zelfs niet in uw vermogen hun verlies te vergoeden. Maar wy, wier bezittingen nog van de goedgunstigheid der fortuin afhangen, wy durven onze natbekreten oogen tot u opheffen, en uwe goedertierenheid afsmeken. Wy zyn wel verzekerd, ô edelmoedige achmet! dat onze elende te kennen en die te verzagten voor u het zelfde zal zyn. Het is deze overtuiging, die eene nederige herderin den moed geeft om haare eenvouwdige hut te verlaten, en eene onschuldige en kunstelooze bede aan den grootsten der Monarchen te richten.
ô Gy, wien ieder acht om uwe weldadigheid en deugd! leg een' enkelen dag uwe diadeem af, en begeef u, gekleed als een herder, dien niemant belang heeft om te bedriegen, buiten de grenspaalen van uw hof, en kom de elende uwer getrouwe onderdaanen zien; kom onze nederige vallei bezoeken; zie onze herders met gryze hairen hunne kudden naar de rivier geleiden. Zy hadden opgehouden te arbeiden; hunne kinderen, sterker dan zy, vervulden hunne plaats; maar uwe legers hadden soldaaten nodig, en zy hebben hunne hoogbejaarde vaders verlaten om in uwen dienst te gaan stryden en sterven. Zie deze goede gryzaards met onzekere treden voortwaggelen: het is de Oorlog, ô achmet! het is de wreede en verwoestende Oorlog, die hunne verzwakte ligchaamen van derzelver steunsels beroofd heeft.
Zie deze kleine kinderen, welker blonde hairen aan de gloeijende zonnehitte en verkoudende koelte van den regen blootgesteld zyn; hunne lippen zyn geverfd met het sap van wilde moerbeziën, die hun eenigste voedsel zyn, sedert hunne vaders de vreedzaame hut voor de oorlogsvelden verlaten hebben. Arme onschuldigen! wie zal u voortaan tegen de dieren des wouds verdedigen? wie uw teder verstand vormen? wie uwe onzekere schreden op het pad der deugd bestieren? wie uw leven beschermen tegen vergiftige vruchten?
Beschouw, achmet! deze bedroefde maar beminnelyke menigte van jonge meisjes; het incarnaat der roos is van haare wangen verdwenen, het licht haarer oogen is door een' wolk van traanen verduisterd. Zy vlechten geen kranssen meer van de schoonste bloemen. Dit lommer, waar onder hunne verliefde herders het aangenaam en treffend geluid hunner speeltuigen deeden weêrgalmen, is thans droevig en eenzaam. De helsche Oorlog heeft haare minnaars, haare bruidegoms, weggerukt; zy zuchten, en geen een is gebleven om haar hart te vertroosten.
Wend uwe oogen hier heen, en beschouw, zo gy dit gezicht verdragen kunt, deze nog ongelukkiger vrouwen. Zy waren voorheen de gelukkige echtgenooten van tedere en arbeidzaame mannen. De stille tevredenheid woonde in haar hart, en eene wettige liefde was voor haar eene bron van zuivere en onvermengde vermaaken. Maar thans, welk eene droevige verandering! Zy leven, om onophoudelyk den angst te ondergaan van