grootste zegeningen, welke wy op aarde kunnen verlangen, en derzelver bezit moet voor eene paarle van onschatbaare waarde gerekend worden. En zeggen wy niet te veel, als wy voluit verzekeren, dat deeze alleen het deel kan weezen van den Man, die, op Godsdienstige gronden, een deugdzaam leeven leidt, aan zyne verpligtingen en betrekkingen tot god en den Naasten beantwoordt, en zich van het Zelfbestuur, naar behooren, kwyt. Die Bedaardheid van geest te verkrygen en te bezitten, is een staat, waar op de wenschen, bedoelingen, en poogingen, van den verstandigen, den braaven, en den Godsdienstigen, uitloopen. Het gros des Menschdoms verbeeldt zich, dat die hoogst schatbaare Bedaardheid gereedlyk te verkrygen is, door Lieden met ruime schatten bedeeld, of ten minsten in onbekrompen staat leevende; als welke de bezitters, huns agtens, boven alle gewoone stoorenissen deezes wisselbeurtigen leevens verheffen. Dat zulks eenigzins daar toe medewerkt, kan niet ontkend worden. Armoede, bekrompene leevensomstandigheden, stemmen met die Bedaardheid niet wel zamen. Verstooken te weezen | |
[pagina 514]
| |
van zodanige middelen, als voegen aan den rang, welken wy in de maatschappy bekleeden; bezwaard te zyn met kommer, om elken dag, die aanbreekt, voegelyk ten einde te brengen; in stede van onderstand te verleenen aan een Huisgezin, 't welk het oog ten onderhoud op ons geslaagen houdt, zich omringd te vinden van het gebrek, 't geen 't zelve lydt: zyn omstandigheden, welke niet kunnen nalaaten een gevoelig hart, op het diepst, te treffen. Maatregels, derhalven, te neemen, om, door wettige middelen, een toereikend bestaan op deeze wereld te hebben, is wys, voegelyk, en pligtmaatig. Geheele verwaarloozing onzer zaaken, en onverschilligheid ten aanziene onzer tydlyke omstandigheden, is, meest altoos, het gevolg van de eene of andere ondeugd of dwaasheid. Dan ik moet hier by herinneren, dat het verkrygen van Rykdom geen zeker middel altoos is om tevens Bedaardheid van ziel te verkrygen. Belemmeringen en kwellingen vergezellen vaak den Rykdom: eene langduurige en veelvuldige ondervinding heeft met de onwederspreekbaarste lessen geleeraard, dat de Bedaardheid van geest, welke ik hier bedoele aan te pryzen, niet altoos by de Veelvermogenden, ten aanziene van tydlyke middelen, gevonden wordt. Ja, tot hoe hooger stand in deeze wereld de menschen opklimmen, hoe meer zy zich in aanzien en magt onderscheiden, hoe verder zy zich vaak van inwendigen Vrede verwyderen. Het tooneel der wereld levert zo veele voorbeelden op van jammer en elende in de hoogere leevensstanden, dat het volstrekt noodloos is, hier van iets meer dan deezen enkelen herinneringswenk by te brengen. Overzulks als eene beweezene waarheid aanneemende, dat het enkel bezit van de zogenaamde Geluksgoederen deezer wereld den mensch niet waarborgt voor Bedaardheid van geest, moeten wy omzien na andere gronden om dezelve op te vestigen. Wy moeten onderzoeken, of 'er een regelmaat des Gedrags kan worden aangeweezen, die, onafhangelyk van uitwendige omstandigheden naar deeze wereld, strekt om het hart zorgzagtende geruststelling te verschaffen, en dat geen te schenken, waar na de begeerte des Streevers na Bedaardheid van geest zich uitstrekt. Een eerste algemeene raadgeeving is, dat wy ons de trekken eigen maaken van een Character door david geschetst, als hy van den Man zingt, die opregt wandelt, | |
[pagina 515]
| |
geregtigheid werkt, en met zyn harte de waarheid spreekt. Van zulk een Man mag men met hem zeggen: die deeze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheidGa naar voetnoot(*). Zo groot is de kragt des geweetens in elken menschlyken boezem, dat de herinnering van misdryven nooit nalaat de Bedaardheid van geest te verdryven. Men mag zich ten vollen verzekerd houden, dat hy, die zynen Naasten te kort doet, die den onschuldigen ten valstrik strekt, die het toevertrouwde pand verdonkert, of zynen vriend verraadt, nooit een geruste ziel met zich zal omdraagen. Zyne snoode verrigtingen dringen zich, zyns ondanks, aan zyne herdenking op. - Om Bedaardheid van geest te derven, is het niet noodig een Snoodaart, in den volstrekten zin diens woords, te weezen. Neen. Het bezef zelfs van een dwaas en beuzelend gedrag, van een leeven in bedryfloosheid gesleeten, baart hartkwelling. - Dat hy, derhalven, die na Bedaardheid van geest streeft, zich bovenal bevlytige om onberisplyk te leeven. Gerust zal hy, naa een welbesteeden dag in het voldoen aan zyne Pligten, zyn hoofd in kalmte nederleggen: terwyl een genoeglyk gedenken, van nuttig voor zichzelven en anderen geleefd te hebben, hem zagtlyk doet insluimeren. Zulk een gedrag, dit mogen wy, in de tweede plaats, aanmerken, schenkt hem een nederig vertrouwen op de gunst van god. Zonder gebreklykheden en te kortschietingen brengt niemand zyne dagen door. De Godsdienstige Man zal, gevolglyk, als noodig tot zyne geruste Bedaardheid, houden een grond van Hoope op de Godlyke Genade en Vergeeflykheid. Deeze schenkt hem de waare Godsdienst; hier van wordt hy door de Leer van jesus christus verzekerd - verzekerd, wanneer onze denkbeelden van den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst gezond en zuiver zyn, vry van alle smetten des Bygeloofs, wiens angst aanjaagende verschriklykheden, de ziel van zwakke en niet wel onderweezene gemoederen vermeesterende, 't geen zy voor Godsdienst neemen, in een bron van elenden doet veranderen. - Daarenboven is het noodig, dat wy in staat zyn ons vertrouwen op god te stellen, niet alleen als onzen toekomenden Regter; maar als den tegenwoordigen Bestuurder der menschlyke zaaken. | |
[pagina 516]
| |
Zo onvast en wisselvallig is de voortduuring van alles wat ons de wereld kan schenken, dat hy, die geene gronden van vertrouwen heeft op den Opperbeschikker der gebeurtenissen en lotgevallen deezes leevens, in veele gevallen, ongerust, verslaagen, moet weezen. Hy alleen bezit eene vaste Bedaardheid van geest, die, te midden van alle de wisselbeurtigheden deezes leevens, met een vol betrouwen het oog gevestigd houdt op den Alvermogenden Opperregeerder, onder wiens bescherming hy zich veilig rekent. In de Vreeze des heeren, luidt daarom salomo's nadenkenswaardige Spreuk, is een sterk vertrouwen; hy zal zynen Kinderen een toevlugt weezen.Ga naar voetnoot(*). Het gemelde wyst ons aan de eerste en weezenlyke grondslagen van Bedaardheid des geests: zonder deeze kan dezelve geen plaats hebben. Maar, wordt zy altoos met dezelve gevonden? De ondervinding geeft op deeze vraage een ontkennend antwoord. Zy doet ons Menschen kennen, wier beginzels, wier zedelyk gedrag, over 't algemeen, onberisplyk zyn, en die op eenen grooten afstand zich van Bedaardheid des geests verwyderd vinden: een toestand, veroorzaakt door onvergenoegdheid van aart, door stugheid van zeden, en andere dergelyke tegenwerkende oorzaaken. Het is, overzulks, noodig, daar op agt te geeven, en van dien kant hulpmiddelen aan te voeren, om te wege te brengen, dat Godsdienst en Deugd haare kragt ten vollen uitoefenen, in Bedaardheid van geest te wege te brengen. Hier over zal ik, als een doorgaans min in agt genomen stuk, nu voorts myne bedenkingen en raadgeevingen aanvoeren. In de eerste plaats zal grootlyks kunnen dienen, agt te geeven op het aankweeken van ons Verstand. Een voorraad van nuttige kundigheden en denkbeelden verschaft een groot voordeel ten genot van Bedaardheid van geest. - Ik wil, dit beweerende, niet, dat een ieder zich moet toeleggen om een geleerde te worden. Dit zou de dwaasheid zelve weezen. Veeler leevenstoestand gedoogt zulks niet; anderen vinden 'er geen smaak altoos in. Alles, wat ik bedoel, komt hier op neder, dat een ieder, die een leeven vol Bedaardheid des geestes wenscht te leiden, zo veel hem mogelyk is, door middel van waarneeming, van leezen, en van overdenken, zich een voorraad van nuttige denkbeelden verzamele. In | |
[pagina 517]
| |
eene ziele, van die verstandigheid ontbloot, woont zeldzaam Bedaardheid. Die ruimte loopt dan gevaar van aangevuld te worden door laage lusten en driftopvolgingen: terwyl de ziel des wyzen, om zo te spreeken, een Koningryk op zichzelve uitmaakt. In uuren van zwaargeestigheid vindt hy altoos hulpmiddelen in zichzelven, waar toe hy, te zyner opbeuringe, toevlugt kan neemen. Naardemaal 'er veele gevallen zyn, waar in uitwendige omstandigheden geen vermaak aanbrengen, is het alleen, dat een mensch met zelfgenoegen zyne dagen kan slyten, door in staat te zyn om het te laaten aankomen op 't geen zyn eigen geest hem verschaft. Ten zelfden einde mogen wy, in de tweede plaats, aanpryzen, steeds zorg te draagen, dat wy behoorlyke bezigheid hebben om onzen tyd aan te besteeden. Geregeld vlytbetoon en arbeid, met tusschenpoozen van rust, is misschien de meest aanleidelyke leevensomstandigheid, om ons Bedaardheid van geest te schenken. Byaldien onze Leevensstand ons niet van zelve tot werkzaamheid roept, zal het hoogst dienstig weezen, 'er ons op toe te leggen om ons iets ten doele voor te stellen, waar op onze aandagt zich vestigt. Ontspanning van den strak gespannen boog der bezigheden is noodig tot herstel der veerkragt. Maar indien ontspanning in volslagene ledigheid verandert, wordt dezelve, in eene zeer hooge maate, strydig met de zo wenschlyke Bedaardheid van geest. Elk mensch is, uit hoofde zyner natuure, meer of min tot een werkzaam leeven gevormd. In eene ziel, die geheel in een staat van rust is, en geen voorwerp heeft, 't welk haar tot werkzaamheid aandryft, zal, in stede van zelfgenot, eene geduurige kwyning plaats grypen, die niets dan elende baart. Het leeven vervuilt, in zulk eenen staat, gelyk een stilstaande waterpoel, en de Mensch wordt zichzelven ten last. Niemand kan het gezegde derwyze opvatten, dat ik hier mede geweldige en gevaarlyke najaagingen wil aanpryzen, geschikt om allen, die 'er zich aan overgeeven, te belemmeren en te verwarren. Het straalt elk in 't ooge, hoe verre vervreemd deeze zyn van een staat van Bedaardheid. Maar, in den doorgaanden loop van een gerust en gemaklyk leeven, zou ik ieder aanraaden, dat hy zich zeker bepaald einde voorstelde, eenig voorwerp koos, 't welk de ziel in werkzaamheid houdt, en opene tydvakken opvult. Aan dit oogmerk kan beantwoorden elk onschuldig voorwerp, schoon | |
[pagina 518]
| |
op zichzelf beschouwd van geene groote aangelegenheid. Het is beter voor de ziel, in eenige bepaalde daar aan gegeevene rigting te werken, dan, als 't ware, altoos te dobberen in een ledig ruim. Maar, omtrent welke voorwerpen wy ook werkzaam mogen weezen, is het een allerweezenlykst vereischte, om Bedaardheid van geest te verkrygen en te behouden, dat wy, in de derde plaats, leeren onze Gemoedsdriften bestuuren. Deeze zyn, in de meeste gevallen, de Verstoorsters van onze rust. Hoe noodzaaklyk de driften ook mogen weezen, om onze ziel in werkzaamheid te brengen, zullen zy, nogthans, in geene behoorlyke onderdaanigheid aan onze Rede gehouden, binnen korten tyd, alles in verwarring brengen. Driften, welker opvolging uitloopt op boosaartigheid en rustverstooring der Maatschappye, strekken eigenaartig om kwelling en onrust te berokkenen. 't Is naauwlyks noodig, met één woord te vermaanen, dat wy niet moeten gedoogen dat zy het hart vermeesteren. Noodzaaklyker zal het waezen, aan te wyzen, dat zelfs die Driften, welke men van eenen onschadelyken aart agt, en gevolglyk in deugdzaame gemoederen kunnen huisvesten, wanneer zy geheel den meester speelen, oorzaak kunnen zyn om de Bedaardheid van geest te stooren. Dat, gevolglyk, een ieder, die prys stelt op het bezit van dien schat, zich bevlytige op gemaatigdheid en op zelfbestuur, ook ten opzigte van Driften, die een schoon en behaagelyk voorkomen hebben. Ieder oplettende zal by de proeve, meer of min, weeten, dat de voldoening van dezelve geene vergoeding verschaft voor de aanhoudende slaaverny, waar in zy den mensch brengen, als zy tot ongemaatigdheid overslaan. Voorts is dit Zelfbestuur hoogst noodzaaklyk in alles, wat betrekking heeft tot onze hebbelyke geaartheid. Zelfs in die gevallen, waar het niet aankomt op sterke Driften, zyn die mindere Gemoedsbeweegingen, welke onze gesteltenis beroeren, door derzelver veelvuldig wederopborrelen, genoegzaam om allen zelfgenot te vergiftigen. De mensch, die verlangt eene bedaarde zielsgesteltenis te bezitten, moet bovenal zich toeleggen om eene zagtaartigheid van gemoed aan te kweeken. Bovenal is het zyne zaak, zich daar op toe te leggen in dien ommegang, 't zy huislyke, 't zy, in wyder kring, gezellige, met welke hy het meest te doen heeft. Wie weet niet, dat 'er duizenden gevonden worden, die, in | |
[pagina 519]
| |
't openbaar, en in staatlyke gezelschappen, geheel beleefdheid, geheel zagtaartigheid, zyn; maar die t'huis, en in den kring hunner naaste betrekkingen, botvieren aan stug- en stroefheid, en kwellende uitbarstingen. Lieden van dien stempel kunnen geene rust der ziele smaaken: want het is in den dagelykschen en gemeenzaamen ommegang, dat onze geaartheid haare kragt voornaamlyk oefent, 't zy om de Leevensrust te bevorderen, of die te stooren. Wanneer, in die omstandigheden, waar in de menschen elkander het naaste komen, zy, in stede van zagtlyk elkander te ontmoeten, tegen den anderen stooten en wryten, worden de opgewekte gevoelens van den beledigendsten en onbehaagelyksten aart. In de daad, wy mogen, als een vasten stelregel, aanneemen, dat hy, die gedoogt, dat ongeregelde driften, of een dwarsdryvende geaartheid, hem beheerschen, een vreemdeling moet weezen ten aanziene van de Bedaardheid van geest, schoon hy anderzins alles mogt bezitten, wat de wereld kan opleveren. Vergunt my, in de vierde plaats, deeze raadgeeving by de voorgaande te voegen. Verwagt nooit te veel van de wereld. Hooggestemde hoope, en wydstrekkende vooruitzigten, zyn geslaagene Vyandinnen van Bedaardheid des geests. Willigt men dezelve voorbaarig in, zy zullen gewisselyk teleurstelling ten gevolge hebben. Ja de inwilliging zelve veroorzaakt te onvredenheid wegens onzen tegenwoordigen toestand: en wie te onvrede is, kan met geene mogelykheid gelukkig weezen. Een der eerste lessen van de waare Wysheid, of van den Godsdienst, die beide uit éénen mond spreeken, is, dat wy onze verwagtingen en hoop moeten maatigen, en de reis des leevens niet voortzetten als menschen, die verwagten altoos met een voor-den-wind te zullen zeilen. Schikt uwe uitzigten naar uwen rang en staat in de wereld, en zweeft nooit, vol verbeelding van geluksbevordering, buiten dien kring. Houdt u te vrede met gemaatigde genietingen, en leert daar in smaak vinden. Weest dankbaar, wanneer gy vry moogt weezen van smerte, schoon het hoogst genot van aardsch geluk u niet ten deele valle. Weest vergenoegd, indien het leevenspad, door u betreeden, gemaklyk en effen is, schoon niet met bloemen van vermaak bestrooid. Het lot des menschlyken leevens gedoogt geen steeds aanhoudende verlustiging; en verheffing onder zyne medemenschen maakt op verre na | |
[pagina 520]
| |
niet altoos gelukkig. Bedenkt, dat in de midden-lugtstreeke de Bedaardheid des geests woont. Deeze streeft niet na die hoogte des dampkrings, waar zich de onweeren vormen; deeze kruipt niet langs den grond, waar dikwyls schadelyke uitdampingen plaats vinden. Poogt niet, by alle gelegenheden, uzelven voorwaards te dringen. Vergenoegt u zomtyds in de schaduw te wyken, en staat anderen toe, de hun voegende plaats te bekleeden. - Gy begrypt, ik geef deeze leevensregels niet aan den eerzugtigen, aan den Man, die op hoog aanzien vlamt, maar aan de zodanigen, die aan Gerust- en Bedaardheid een hooger prys toekennen, dan aan een luisterryk vertoon op het tooneel der wereld. De zodanigen wil ik desgelyks vermaand hebben, om, daar zy niet te veel van de wereld verwagten, ook geen te hooge gedagten te vormen van de zodanigen, op wier vriendschap zy zich verlaaten, en aan wier lot het hunne verbonden is door maatschappylyke of huislyke betrekkingen. Indien gy ergens volmaaktheid zoekt, zult gy u zeker bedroogen vinden; en het gevolg hiervan zal onvermydelyk weezen, verkoeling van vriendschap, en wederzin. Wilt gy troost vinden in eenige uwer betrekkingen, neemt dan uwe Medemenschen zodanig als zy zyn, en ontdekt hunne gebreken niet, dan wanneer de noodzaaklykheid zulks vordert. Gy weet, gy hebt uwe eigene; draagt de onvolmaaktheden van anderen, gelyk gy wilt dat zy de uwe zullen draagen. Gelyk niemand zonder gebreken is, zo zyn 'er ook weinigen zonder goede hoedanigheden. Kiest voor uwe metgezellen de zodanigen, die het meeste van die hoedanigheden bezitten, en waardeert hun daar mede overeenkomstig. - Om kort te gaan, trekt de beste party van de wereld, zodanig als gy dezelve vindt. Houdt altoos in 't oog, dat de staat des menschlyken leevens en der maatschappye eene mengeling is van goed en kwaad. Steeds zulk een gezigt van den staat der dingen voor oogen hebbende, zult gy altoos best geschikt weezen voor die gemoedsgesteltenisse, welke ten grondslage strekt van Bedaardheid des geests. Eindelyk wil ik hier nog, als eene laatste raadgeeving, ten aanziene van dit belangryk onderwerp, byvoegen, om, met de woelige werkzaamheden deezes leevens, voegelyke Afzondering te paaren, en u te gewennen om in haare uuren ernstig na te denken. - Ik heb, hier boven, | |
[pagina 521]
| |
de zodanigen, die in geen werkzaamen en woeligen leevensstand geplaatst zyn, aangeraaden, zich eenig doel van werkzaamheid voor te stellen, om den tyd niet te verbeuzelen, of geheel bedagtloos heen te leeven. Maar het grootste gedeelte des menschdoms verkeert in een tegenovergesteld geval. Vlytbetoon wordt van hun afgevorderd; bezigheid en zorgen dringen; werkzaamheden moeten als onaflaatend worden aangewend. Hy, die, in deezen toestand, zich steeds dieper in de wereld begeeft, kan het niet ontwyken, ruim te deelen in de woelingen en zorgen, welke de wereld staag oplevert. Te midden van woelingen, streeken, en oneenigheid, moet hy menig een ongemaklyk uur doorbrengen. Hier ontmoet hem een vyand, daar een mededinger. In het eene uur baart een verdagt vriend hem onrust, op een volgend vindt hy zich door eenen ondankbaaren getergd. - Ik wil niet, dat hy, die zich op Bedaardheid des geests toelegt, te deezer oorzaake, van alle openbaare verrigtingen afzie, en den woeligen kring der menschen ontwyke. Dit is het bedryf des Kluizenaars, niet van den wyzen en braaven Man. Bedaardheid van geest wordt, in dit geval, te duur gekogt, voor het verwaarloozen der pligten, die ons als Mensch en als Christen voegen. Ook wordt in die volstrekte afzondering van de wereld die hoogst wenschlyke Bedaardheid niet gevonden. In tegendeel, wanneer de mensch afgezonderd leeft van die bezigheden, voor welke hy bestemd is door de Natuur en de Voorzienigheid, is Zelfskwelling zyn lot, en de moeder van veelvoudige verdrietlykheden. Allerbest kan men Bedaardheid van geest zich eigen maaken, wanneer men de woelige bezigheden deezes tyds afwisselt met ernstvolle Afzondering, waar in men na het begeerlyke tragt, en zich met alle bestendige Wysheid vermengtGa naar voetnoot(*). Laaten 'er dan oogenblikken zyn, welke gy, de Wereld aan zich zelve overlaatende, aan uzelven en den Godsdienst heiligt. Opmerking en overweeging stillen de opwellingen van menigvuldige anderzins ontrustende gemoedsbeweegingen: zy plaatzen ons op eenen afstand van de woelingen der wereld. Ten tyde dat de geest anderzins zou geschokt en nedergeworpen weezen, schenkt de Godsdienst een heiligdom van veilige schuil. In de uuren van bespiegeling en Godsdienstoefe- | |
[pagina 522]
| |
ning, geniet de braave Man zich zelven in vrede. Hy bespiegelt waardiger voorwerpen, dan de Wereldschgezinde zich met mogelykheid kan voorstellen. Hy neemt een hooger character aan. Hy luistert na de stem der Natuure, na de stem van god. Uit dit heiligdom der Afzonderinge treedt hy te voorschyn, gesterkt en gehard tegen de meerdere en mindere stormen der wereld. Eene hebbelykheid hier van kan niet te zeer aangepreezen worden aan alle minnaaren van Gemoedsrust, als kragtdaadige hulpmiddels om dien hoogst wenschlyken staat te bereiken. Dit zyn de lessen, die Godsdienstige Wysheid geeft, om te leeren, voor geen kwaad gerugte te vreezen, en vast met het harte op den heere te vertrouwen. In de vroegste tydperken des leevens, zyn prikkelende aandoeningen van vermaak de éénige voorwerpen, welke wy bejaagenswaardig agten. Rustige bedaardheid wordt dan versmaad, en aangezien als het deel, eenig en alleen voor de ouden en zwakken geschikt. Eenige meerdere kennis aan de wereld, met derzelver teleurstellingen en schynvermaaken, leert bykans alle menschen, allengskens, na rust en vrede haaken. Dan niemand verbeelde zich, dat dit zegeningen zyn, die van zelve op den mensch afdaalen, zo ras hy na het bezit daar van vèrlangt. Wyd van daar. De bedagtloozen, de slegten, zullen altoos vreemdelingen blyven, ten opzigte van dit hoogst wenschlyk goed. Zy zullen steeds de speelbal zyn van elk toeval, 't welk hunnen geest ontrust, en alle bedaardheid des leevens verstoort. De drie groote Vyandinnen der door ons aangepreezene Bedaardheid van geest, zyn Ondeugd, Bygeloof, en Ledigheid. Ondeugd, die de ziel in gestaage onrust houdt, door de woeling der laage driften - Bygeloof, 't welk den geest ontrust door schrikbeelden, die voor denzelven, in allerlei gedaanten, heenen waaren - Ledigheid, welke een overlast van zelfverveeling en onlust medebrengt. Het is alleen door het pad te volgen, 't welk de Eeuwige Wysheid heeft aangeweezen, dat wy ten heiligen tempel der Bedaardheid kunnen ingaan, en daar verblyven. Door het gebruik maaken van de aangeweezene hulpmiddelen, mogen wy, onder den Godlyken Zegen, verhoopen, dat ons leeven zo zagtlyk voort, en ten einde zal rollen, als de staat des Menschen hier op aarde gehengt. De Godloozen zyn als een | |
[pagina 523]
| |
voortgedreeven zee, die slyk en modder opwerpt, en niet kan rusten; maar het werk der Regtvaardigen is vrede en gerustheid tot in eeuwigheidGa naar voetnoot(*). De taal van onze Zededichteresse l.w. van winter, gebooren van merken, sluit niet onvoegelyk dit Vertoog. Het ongeluk ontwykt myne oogen;
De rust, myn nieuwe gezellin,
Bewaakt my door haar bly vermogen,
En laat geen felle ontroering in.
De zugt tot schuldelooze blyheid
Speelt zonder erg met gulle vryheid,
En wenscht de deugd tot speelgenoot;
Dus wagt ik, voor verdriet geveiligd,
En aan de stilheid toegeheiligd,
Het welkom uurtje van den dood.
'k Misgun den Rykdom zyn vermogen,
Noch 't Aanzien zyn verheeven staat;
Het kleed der Godsvrugt dekt myne oogen
Voor 't licht van liefde en 't vuur van haat,
Geen vrees beklemt my in haar banden;
En dreigt myn leevenshulk te stranden
Op 's waerelds ongetrouwe zee,
Geen nood, het welgegrond vertrouwen
Doet haar van verre land beschouwen,
En troost haar met een veil'ge reêGa naar voetnoot(†).
|
|