| |
Bericht, aangaande de nieuwste ontdekkingen der Engelsche reizigers in Africa.
(Vervolg van bladz. 332.)
Eene der voornaame redenen, om welke het Londensch Genootschap, opgericht tot het bevorderen der ontdekking van de Africaansche Binnenlanden, derwaards den Major houghton had gezonden, was het bericht geweest van een Arabier, met naame shabéni, die het eerst bekend maakte, dat 'er een groot en magtig binnenlandsch Ryk aan den Vloed, den Niger, bestond. Twee jaaren lang had die Reiziger, zo hy verzekerde, te Houssa, de Hoofdstad van dat gebied, gewoond, welke Stad hy beschryft, als alleen vergelykbaar met Londen of Cairo. Hy voegde daar by, dat de Regeering aldaar Monarchaal was; doch bepaald door naauwkeurige en geschreevene Wetten, volgens welke het recht met groote vaardigheid en gestrengheid wierd uitgeöefend, door de instelling eener erfelyke Magistratuur, wier post overeenkwam met die der Canagoes in Indostan, 't geen een verre gevorderden trap van beschaaving te kennen geeft.
Shabéni gaf een zeer voordeelig getuigenis, aangaande de goede trouw der Kooplieden, in deeze Gewesten:
| |
| |
doch hy was zeer verontwaardigd tegen de Vrouwen, om dat zy in de openbaare gezelschappen verschynen, alwaar zy haare eere dikwyls in gevaar stellen: ten minsten in de oogen van een Arabier, wier kieschheid en gestrengheid, in dit stuk, alles te boven gaat.
Verder getuigde hy, dat de Schryfkonst hier te Lande zeer algemeen was. Doch aangaande de Letters, by deeze Volkeren in gebruik, wist hy niets te berichten, dan dat dezelve geweldig veel verschilden van de Arabische en van de Hebreeuwsche. Ook zeide hy, dat de Bewooners deezer Landen zeer fraai Aardwerk wisten te bereiden; en toen hy wilde afbeelden de manier, op welke zy de Aarden bewerkten, tekende hy, zonder het te weeten, het Rad af, 't welk de oude Grieken, ten dien einde, gebruikten.
Op zyne reize van Houssa naar Tombucto, alwaar hy zeven jaaren gewoond had, vond onze Reiziger de boorden van den Niger nog beter bevolkt, dan die van den Nyl, tusschen Alexandrie en Cairo. Volgens zyn oordeel, overtrof geen Land ter wereld het Ryk van Houssa, in rykdom en waare grootheid, dan alleen Engeland.
Alles, wat shabéni omtrent het Ryk van Houssa verhaald had, wierd, op gedaane navraage, insgelyks door de Consuls van Tunis en Marocco bevestigd, die daar byvoegden, dat de Gesneedenen der Serails dier beide Steden van daar wierden aangevoerd. Houghton gaf ook, dienaangaande, in zommige zyner Brieven, eenig nader licht; doch zyn ongelukkig einde verydelde zyne verdere poogingen. Dit bewoog het gemeld Londensch Genootschap, wat laater, om derwaards een anderen waaghals te zenden, met naame mungo park, die behouden is terug gekomen, zonder echter te Houssa zelve geweest te zyn. Met dit alles heeft hy gelegenheid genoeg gehad, om alles, wat aangaande dat gebied verhaald was, uit onbetwistbaare berichten, voldoende te bevestigen. Volgens zyne berichten, is Houssa eens zo groot, en zo wel bevolkt, als Londen. De Inlanders zyn aldaar zeer begeerig naar Europeesche Waaren, en betaalen ze zeer rykelyk met Goud en andere Metaalen. Hunne Munt is Stofgoud, en de Schelp, Couri genoemd, welke daarvoor tot geheel in Indiën dient. Voorts getuigt hy, dat het Land een grooten overvloed van kostbaare voortbrengzels uitlevert, die met groot nut en voordeel naar Euro- | |
| |
pa zouden kunnen worden overgebragt. Onder anderen verzekert men, dat de Inlanders onze meesters zyn in het harden van het Staal, en dat hunne Vylen beter zyn dan de Engelsche.
Tot het vervolgen der gedaane ontdekkingen in Africa, begaf zich de Heer park, op den 2 December 1793, op reis van Pilania, een Engelsch Fort aan de Gambia, Oostwaards, naar het Ryk van Wooly. Hy wierd verzeld door twee Negers, die in dat Land gebooren waren; een van welke, die het Engelsch vry wel verstond, hem voor Tolk diende. Voorts had hy een Paard en twee Ezels, tot het draagen der noodige bagagie en eetwaaren. - Het Ryk van Wooly ligt ten Noorden van de Gambia, en heeft ten Westen Wally, ten Noord-Oosten Bondou, en ten Oosten de Woestyn van Simbani. Het Land is vlak, zonder moerassig te zyn, en bezit zeer schoone weiden, waardoor 'er een overvloed is van Hoornvee. Ook vindt men 'er veele landen, beplant met Indische Weit of Mays; doch de gewoone Europeesche Graanzoorten worden 'er niet gevonden. De Hoofdstad van dit Ryk heet Medine, alwaar de Heer park, na verloop van drie dagen, aankwam, na dat hy verscheidene aanzienlyke Vlekken was doorgetrokken. Verder trok hy langs denzelfden weg, dien houghton gevolgd had, en kwam den 21 December te Fattékonda, de Hoofdstad van 't Koningryk Bondou, gelegen op den Oostelyken oever der Rivier van Faléme, en voorheen behoorende tot het Ryk van Bambouc.
Van Fattékonda vertrok onze Reiziger op den 23 van Wintermaand, en kwam, twee dagen laater, te Joag, in het Ryk van Kanjaga. De Inlanders zyn hier volkomen zwart, en hebben niets van het Moorsche. De verschyning van een blank mensch verwekte by hen eene groote nieuwsgierigheid, en gaf aanleiding tot menigvuldige gissingen. Ook begeerde de Koning hem aan zyn Hof te zien; dan daar de Heer park gewaarschuwd was, zich niet aan hem te vertrouwen, wist hij zich, onder eenig voorwendzel, van daar te maaken, hoewel niet zonder verlies van een aanzienlyk deel zyner goederen. Daarentegen had hy hier aangetroffen een Zoon van den nabuurigen Koning van Kasson, die hem zyne bescherming beloofde, en met wien hy naar het Hof van zyn Vader reisde. Na verloop van twee dagen kwamen zy te Kaijée, alwaar de Rivier van Senegal ophoudt bevaarbaar te zyn,
| |
| |
en trokken aldaar over dien Vloed, om zich te begeeven by tigeree-ségo, Broeder van den Koning, die den Heer park met veel achting ontving; terwyl de nabuurige Inlanders van alle kanten zamenvloeiden, om een blank mensch, iets by hen nooit gezien, te bewonderen. By den Koning zelven ontmoette hy geen minder heusch onthaal; doch hy moest 'er een week of drie vertoeven, eer men hem wilde laaten gaan. Toen hy hiertoe eindelyk verlof bekomen had, reisde hy Oostwaards, en kwam, na verloop van vyf dagen, te Kemmoo, eene zeer uitgebreide Stad, die ten dien tyde de Hoofdstad was van Kaarta, doch naderhand is verwoest. Dit gebied is zeer uitgebreid, en grenst ten Noorden aan het gebied der Mooren; doch Zuidwaards aan het magtig Ryk van Bambara, 't geen, vóór de Reize van den Heer park, alleen by naame bekend was.
Daar de landstreeken, door welke onze Reiziger tot hier toe getrokken was, meest van een vlakken boschachtigen aart waren, heerschte 'er overal eene verveelende eenzelvigheid. Doch verder Oostwaards komende, vond hy het Land bergachtig, en den grond merkelyk verschillende van aart. Overal, daar het Land bebouwd was, vond hy het zeer vruchtbaar. Zo dat, zyns achtens, het Ryk van Bondou met recht mag genoemd worden een Land, overvloeijende van melk en honig; zynde die voortbrengzels aldaar zeer overvloedig, en byna om niet te bekomen, even gelyk de Ryst en verscheidene zoorten van Indiaansch Koorn. De Huisdieren zyn hier byna dezelfde, als in Europa. Men vindt in de Bosschen Varkens; doch derzelver vleesch is niet in achting by de Inlanders; hetgeen mogelyk voortkomt uit de verfoeijing, waarin dit vleesch by de alhier woonende Mahomedaanen is, schoon de Inlanders anderzins Heidenen zyn. Uitgezonderd Kalkoenen, vindt men hier allerlei Gevogelte in overvloed. Ook zyn de Bosschen wel voorzien van Gazellen, die zeer lekker vleesch hebben. Het ontbreekt, daarentegen, ook niet aan verscheurend Gedierte, vooral aan Hyenas, Panthers en Oliphanten, zo dat men steeds tegen hen op zyne hoede moet zyn. Behalven de hier aangekweekt wordende Graanen, vindt men 'er ook, in een aanmerkelyken overvloed, Pataten, Ignames en Citroenen. Insgelyks kweeken de Inlanders de Catoen en de Indigo, tot het bereiden van eene goede en sterke stoffe voor hunne kleeding, die van eene zeer schoone blaauwe kleur is.
| |
| |
Voorts hebben zy zeer goede Zeep, die zy bereiden door houtassche en pataten onder elkander te mengen.
De Inwooners van het Ryk van Gambia ontvangen van Bondou een grooten voorraad van Wierook en andere welriekende Gommen. Doch de Koophandel met de Blanken bestaat meest in Slaaven, Goudpoeder, Yvoir en Wasch. Binnenlands is het Zout, hetgeen zy van de Mooren krygen, een zeer voornaame tak van Koophandel, gelyk ook de handel in Krygsbehoeften, die zy van de Europeesche Kooplieden bekomen, welke zich aan de Gambia gevestigd hebben. Deeze artikels worden verkogt aan andere binnenlandsche Kooplieden, die daar voor Slaaven brengen, uit afgelegene binnenlandsche, en alhier alleen by naam bekende, Landstreeken. Insgelyks brengen zy aan, eene zeer lekkere zoort van Boter, genoemd Shéatoulou, die gekookt wordt uit eene Amandelvrucht. Eindelyk brengen zy den Inlanders een kleinen voorraad van Yzer, dat binnenlands bewerkt wordt. Met dit alles zyn de meeste yzeren werktuigen, die op de Kusten, en ook verder binnenlands, gebruikt worden, uit Europa afkomstig.
(Het Vervolg hier naa.)
|
|