Grootmoedigheid van Saladin.
Wanneer de wydvermaarde Sultan saladin te rug keerde van het Beleg van Monsol, in Syrie, bemagtigde hy het geheele Landschap van Emessa, met regtsverkragting van nasor edin, den jongen Prins: hy eischte het onder voorgeeven, dat de Vader van den Jongeling zyn Land verbeurd hadt, door onderstand te verleenen aan eene en andere zamenzweering tegen des Sultans belangen.
Saladin beval, dat men voeglyke zorg zou draagen voor de opvoeding van den jongen Prins. Op zekeren dag, begeerig te weeten, welke vorderingen deeze met het ontvangene onderwys gemaakt hadt, deedt hy den Jongeling voor zich komen, en vroeg hem, tot welk een gedeelte van den Coran hy met leezen gevorderd was. Tot verbaazing van alle de omstanders, zeide de Jongeling: ‘Ik ben te dier plaatze, welke my leert, dat hy, die de goederen van Weeskinderen verslindt, geen Koning is, maar een Dwingeland!’
Zeer verwonderd stondt saladin op dit rustig en onbeschroomd antwoord van den jongen Prins. Eenigen tyd zich bedagt hebbende, voerde hy hem dit antwoord te gemoete: ‘Hy, die met zulk een moed en koenheid spreekt, zal niet missen, met even veel moeds en koenheids te handelen. Ik hergeef u derhalven de Bezittingen van uwen Vader; ten einde men niet denke, dat ik voor een Moed schroom, dien ik enkel eerbiedig!’