| |
Bericht, aangaande de nieuwste ontdekkingen der Engelsche reizigers in Africa.
(Vervolg en Slot van bladz. 402.)
De Stad Sego is zamengesteld uit vier groote afdeelingen, of kwartieren, van welke 'er twee aan elke zyde der Rivier liggen. Deeze kwartieren zyn ieder afzonderlyk omringd met een aarden wal; 't geen dezelve dus vertoont, als bestaande uit vier Steden. De huizen zyn van leem gebouwd, meest eene, doch zomwylen ook twee verdiepingen, hoog, en meermaalen wit geschilderd: terwyl 'er ook verscheidene Mosquéen voor de Mooren gevonden worden. Alle deeze gebouwen, de menigte van schepen op de Rivier, eene aanzienlyke bevolking, en het alom bebouwd aardryk, maaken eene vertooning van beschaafdheid en pragt, welke men niet ligt in het hart van Africa zou zoeken. Volgens de naauwkeurigste berichten, die hy heeft kunnen magtig worden, schat de Heer park de bevolking van Sego op dertig duizend zielen.
De Schepen, met welke de Niger wordt bevaaren, zyn van een zeer byzonder maakzel: ieder derzelve is zamengesteld uit twee uitgeholde boomstammen, die met hunne einden aan elkanderen geslooten zyn; welk punt van vereeniging naauwkeurig het midden van het vaartuig uitmaakt. Deeze Schepen zyn dus naauw en lang; ook zyn zy, schoon zonder dekken en kromhouten, sterk, en kunnen vry aanzienlyke lasten draagen. Park zag 'er onder anderen een, in 't welk, behalven een groot aantal menschen, vier paarden waren gelaaden. Onze Reiziger begaf zich tot een deezer barken, met welke de reizigers over de Rivier wierden gezet; doch hy vond den toevloed zo groot, dat hy 'er geene plaats in kon krygen. Ondertusschen vestigde de menigte haare oogen op dee- | |
| |
zen vreemdeling, en beschouwde hem met stilzwygen en verbaasdheid. Hy was niet zonder ongerustheid, op het zien van een aantal Mooren onder den hoop. De Koning had intusschen ook al bericht bekomen omtrent zyne aankomst, en zond hem een Bode, om te verneemen naar de reden zyner komst. De Heer park gaf zo veel mogelyk een voldoend bericht, aangaande de oogmerken zyner reize, en voegde daar by, dat hy, op reis zynde naar Jenné, van al het zyne was beroofd geworden, en daarom zyne toevlucht nam tot de bekende milddaadigheid van den Koning. De Bode zeide hem toen, dat hy de verdere orders van den Monarch had af te wagten in een vry afgelegen Dorp, 't geen hy hem aanwees.
Onze Reiziger gehoorzaamde aan dit bevel, doch niemand wilde hem hier huisvesting of voedzel geeven; zo dat hy, daar 'er een geweldig onweder opkwam, genoodzaakt wierd, met zyn paard onder een boom te vluchten, alwaar hy, mogelyk, door vermoeidheid en gebrek zou zyn bezweeken, zo hem niet eene barmhartige Negerin in dien onaangenaamen toestand gevonden had, die zyn paard by den toom nam, en, zo wel hem, als zyn paard, voedzel en dekzel bezorgde; uit dankbaarheid voor welke weldaad park haar de vier laatste koperen knoopen, die hy aan zyn vest had, vereerde. Geduurende den geheelen volgenden dag bleef hy hier, zonder eenige boodschap te ontvangen; doch van ter zyden vernam hy, dat hy het groot onderwerp was van de openbaare nieuwsgierigheid, en dat de Mooren en de Slaavenhandelaars zeer ongerust waren over zyne komst; zo dat, schoon de Koning hem niet ongunstig was, hy echter, denkelyk, zonder veel troost, zou moeten vertrekken. Op den derden dag van zyn verblyf in dit Dorp, kwam 'er eindelyk een dienaar van den Koning, die hem zeide, dat hy aanstonds uit de nabuurschap van Sego moest vertrekken: maar 'er teffens byvoegde, dat de Koning medelyden met hem had, en hem daarom een zak met 5000 Kowris vereerde, om daar voor eetwaaren te kunnen koopen. Eindelyk zeide hy hem nog, dat, zo hy waarlyk van voorneemen was om naar Jenné te reizen, hy order had om hem te geleiden tot aan Sansanding.
Ras begaf onze Reiziger zich op weg met zynen Gids, die, schoon hem voornaamelyk toegevoegd om de oogmerken van zyne reize te bespieden, hem omtrent veele zaaken onderrichtte. Onder anderen gaf hy hem te ken- | |
| |
nen, dat, zo hy waarlyk naar Jenné wilde reizen, 't geen men naauwelyks wilde gelooven, hy eene onderneeming had begonnen, die veel gevaarlyker was, dan hy mogelyk dagt: want dat, alhoewel die Stad behoorde tot het Ryk van Bambara, dezelve inderdaad eene Moorsche plaats was, welker Inwooners, ja zelfs de Gouverneur, aldaar door den Koning geplaatst, behoorden tot de Mahomedaansche Secte der Bushreens; zo dat hy daar in handen van menschen zou geraaken, die het voor een verdienstelyk werk hielden, een Christen ter dood te brengen. Voorts vernam hy, dat de Steden, die hooger op waren gelegen, en voornaamelyk Tombucto, het groot onderwerp zyner naspooringen, nog gevaarlyker waren, dewyl zy geheel en al aan de Mooren behoorden. Niettegenstaande dit ongunstig vooruitzicht, bleef park in zyn voorneemen volharden, en kwam eerlang te Kabba, alwaar hy passeerde, zonder eenige byzondere ontmoeting: alleen vond by aanmerkenswaardig, dat het alom bebouwde land eene gelykheid had met het hart van Engeland, welke men nooit in het midden van Africa zou gezocht hebben.
In den namiddag van den tweeden dag bereikten onze Reizigers Sansanding. Deeze Stad, gebouwd op den oever der Rivier, is zeer uitgestrekt, en wordt zeer druk bezocht door de Mooren, die 'er een grooten koophandel op dryven. Deeze nabuurschap der Mooren bewoog hen, niet in de Stad te komen, maar op den overkant der Rivier voort te wandelen. De Negers, die hem voor een zeer blanken Moor hielden, moeiden zich niet met hem; doch de Mooren kenden hem zo veel te beter. Naauwelyks had een van dit volk hem gezien, of hy openbaarde zulks, met een geweldig geschreeuw, aan zyne makkers; 't geen ten gevolge had, dat hem ras eene geheele menigte vervolgde, zo dat park maar even tyd had, om het huis van den Dooty, of Stadsvoogd, te bereiken. Deeze man was een zeer goedhartige Neger, die den Mooren te kennen gaf, dat deeze Reiziger de vreemdeling van den Koning was, die onder zyne bescherming stond, en dat hy hun dus verbood, hem eenig kwaad te doen. Om hun echter eenig genoegen te geeven, bewoog hem de Dooty, zich aan hun op een bank voor eene Mosquee te vertoonen, alwaar hy een tydlang blootgesteld bleef aan de beschimpingen deezer geestdryvers. De gulhartige Stadsvoogd
| |
| |
vertroostte hem, zo veel in zyn vermogen was, en deed een schaap voor zyn avondmaal slagten.
Na dat de Heer park in den vroegen morgen van hier was vertrokken, kwam hy, door Nijara, te Modiboo eene verrukkelyke plaats, aan den oever der Rivier, van waar hy zich echter, uit vreeze voor de Mooren, ras wegmaakte. De Dooty deezer plaats behandelde hem insgelyks met groote vriendschap, en gaf hem een Gids mede tot Kea, van waar hy, met eene visschersboot, in zes uuren tyds, overvoer naar Silla, eene groote Stad, op den zuidelyken oever van de Rivier. De Dooty van deeze plaats was byna even barbaarsch als de Mooren, en park had de grootste moeite van de waereld, om verlof te bekomen, om aldaar te overnachten. Uit het geen hy hier vernam, begreep hy ook, dat hy met geene mogelykheid, zonder het dringendst levensgevaar, verder kon reizen. Hy nam hierom het besluit, om weder naar de Gambia terug te keeren, 't geen hem ook, zonder merkelyke ontmoetingen, gelukte, dewyl hy thans zynen weg nam door landen, welke alleen door Negers bewoond worden, alwaar hy niets van de trouwlooze Mooren had te duchten.
Schoon de Heer park geene gelegenheid had, den loop van den Niger, beneden Silla, in persoon waar te neemn, vernam hy op zyne terugreize dienaangaande het volgende. Twee dagreizens voorby Silla werpt zich die Vloed in een groot Meir, Dibbie genoemd, en komt daar uit weder te voorschyn met een aantal beeken, die zich in twee groote takken vereenigen, wier eene Noord-oostwaards, doch wier andere recht naar het Oosten loopt. Niet verre van Tombucto vereenigen zich deeze hoofdtakken weder, en dan loopt de Vloed ten Zuiden van Houssa; doch zyn verdere weg is tot hier toe onbekend. Zelfs is het niet onmogelyk, dat hy zich ten laatsten met den Egyptischen Nyl vereenigt.
Ten opzichte der Steden Jenné, Tombucto en Houssa, zeide men hem, dat de laatste de grootste was, en dat de kleinste dier Steden Sego zeer veel in grootte overtrof. Nog vernam hy, dat 'er tusschen Jenné en Tombucto eene aanmerkelyke Fabriek van Aardwerk bestaat, 't geen alomme door het binnenst van Africa wordt verzonden, onder den naam van Downie. Meermaalen had onze Reiziger gelegenheid, eene groote menigte van dit Vaatwerk te zien, 't geen hem zeer sterk voorkwam, doch met geenerlei vernis overdekt was. Eindelyk be- | |
| |
richt de Heer park, dat 'er dikwyls geheele Caravanen uit het Noorden van Africa, over Fez, door de Woestyne, te Tombucto en Houssa aankomen, met Europeesche goederen, die in de Moorsche Havens aan de Middellandsche Zee worden opgekogt. Door deezen weg weet men, zelfs in het binnenst van Africa, wat 'er in Europa voorvalt. Onder anderen vernam onze Reiziger door dien weg, in deeze afgelegene Gewesten, in 1795, het neemen van een Engelsch Convooy uit de Middellandsche Zee, door de Franschen.
|
|