| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over den Godsdienst van onzen tyd.
Arist! ons bygeloof nam slechts een' andren keer.
Men dweepte als Godgeleerde en nu als Wysgeer weêr.
Eerst scheen de Reden van de Deugd byna gescheiden;
Nu poogt men heel een Volk door haar alleen te leiden.
Eerst klonk men boei aan boei; nu weert men elken band -
Ach! altyd stelsels, Vriend! en nooit gezond verstand!
Godsdienst, onder de eene of de andere gedaante, heeft men, in bykans ieder gedeelte der bekende Wereld, voor een stuk van Volksbelang gehouden. Misschien is dezelve thans niet min zodanig, dan in eenige voorgaande Eeuwe; doch, naar gelange de kundigheden meer wyd en zyd verspreid zyn geworden, heeft men eene nieuwe wyze van denken ingevoerd, welke haare uitwerking op den Godsdienst gehad heeft.
Heden ten dage schynen veelen van de bekwaamste Schryvers over dit Onderwerp den Godsdienst niet te beschouwen als een Onderwerp, 't welk verbetert; maar als een, dat verbeterd moet worden; niet als het voortbrengzel der Wysheid, die van boven is; maar van de Menschlyke Rede; niet als het Geloof ten grondslag hebbende; maar als de uitkomst van zekere bewysredenen, en de byeenvoeging van eenige denkbeelden.
Geene Weetenschap laat zulk eene verscheidenheid van begrippen toe als de Godsdienst. In de Regtsgeleerdheid hebben wy 't geen bepaald en vastgesteld is omtrent zeker stuk; in de Geneeskunde gaat men op genomene proeven af; in den Landbouw raadpleegt men de lessen der veelvuldige ondervinding. Maar, in den Godsdienst, is, naar veeler begrip, niets zeker dan 't geen de Zedekunde der oude Wysgeeren aan de hand geeft; niets
| |
| |
‘wat goed is en wel luidt’ dan de betragting der gezellige Deugden.
Naa dat een reeks van Godgeleerden en Wysgeeren, met eenen gelukkigen uitslag, de stellingen van eenen herbert, eenen hobbes, eenen tindal, eenen shaftesbury, en meer anderen, bestreeden hebben, zyn 'er anderen opgestaan, wier doel geenzins schynt om de zegepraal der eerstgemelden te vergrooten, om den vyand van den Godsdienst weder op het openbaar slagveld te onmoeten; maar den Ongeloovigen op eene vriendlyke wyze te gemoete te treeden, de sterkten, hem ontweidigd, over te geeven; en door eene soort van schikking, nieuw in haaren aart, en schynbaar van eene allervriendlykste strekking, de geheele wereld tot één Godsdienst-stelzel te brengen, meer geschikt naar de verfyning deezer Eeuwe, en van eenen aanleg om een algemeene Volksgodsdienst te worden. Veel, zeer veel, van 't geen, eenige jaaren geleden, begreepen werd weezenlyk tot en Godsdienst te behooren, heeft men opgegeeven. De Godsdienstyver van ieder hoofd voor hoofd is thans de yver van een party; een nieuw slag van spreekwyzen heeft men ingevoerd, die al de kragt van bewys hebben. Men bedient zich van eenige woorden en uitdrukkingen, die, om zo te spreeken, als een toverroede werken op de algemeen heerschende begrippen.
Het erkende oogmerk veeler Schryveren heden ten dage is om den Godsdienst tot de oude en oorspronglyke Eenvoudigheid te rug te brengen: een oogmerk, buiten twyfel, zeer pryswaardig en van de hoogste aangelegenheid; want veelvuldige misvormingen zyn 'er ingesloopen, en eene ontelbaare menigte misbruiken is, als 't ware, door het tydsverloop geheiligd. Maar de begrippen, aangaande dit stuk gekoesterd, laaten zich niet gemaklyk overeenbrengen met het berigt, 't geen wy kunnen verkrygen van de Eenvoudigheid des Christendoms in de egte en oude gedaante. Moet egter van ieder erkend worden, dat wy het beste geschiedkundige verslag deswegen aantreffen in de verhaalen der vier Euangelieboekeren, dan ontdekken wy daar veel meer, dan 't geen bestaanbaar schynt met het geen men hedendaagsch die Eenvoudigheid noemt. - Het lydt geen twyfel altoos, of wy vinden, in die oude Oirkonden, dat de Godsdienst van het Euangelie een Godsdienst was van het Hart, zo wel als van het Verstand; een Godsdienst, die van Ge- | |
| |
loof veelvuldig spreekt, en 't zelve als den grondslag voordraagt; een Godsdienst, die het Geloof vordert in dingen die wy niet ten vollen begrypen. Maar het Geloof wordt by zommigen dier Vereenvoudigeren geheel buiten geslooten; en beroepen zy zich geheel en al op de Rede, niet alleen in die gevallen, waar in dit edel vermogen, die straal der Godheid in 's menschen binnenste, volstrekt en noodwendig te passe komt; maar ook in zodage, waar in men zich daar op niet kan beroepen. ‘By hun,’ om hier de woorden te bezigen van Dr. campbell, ‘wordt de Rede gehouden voor de maatstaf der Waarheid, terwyl dezelve oorspronglyk niets anders is dan de toetssteen der baarblyklykheid; en in de tweede plaats alleen de maatstaf der waarheid.’
Van den Godsdienst alles af te weeren, wat strekt om den opgang en invloed van denzelven te stremmen - af te weeren alle overtollige byvoegzels, door Bygeloof en Geestlyke Dwinglandy, helaas! met zulk een overmagt, zints eeuwen, ingevoerd - af te weeren alles wat strekt om die zuivere bron te beroeren en te bederven, is eene allerloflykste pooging der hervorminge, waar aan elke Waarheid- en Godsdienstvriend gereedlyk de hand moet leenen. - Maar den Godsdienst te brengen tot eene Eenvoudigheid, welke niet steunt op het oorspronglyk Stelzel des Christendoms; eene Eenvoudigheid zonder kragt, zonder aandrang, welke niets heeft dat uitlokt, overtuigt, en gerustheid schenkt, dit zeker, indien zulks het doel is van eenige Schryveren, gaat zwanger van zeer schadelyke gevolgen, welke zy of niet kunnen, of niet willen zien, of, die ziende, erkennen. - Het is eene uitgemaakte zaak, dat deeze zogenaamde vereenvoudigde kragt- en klemlooze Godsdienst, met andere oorzaaken van Ongeloof, medewerkt om het getal grootlyks te vermeerderen van de zodanigen, - niet die zich tegen den Godsdienst aankanten, of om denzelven te bestryden de pen voeren; maar die omtrent den Godsdienst volstrekt onverschillig worden. Zy koesteren geene Hoope daar op gegrond; zy worden door geene Vreeze, daar uit voortspruitende, ontrust.
Godsdienst, of 't geen de menschen in 't algemeen, geduurende de twee laatste Eeuwen, met naame, verstaan hebben dat Godsdienst was, heeft, aan den eenen kant, zeer veel geleden door de traagheid en verwaarloozing
| |
| |
van dat gedeelte der Geestlykheid, wier ryke inkomsten hun verhieven boven de pligten van hun beroep, - en, aan den anderen kant, door eene schoonschynende Wysbegeerte, welke zich naauwlyks boven bespiegeling verheft, en niet verondersteld kan worden invloed op de betragting te hebben; want dezelve schynt veeleer daar uit voort te spruiten. Wie de eenvoudigste pligten van den Godsdienst al te lastig vindt, die geen yver in zynen boezem gevoelt, en denzelven nooit opwekt; wie hebbelyke Godsvrugt beschouwt als een bestendig terug houdend middel om meer geliefde najaagingen voort te zetten, zal altoos reden van verschooning en ontslag vinden, in de eigengevormde Stelzels van Godsdienst, die hem met zichzelven bevredigen, zyne daaden met zyne begrippen, of zyne begrippen met zyne daaden, doen overeenstemmen. Zyne kundigheden, mag ik het zo uitdrukken, geeven hem licht; doch geen warmte; zyne Wysbegeerte is schitterend; doch niet in staat om de koude des onheils te verwarmen, of de hardheid der ondeugd te doen smelten.
Het woord Godsdienst behelst in zich iets verbindends, iets verpligtends; een kragt waar tegen wy ons niet verzetten, en een invloed dien wy niet wederstaan mogen. De Godsdienst ontleent zyn magt van den grondslag op welken dezelve gebouwd is, de bevordering van het Geluk des Menschdoms. Dit is het eenig doel en eindoogmerk van den Godsdienst; niets, wat ter bereiking daar van te kort schiet, mag den naam van Godsdienst draagen; en alles, wat verder gaat, wordt met regt Bygeloof geheeten. - De Godsdienst is geschikt om alle die hinderpaalen tegen Gelukzaligheid weg te weeren, welke dwaasheid en ondeugd zo ligt doen ontstaan, en die gereedheid om onszelven nadeel te doen, door een misnomen en verkeerd bejag van ingebeeld vermaak. - De Godsdienst werkt op het hart en de genegenheden. - De Godsdienst weert die bekrompenheid van verlangens, welke het Geluksbejag bepaalt tot het louter zinnelyke en het voldoen onzer laagste neigingen; daar dezelve onze denkbeelden wegens de waardigheid der menschlyke Natuur uitbreidt, door ons een vooruitzigt op geluk te openen, 't welk onbegrensd is, eene volduuring van bestaan in zuiverheid en vrede. - De striktste bepaalingen van den Godsdienst kunnen, overzulks, niet ondraagelyk
| |
| |
gekeurd worden; dewyl zy met de belooningen in geene evenredigheid staan. - Met één woord, Godsdienstige gevoelens worden in eenzaamheid gebooren, groeijen door overdenking aan, en worden eene hebbelykheid des harten, zo wel als van het verstand. De Godsdienst is onkundig van zich naar voorkomende gelegenheden van aardsch belang te schikken. Welgeregeld Oordeel moet de handelingen, uit dit beginzel voortkomende, billyken; doch het grootst Vernuft is soms niet in staat om dit te bevatten of te gevoelen.
Maar, schoon het beginzel van Godsdienst algemeen, en algemeen verbindend, behoort te weezen, weet men het heden ten dage te schikken en te plooijen naar de losbandigheid der tyden. Een gedrag niet in 't oog loopend slegt, eene geaartheid niet ongezellig, eene bywooning van den openbaaren eerdienst by gunstig zich voordoende gelegenheden, schynt de geheele omvang te weezen van 't geen, als een Pligt, den Godsdienstigen Man wordt afgevorderd.
In dit zo beknopt stelzel van Pligt is een beginzel, waar op men ten sterksten aandringt; het vermyden van Schynheiligheid. Waardig is dit stuk om 'er kortlyk op stil te staan. By veelen bestaat alles wat groot en goed is in openlyk te handelen; en Geveinsdheid is de éénige Ondeugd, algemeen gewraakt, en waar tegen alle voorschriften staan aangekant. - Wanneer Geneesheeren Geneesmiddelen tegen de lichaams-ongesteldheden voorschryven, schikken zy dezelve naar de kwaal met welke de Zieke behebd is, of die men onderstelt dat hem schort; doch nooit rigten zy hunne voorschriften in tegen eene kwaal, waar van zich geene verschynzelen hoegenaamd opdoen. Natuurlyk en oordeelkundig, in de daad, is deeze handelwyze; doch men wykt daar van af in het geneezen van de kwaalen der ziele. Indien 'er ooit een tyd ware, waar in de Schynheiligheid zo weinig voorkwam, dat dezelve bykans onzigtbaar mogt heeten, het is heden ten dage. De Zeden van geene Eeuw, ons bekend, evenaaren onze Eeuw in openhartig vertoon van 't geen men is; zommigen zouden misschien zeggen, dat dit tot in het onbeschaamde loopt. Algemeene ondeugden en ongeregeldheden werden nimmer zo openlyk gepleegd, zo openlyk gekend. By zommigen, en helaas! by veelen, is 'er geen grooter bewys van Geest te bezitten, en 'er voor uit te komen wie men is, dan eene openbaare ten toon sprei- | |
| |
ding van ondeugden, die de ziel verlaagen, en dwaasheden, die den mensch tot schande strekken. Men is zo zeer op zyne hoede, om alles, wat naar Geveinsdheid, of Schyndeugd, zweemt, te vermyden, dat men openlyk spreekt van buitenspoorigheden, welke men nooit pleegde; roemt op schandelyke verbintenissen, die men nimmer aanging, en pocht op schennissen, tot welker volvoering men van natuure onbekwaam is. - Het in agt neemen van openlyke welvoegelykheid, de pligt om een goed voorbeeld te geeven, en niet voorbedagtlyk veragting over Godsdienst en Deugd te brengen, maaken geen gedeelte
uit van het heerschend stelzel der Zedeleere, mag het anders dien eerwaardigen naam draagen.
Het komt my, overzulks, onbegrypelyk voor, waarom men tegen het vertoon van Godsdienstigheid uitvaart, en zich tegen Geveinsdheid wapent, als tegen een algemeen heerschende Ondeugd! Brandt het vuur van Godsdienst-yver zo sterk, dat het moet verdoofd worden? Is het algemeen gelaad der zeden, heden ten dage, zo heilig, zo naar het overgedreevene aan dien kant zweemende, dat het noodig zy waakzaame voorzorge te gebruiken tegen zwaargeestigheid uit Godsdienst-begrippen spruitende? - In de daad, eene raadgeeving van dien aart komt heden niet te passe, en is althans verre van algemeen dienstig te weezen. Men heeft tyden beleefd, waar in dezelve beter mogt gelden.
In de tegenwoordige gesteltenis der Zeden komt het ons voor geheel overboodig te zyn aan te dringen op eene grootere openhartigheid ten deezen aanziene. En mogen wy hier by aanmerken, dat men, de verdiensten van den Geveinsden en den openbaaren Snoodaart tegen elkander opweegende, de schaal ten voordeele van den eerstgemelden zal zien overslaan. Hy heeft eenig ontzag voor het denkbeeld van Deugd; de inwendige bewustheid van verpligting daar toe niet geheel te ondergebragt, en slaat nog eenigzins agt op het geluk der gezellige zamenleeving. De openbaar Godlooze daagt deugd en deugdvrienden uit, en spreidt, door de kragt zyns voorbeelds, verwoesting rondsom zich heenen.
De dwaaling ten aanziene van den Godsdienst, in den hedendaagschen zo algemeenen vorm gegooten, bestaat hier in, dat dezelve zich bepaalt tot eenige weinige Zedepligten met welvoegelykheid in agt genomen, en een
| |
| |
uitwendig Gedrag, 't geen niet als ongeschikt en ongeregeld voorkomt; maar dit alles wordt, onafhanglyk van allen Godsdienst, van ons gevorderd, en stemt zamen met ons gemak, met onze rust, met ons tydlyk belang. Het is geenzins in gevolge van zulk een Stelzel, 't welk niet meer mag heeten dan een kleine verbetering van de Heidensche Wysbegeerte, dat wy verhevene Zielen kunnen verwagten, die verhevene Deugden volbrengen. Het is een eenvoudig plat betreeden pad, waar op men geene groote en verhevene voorwerpen aantreft, niets vindt dat de ziel verheft. Dat pad te bewandelen is goed, is noodzaaklyk, en kan 'er gevolglyk weinig verdiensten in steeken.
In 't kort, indien de Godsdienst, zal dezelve aanneemelyk zyn voor lieden deezer Eeuwe, in zulker voege gewyzigd en tot louter zedelyke stellingen terug gebragt moet worden; heeft de Godsdienst niets dat naar Gelooven zweemt: dan was 'er geene Openbaaring noodig geweest om de Menschen wyzer en beter te maaken; dewyl men slegts noodig gevonden heeft dit weinige uit de Christlyke Openbaaring te ontleenen. Waarlyk zy, die, door zulke ongepaste toegeeflykheden aan de neigingen eener verdartelde Eeuwe, het Ongeloof met een dun bekleedzel van Christendom overtrekken, zouden zeker hun doel onmiddelyker bereikt, en tevens opregter gehandeld hebben, hadden zy de Apostels, door diogenes laërtius vermeld, volmondig aangepreezen, en de Brieven van Apostel paulus voor die van seneca verwisseld.
Dan, daar wy, aan 't hoofd deezer Bedenkingen, de zo veel waarheids behelzende en op dit onderwerp voegende Dichtregels van den Burger feith, uit diens treffend Leerdicht, getyteld aan Aristus, gesteld hebben, sluiten wy dezelve gevoeglyk met de daar op volgende schoone regelen.
Kom, dat men Wysgeer zy, een trotsch gezwets verachte,
En van zyn' God alleen een duurzaam heil verwachte!
Ach, zo voor 't menschlyk hart, door zo veel noods geknaagd,
't Alleen met recht den naam van Wysbegeerte draagt,
Wat hier zyn prys verheft, en, in een moeilyk leven,
Ons by den minsten ramp het reinst genot kan geven,
Het aanzyn zegen maakt, jeugd, bloei, en kracht verlengt,
En ons ons groot verschiet geduurig nader brengt;
| |
| |
Dan juiche 't Menschdom, valle aan Jesus voeten neder,
En vinde 't waar geluk, zyn deugd en grootheid weder;
Dan lagcht in Jesus leer, bevat in luttle blaên,
De waare Wysbegeerte ons van den Hemel aan!
ô Wie haar kent en volgt met een eenvouwig harte,
Wat wint zyn ziel in rust, wat spaart zyn geest zich smarte!
Hoe menige onweêrswolk dryft zyne cel voorby!
Hoe kalm verryst zyn deugd, zyn heil, en zyn waardy!
Hoe zorgloos kan zyn hart hier elk genoegen smaaken!
Hoe vreedzaam is zyn dood, hoe zalig zyn ontwaaken! -
Wat troost bragt Wysbegeerte in duizend stelsels voort?
Wat biedt ze aan 't hart, dat lydt, en dan geen schim bekoort?
Een waterlooze wolk! een berg van donkre boeken!
Is 't ligt, de waarheid in dien doolhof op te zoeken?
Wat al spitsvondigheên zyn in haar leer verspreid!
Hoe luttel wysheid, en hoe veel onzekerheid!
Hier wreed te leur gesteld, wordt daar ons hart bedroogen.
Wat gistren waarheid scheen, verklaart ze morgen logen.
Ach! altyd met zich zelve in harden wederstand,
Was 't eerst Descartes, toen weêr Leibnits, heden Kant!
Al wat ze ons weidsch belooft, of we in haar schriften eeren,
Kan Jesus Godsdienst ons volmaakter, korter leeren.
Hy mist eene ydle praal, maar treft altyd zyn doel;
Verheft myn reden, staaft myn zedelyk gevoel,
En blyft, waar Wysbegeerte en trotsche grootspraak zwichten,
Myn nood verzachten, en myn eenzaam pad verlichten!
|
|