Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerichten van de colonie Sierra Leone.Zoo verre de Jaarboeken reiken, heeft nooit eene Volkplanting een edeler oorsprong en een weldaadiger doel gehad, dan die, welke van een Engelsch Koophandel-gezelschap op de Westkusten van Noord-Afrika, in het, naar de Rivier van gelyken naam benoemde, District Sierra Leone, ondernoomen is. Reeds lang is het bekend, dat een gezelschap van waardige en welgestelde mannen in Engeland zich, met inspanning van alle hunne krachten, en met opoffering van een deel van hun vermoogen, tot het vaste besluit en tot de uitvoering van het plan vereenigde, om de Natie tot de afschaffing van den haatelyken, de menschheid ontëerenden, Slaavenhandel te doen besluiten. Aan het hoofd derzelven waren, Wilh. Wilberforce, Granville, Sharp, Thom. Clarkson, en anderen. Met hun deelde in de eer van de eerste pooging, ter uitvoering van dit menschlievend plan, nog een tweede Gezelschap, dat de verdere ontdekking van dat waerelddeel, en naauwere verbintenissen met hetzelve, ten oogmerke hadt. Eindelyk kwam | |
[pagina 487]
| |
hier nog een derde by, dat uit geleerde en voornaame Zweeden en Engelschen van de zoogenaamde nieuwe Jerusalemsche kerk, dat is, van de Swedenburgsche secte, bestond, welken de zedelyke en godsdienstige beschaaving der bewooners van het binnenste van Afrika met de voornoemde bedoelingen wenschten te vereenigen. Onder hun bevonden zich eenige voortreffelyke natuurkundigen, leerlingen van Linnaeus en Wallerms, die zich te gelyk van hunne deelneeming in deze ontwerpen, en daadelyke medewerking, een aanmerkelyk gewin voor hunne weetenschap voorstelden. Op deze wyze is het Gezelschap voor Sierra Leone, (The Sierra Leone Company), ontstaan, dat te Londen gevestigd is, en van tyd tot tyd in een Coffy-huis (Paul's Head Tavern in Cateaton street) byeenkomt, om over de inkomende berichten beraadslaagingen te houden, en besluiten te neemen. Het edele oogmerk van het Institut is alzoo: ‘midden onder de Negervolken eene op gerechtigheid gegronde Volkplanting en Koophandel op te richten, geene landen of menschen te rooven, by wyze van koop een streek gronds magtig te worden, geenen slaavenhandel te dryven, noch in hun regtsgebied te dulden, Europische en Afrikaansche producten te verruilen, ontdekkingen voor de Natuurkunde en Aardrykskunde in het binnenste van Afrika te doen, uitlandsche producten daarheen te verplanten, de Negers te beschaavenGa naar voetnoot(*).’ Deze gantsche onderneeming verdient de goedkeuring van ieder menschenvriend, en wordt van de Engelsche regeering op het krachtigste ondersteund. Door deze ondersteuning werd in 1787, met de onkosten van eenige duizend ponden, welke, door inteekening van een aantal Edelen, te samen gebragt waren, de eerste inscheeping van Colonisten op Sierra Leone gereed gemaakt. Het waren eenige honderd arme, grootendeels | |
[pagina 488]
| |
in Londen bedelende, Negers, die te vooren in Amerika, of op de Vloot, gediend hadden. Maar een groot deel derzelven stierf reeds op de reize, en een ander werd kort na de landing vermist. Ruuwheid, onmaatigheid, voornaamlyk in 't gebruik van rum, afkeer van landarbeid en beschaaving, waren de oorzaaken van dit tweeërlei verlies. Men zocht dit verlies van menschen door herhaalde zendingen te verhelpen, en was onvermoeid in den stryd tegen byna onoverkomelyk schynende zwaarigheden. Eindelyk kwam in 1792, en nog meer in 1793, de vrye Volkplanting op Sierra Leone tot stand. De inwendige inrichting derzelve is volkomen overeenstemmend met de grondstellingen, die een van de bovengemelde Zweedsche Geleerden, in een byzonder geschrift, uit beredeneerde gronden en ondervindingen afgeleid en ontwikkeld heeftGa naar voetnoot(*). Eenige wenken, die hy over de vorming van zulk eene Volkplanting tot menschelykheid en Godsdienst geeft, moogen hier ter regter plaatze bygebracht worden. ‘Het geluk en de vastheid van eene maatschappy rusten alleen op de deugd der byzondere leden, waaruit zy bestaat; en, wanneer geene vreemden daar invloed verkrygen, zoo zal de voortduuring of wasdom der maatschappy afhangen van de nieuwe geslachten, welke van tyd tot tyd medeleden derzelve worden. - De geest neemt de duurzaamste indrukken en gewoonten, geduurende den tyd der minderjaarigheid des menschen, aan. De opvoeding der jeugd is bygevolg eene zaak van het hoogste gewicht voor iedere maatschappy. Zy zal deswegens, naar myn oordeel, een byzonder deel van het bestuur eener nieuwe Colonie uitmaaken. - Tot onderricht van de kinderen der Colonisten of der inboorlingen, aan welken men goede zielsvermoogens of eene geneigdheid tot de weetenschappen ontdekt, moet men noodzaakelyk schoolen oprichten. Uit eigene ondervinding schynt het my toe, dat by de Colonien een soort van vaderlyke opvoeding moet plaats heb- | |
[pagina 489]
| |
ben, en dat by jonge Colonisten hoofdzaakelyk op leezen, schryven, rekenen, grondstellingen van den Godsdienst, en handwerken, moet gezien worden. Om de beschaaving der inboorlingen te bevorderen, moest ieder Colonist de vorming van twee Negerkinders, zoowel wat het lichaam als de ziel betreft, op zich neemen, welke dan, op zekere door de wet vastgestelde voorwaarden, tot leerlingen behoorden aangenoomen te worden. Deze leerlingen moesten, op bestemde tyden, in tegenwoordigheid van hun, die het opzicht over de opvoeding hebben, geëxamineerd worden; de laatsten konden dan bevoegd zyn, om ze naderhand voor meerderjaarig te verklaaren, en van dien tyd af zouden zy dan in alle rechten van de medeleden der Societeit kunnen treeden. Op deze wyze zou een klein aantal van Colonisten den Staat, in weinige jaaren, goede medeleden uit de Negers-leden verschaffen, welken in het Christendom onderricht, en aan geregelde zeden en dagelykschen arbeid gewend waren, en die weldra den smaak voor kennis en werkzaamheid onder hunne landslieden zouden verbreiden. Het ware te wenschen, dat men ergens in een vruchtbaare streek eene school voor de inboorlingen van Afrika oprichtte, die men meer met de beärbeiding van ruuw werk moest bezig houden, dan met handwerken en handel. Op zulk eene school konde men Negerkinders zetten, en ze daar tot eenen zekeren ouderdom aan een werkzaam en gemeenschaplyk leeven gewennen, en dan weder tot de Colonie laaten te rug keeren, zoodra zy op die wyze tot de bovengemelde leerjaaren voorbereid waren. Beschouwende en beoefenende Godsdienst moest hun te gelyk ingeboezemd worden, en alle hunne werkzaamheden van lichaam en geest moesten de echte zedelykheid, en waare nuttigheid voor het burgerlyke leeven, ten doel hebben. Op deze wyze zouden hunne verstandsvermoogens zich van tyd tot tyd ontwikkelen; oefening zou op de beschouwing, en het dadelyke arbeiden op onderricht volgen. Byzonder moesten den kinderen, naar myne gedachten, niet alleen de algemeene grondstellingen ingeboezemd worden, maar ook de dadelyke handgreepen by de beärbeiding van het land, by de vervaardiging van tegelsteenen, by het bouwen van huizen, en by de meest gewoone en noodwendigste hand- | |
[pagina 490]
| |
werken Door zulken leevensloop zouden zy naar het oogmerk der Societeit gevormd worden; en hierdoor zou ook eene grootere zedigheid en bruikbaarheid, dan door de uitmuntendste onderrichtingen, verbreid worden. Geleerde kundigheden moeten dan uit dit plan niet uitgeslooten worden; doch toont de leerling geene buitengemeene bewaamheden, en eene meer dan gewoone neiging tot de weetenschappen, zoo zoude ik hem maar alleen tot het leezen, schryven en de eenvoudige rekenkunde bepaalen. De Afrikaanen wenschen werkelyk om hunne kinders in Europa te laaten opvoeden. Dit blykt daaruit, omdat zy ze gaarne met dat oogmerk daar heen zenden. Gewoonlyk bevinden zich vyftig tot zeventig zulke kinders op de school te Liverpool, (die, welke naar Londen en Bristol komen, nog niet medegerekend,) om daar, gelyk zy zich uitdrukken, verstand en een helderen kop te verkrygen. Hebben zy de opvoeding in onze Europische schoolen bekomen, zoo keeren zy naar Afrika te rug, en zoeken zich daar geheel Europisch te kleeden, en ook zoo te leeven, en worden daarom ook zeer geächt van hunne landslieden. Anders worden ook met dat zelfde oogmerk veele Negerkinders naar Vrankryk gezonden. In een tyd, waarin zulke groote verschillen, onder alle klassen der beschaafde Natien, met opzicht tot de denkbeelden van God, heerschen, zou men het voor eene stoute aanmaatiging kunnen houden, wanneer ik ook myne gedachten daarover wilde voordraagen. Het zal daarom toereikend zyn, alleen dat geene by te brengen, 't geen ik in staat geweest ben, met de uiterste moeite, van de meening der Afrikaanen desaangaande byëen te zaamelen. Zy gelooven geheel alleen aan het bestaan van een God, den Schepper en Onderhouder van alles, en, om hunne gedachten te bepaalen, verbeelden zy zich God in deze of gene gestalte. Want zy schynen aan niets te kunnen gelooven, 't welk hun niet in eene zekere gedaante verzinlykt wordt. Schoon het hun nu wel dunkt, dat de Zon het zinnebeeld der Godheid is, (want zy wenden, by het gebed, hun gezicht daarheen,) zoo stellen zy zich God toch als een menschelyk weezen, of als eene menschelyke gestalte, voor, omdat zy niets volkomener en edeler denken kunnen, dan de menschen. | |
[pagina 491]
| |
Hoe ligt zal het nu niet zyn, een Volk, 't welk dus genoegzaam tot aanneeming van het Christendom voorbereid is, dadelyk tot Christenen te maaken! Alle voorslagen, die ik in dit opzicht waage aan te bieden, bepaalen zich hiertoe, om de grondleggers of bestuurders van eene nieuwe Colonie te raaden, dat zy ten uiterste werkzaame, weldenkende en deugdzaame persoonen, als eerste Colonisten, uitzoeken; verder, dat zy 'er zich op toeleggen, om vroege en geregelde huwelyken te bevorderen, die men voor den waaren grondslag van alle maatschappyelyke orde moet houden. Want de ondervinding leert, dat in de ongeregelde leevenswyze, welke noodwendig op den ongehuuwden staat volgt, de hoofdoorzaaken van de meeste wanorde liggen, waardoor maatschappyen maar al te dikwyls verstoord worden. Het overige moet men aan Gods voorzienigheid overlaaten, die alleen de harten der menschen kent.’ Men merkt reeds hieruit, dat de Godsdienstige opvoeding hier, op een zekerer en menschelyker wyze, ingericht wordt, dan door alle tot hiertoe bekende zendelingschappen, in andere waerelddeelen, tot dus ver geschied is. Het voorkoomen van leevendigheid acht men het zekerste middel, zoowel om de ruuwe natuurmenschen van de ontäarting tot woestheid en wildheid te rug te houden, als om hen aan een stil, huislyk, zedelyk en gemeenschaplyk leeven te gewennen; dit is de gemakkelykste overgang tot dien graad van redelyke en zedelyke beschaaving, in welken zy eerst vatbaar worden om den Godsdienst aan te neemen. Uit het boven aangehaalde, door de Bestuurders van het Gezelschap, tot welzyn der Colonie, bekend gemaakte schrift, deelen wy hier nog eenige waarneemingen en verhaalen mede, welke het karakter en den trap van beschaaving der inwooners van die oorden treffend aantoonenGa naar voetnoot(*). ‘De Afrikaansche inwooners van de Colonie zyn, volgens de ondervinding der Bestuurders, over 't algemeen in den hoogsten graad bygeloovig; zy gelooven aan hexery, toovery en bezweeringen, zyn bovendien op allerlei bedriegeryen afgericht, en laaten zich tot veele ongerechtige, ja, gruuwzaame handelingen verlei- | |
[pagina 492]
| |
den. Eenigen zyn nog gehecht aan het bygeloof van het Mahomedanismus, 't welk zy van de Mahomedaansche Priesters, die geheel Afrika rondreizen, en tooverboeken verkoopen, ingezoogen hebben. De inwooners van Sierra Leone, en van den omliggenden oord, offeren op bestemde tyden aan den Duivel; zy gelooven aan God, doch schynen egter geene vaste dagen aan zynen dienst te wyden; en, schoon zy eenige donkere begrippen van een staat na den dood hebben, zoo schynt hun geloof daaraan toch weinig invloed op hunne daaden te hebben. Veelwyvery is algemeen; en de geest om zich te wreeken, en gelyk met gelyk te vergelden, kan als heerschend aangemerkt worden. Een der achtbaarste en opgeklaardste aanzienelyken wachtte op eene gelegenheid, om eene hem voor veele jaaren aangedaane beleediging te wreeken, niet aan den beleediger zelven, maar aan zyne nakomelingen. Een ander, welligt het beminnenswaardigste karakter in het land van Foulah, had, in eene lange redevoering over den Christelyken Godsdienst, de deugdelykheid van denzelven toegestaan; maar, toen men aan de leer van de vergeeving der beleedigingen kwam, wilde hy daarin in geenen deele toestemming geeven; want, zeide hy, dit is eene deugd, die een mensch niet beoefenen kan, en die men dus van een mensch niet kan vorderen. Het nationaal karakter der Afrikaanen verschilt grootelyks, byzonder in den graad van bygeloof en ruuwheid; doch het onderscheid onder hun kan niet altoos in den slaavenhandel, of andere plaatselyke omstandigheden, gezocht worden. De inwooners van het land Foulah munten boven anderen uit, byzonder door groote gastvryheid jegens de vreemden; by de kustbewooners, daarentegen, vindt men, vooral by de geenen, die naby de Slaavenfactoryen woonen, groote verslaafdheid aan den drank, argwaan tegen de blanken, meer geloof aan toovery, bedriegery en ruuwe wreedheid; zy zyn ook veel baatzuchtiger, onbillyker en onderneemender. Een pryzenswaardige trek der Afrikaanen is, over 't geheel, hunne dankbaarheid, hun medelyden, hunne overhelling, om zich, in weerwil van hunne geestdrift, door redelyke gronden te laaten overtuigen, hunne sterkte van geest, die, ofschoon zy nu kwalyk, bestuurd wordt, hen toch voor eene betere leiding vatbaar maakt. Naar het aanzien zyn de Afrikaanen zeer leergierig, vooral met opzicht tot Godsdienstige kennis; want zy neemen | |
[pagina 493]
| |
de leere des Christendoms zeer gaarne aan; maar deze bereidwilligheid is meer aan hunne eerzucht en yver, dan aan hunne toestemming der Christelyke leer, toe te schryven, in welke zy nog geheel onkundig zyn. Zy schynen de schandelykheid van den slaavenhandel, gelyk van elke snoode daad, toe te staan; en, in weerwil van deze aanmaaning van hun alzoo wakker gewisse, zoo niet in weerwil zelfs van hunne volle overtuiging deswegens, dryven zy egter dien handel, dewyl hy hun voordeel aanbrengt. Op eene ongegronde beschuldiging van een Zwarte, werd eenen Scheeps-kapitein van de Maatschappy de vermoording van den Zoon des gestorvenen Konings Naimbanna, dien hy op zyn schip hadt, te laste gelegd. De Zwarte was met des Konings Zoon op één schip geweest, en hield zich beleedigd, om dat de Kapitein van hem, geduurende de reize, de diensten van een matroos gevorderd hadt. Hy hadt ook gezien, dat de Kapitein den kranken Prins eenige geneesmiddelen gaf, waarop deze onbeschryflyke lichaamspynen kreeg. Waarschynlyk hadt hem zyn wrok tegen den Kapitein verleid, om kwaad vermoeden tegen hem op te vatten, welk hy dan ook terstond, na zyne aankomst in Sierra Leone, aan de naastbestaanden van den gestorvenen mededeelde. Terstond nam men zyne toevlucht tot bezweeringen, als het middel, om de waarheid of valschheid der aanklagte uit te vinden. Het lyk werd aan een beroemden zwartkunstenaar overgegeeven, recht op gesteld, en onderscheidenlyk gevraagd: of de Maatschappy van Sierra Leone, of de Stadhouder, of de Geneesheer, of de dienaar van de Maatschappy, die den kranken oppaste, den dood veroorzaakt hadden? Het lichaam bleef zonder beweeging. Nu vraagde men, of de Scheeps-kapitein de schuldige zy? waarop het lichaam met het hoofd geboogen zoude hebben. Men schreef nu terstond eenen bedreigenden brief aan den Stadhouder en den Raad, waarin men voldoening voor den moord vorderde; waarby egter zeer loos te verstaan gegeeven wierd, dat men niet aan de Maatschappy zelve, maar aan een van de Scheeps-kapiteins der slaaven, de schuld gaf, welke den bediende van de Maatschappy gebruikt hadt, om des Konings Zoon te vergeeven. De Stadhouder en Raad spraken deze beschuldiging tegen; evenwel moesten zy het byëenroepen van een nationaal gericht toestaan, waarby een | |
[pagina 494]
| |
groote menigte gewapende inwooners verscheen. De onderhandeling wierd, met groote plechtigheid, in naam van de Moeder des ontzielden, door een nabuurig stamhoofd geöpend. Deze hield zyne redevoering in de Timmanische spraak; maar hield dikwyls op, opdat alles, wat hy zeide, vertaald kon worden. 't Geen hy zeide, kwam hierop neer: “De Koningin, (Moeder des gestorvenen), houdt geen gericht over de Maatschappy, ook geen gericht over den Stadhouder, ook niet over verscheidene anderen, die naar de ry genoemd wierden; maar de Koningin heeft eene aanklagte tegen den Scheeps-kapitein, dewyl hy haaren Zoon, op eene zee-reize, met een kop thee vergeeven heeft; de Koningin eischt de betaaling van 600 Bars (byna 100 pond sterling,) die haar onmiddelyk moeten beschikt worden; onder dit beding wil zy van haar voorneemen, om de Maatschappy te beöorlogen, afzien; en dan is de aanklagte ten einde.” - Hy voegde 'er by, dat, wanneer de Kapitein de misdaad, waarvan hy zoo duidelyk overtuigd was, nog wilde loochenen, hy na de stad van de Koningin zou gebracht worden, om de proef met een dronk rood waterGa naar voetnoot(*), naar de Timmanische landwetten, te ondergaan. De Kapitein, die 'er tegenwoordig was, wierd by den laatsten eisch zeer ontsteld; maar een gelach der inwooners, die daarby stonden, toonde nadrukkelyk, dat zy niet geloofden, dat de Kapitein die proef zoude inwilligen. De Gouverneur en de Raad vorderden, op staanden voet, de bewyzen voor het vermoeden. De Neger, die 'er de oorzaak van was, wierd te voorschyn gebracht, en herriep zyne gantsche voorige beschuldiging, meerdere getuigen bevestigden des Kapiteins onschuld, de inwooners schaamden zich over hun gedrag, en den dag daaraan kwam de Koningin zelve | |
[pagina 495]
| |
naar Freetown by den Gouverneur, en bad hem eenen anderen van haare Zoons te erkennen. Het is onbegryplyk, hoe hunne verbeeldingskracht zich met de buitenspoorigste, nietigste, en belagchelykste denkbeelden kan voeden. Men gelooft, by voorb., dat een van de eilanden, die aan den oever liggen, verzinken zoude, zoo rasch de Koningin van het nabuurige vaste land het met den voet aanroerde. Een ander klein eiland, meer inwaarts gelegen, houdt men voor de woonplaats van een legioen duivels; en gelooft, dat, zoo ooit een mensch het waagde, van daar een blad van een boom weg te neemen, zyne boot, by het te rug vaaren, ontwyfelbaar zou omslaan, en hy moeten verdrinken.’ Het volgende bericht geeft ons eene treurige schets van den buitengewoonen graad van bygeloof, en onweetendheid van een opperbestuurder eener nabuurige stad. ‘Ik bezocht,’ wordt daarin gezegd, ‘dezen man, en vond hem aan het middageeten. Een Koning uit het binnenste des lands, en een Mahomedaansch Priester, dien hy en de andere hoofden van de omliggende oorden, by hunne tooveryen en hunne duivels-offers, tot helpers gebruiken, aten by hem. Na den eeten kreeg de opperbestuurder het gebedenboek te voorschyn, en bad zeer ernstig, naar het scheen. Hy zeide, het deed hem zeer leed, dat hy niet eenige jaaren een Roomsch-Katholyken biegtvader by zich had kunnen hebben; maar hy verhaalde my, dat hy reeds bevoolen had, dat, zoodra hy dood was, twee van zyne slaaven naar St. Jago moesten gezonden worden, om een Roomschen priester te haalen, die dan het noodige doen moest, om hem den weg naar den hemel te bereiden. Hy is zoo sterk van de kragt der absolutie overtuigd, als van zyn aanweezen, en hy schynt ook in het gantsche Roomsche bygeloof wel bedreeven te zyn; zyn geloofsstelzel heeft evenwel, door de vermenging van hetzelve met alle de byvoegselen, en den geestendienst van zyn eigen land, eene zeldzaame gedaante verkreegen. - Hy zeide ook, dat de invoering van het Christendom in Afrika hem zeer aan het hart lag, en dat hy in ieder plan, tot deszelfs uitbreiding, zeer gaarne instemde; hy beloofde aan eenen Leeraar van hetzelve, dien men zondt, een huis en een stuk land te geeven, en hem onder zyne byzondere bewaaring te neemen. By alle zyne onkun- | |
[pagina 496]
| |
de, gevoelde hy de schandelykheid van den slaavenhandel zeer leevendig, en dit gevoel uitte hy op deze wyze: ‘Wat heb ik nog met den slaavenhandel te doen; het is tyd, dat ik daarvan aflaate, en myne rekening met God afmaake; ik ben oud, en moet nu aan den hemel denken.’
(Het Vervolg hierna.) |
|