bath moet gedacht worden, die op een Vrydag, zynde zoodanigen feestdag, volgde. Men heeft dus ten onrechte beweerd, dat Luther in 't zelfde begrip stond met dien ouden Kerkvader. De gedachte van Luther is evenwel ook niet aanneemelyk. Men mogt op alle andere feestdagen, zelfs op het Paaschfeest, spys bereiden, Exod. XII:16. Maar op den Sabbath was dit ongeoorloofd, H. XXXV: 3. Hoe zouden dan nu de Pharizeeuwen de Apostelen over Sabbathschennis hebben kunnen beschuldigen, terwyl ze airen geplukt en gewreven hadden, zo het geen Weeksabbath geweest ware?
Epiphanius, Bisschop van Cypren, die aan 't einde der vierde eeuw leefde, is reeds op het spoor geweest, om de regte verklaaring te ontdekken, volgens welke men door deze uitdrukking den eersten gewoonen Sabbath na Paschen verstaan moet, hoewel hy naderhand van gevoelen is veranderd.
Het was voor den beroemden Joseph Scaliger, dien grooten Zoon van een grooten Vader, (Julius Caesar Scaliger,) voorbehouden, om deze alleen waare uitlegging op vaste gronden te vestigen. Hy schryft daarover, in zyn onsterflyk Werk, de emendatione temporum, L. VI. p. 557, dus: ‘De tweede eerste Sabbath is die, welke allernaast op het Paaschfeest volgt: want de wet gebiedt van den tweeden paaschdag zeven weeken te tellen. Van daar hebben alle weeken en sabbathen, van Paschen tot Pinxter, haare naamen van den tweeden paaschdag. De 16de van Nisan is, en heet, de tweede, of de volgende dag van Paschen, en alle weeken, die zich van den tweeden paaschdag tot op den 6den Sivan, onzen 16 Mai, uitstrekken, voeren haare naamen van even dezen tweeden paaschdag. Zoo ook de sabbathen. Zoo heet de eerste Sabbath na den tweeden paaschdag σάββατον δευτεροπρῶτον, 't welk even zoo veel is, als de eerste Sabbath na den tweeden paaschdag, en zoo verder.’ Is. Casaubonus heeft, in zyne Exercitatt. ad annal. Baronii, daaraan zyne toestemming gegeeven, en de woorden van Moses, Levit. XXIII:15, aangehaald, waar hy de zeven weeken gebiedt te tellen van den tweeden paaschdag, en eene plaats uit Josephus, Antiq. Jud. L. 3. c. 10, die dit ook bevestigt. Dionysius Petavius, anders een heftige tegenparty van Scaliger, heeft zelf moeten bekennen, dat geen betere verklaaring kan gegeeven worden.
Men heeft echter, in laatere tyden, tegen dit gevoelen