| |
Bericht, aangaande de nieuwste ontdekkingen der Engelsche reizigers in Africa.
Het Londensch Genootschap, opgericht tot bevordering der ontdekking van tot hier toe weinig bekende Africaansche Gewesten, laat geene gelegenheid voorbygaan, om deszelfs heilzaame oogmerken te bevorderen. In 't begin van Wynmaand 1790, wierd, ten dien einde, door hetzelve, de Major houghton naar Africa gezonden, die, op den 11 van Slagtmaand deszelfden jaars, aan den mond der Rivier de Gambia aan land stapte, en door den Koning van Barra zeer vriendelyk ontvangen wierd. Aldaar vond hy een Engelsch Capitein, die met zyn Schip eene binnenlandsche reize zoude doen, 't geen hem gelegenheid gaf, om, met zyn Tolk, dien hy alhier bekomen had, naar Jukikonda te geraaken, alwaar hy van de Inboorlingen vyf Ezels kogt, om op dezelve zyne Koopwaaren over te voeren naar Medine, de Hoofdstad van het kleine Koningryk van Woolly.
Hier geraakte onze Reiziger in groot gevaar, door een complot van zwarte Vrouwlieden, die hier aan de Kooplieden voor hoeren dienen, en door deezen tot die euveldaad waren omgekogt, om dat zy vreesden, dat de Major, door het doen van nieuwe ontdekkingen, hun handel nadeel zou kunnen toebrengen. Gelukkig ontkwam hy dien strik, door de goedhartigheid eener Negerinne, die hem hier voor, in de Mandinguesche taal, welke
| |
| |
hy eenigzins verstond, waarschuwde. Thans begreep hy, dat hy, zonder levensgevaar, den gewoonen weg niet zou kunnen volgen, en maakte hierom gebruik van de droogte van het jaargetyde, waar door de mond der Rivier, by laag water, genoegzaam droog liep, om dezelve met zyn paard en ezels te doorwaaden, 't geen hem beveiligde voor de partyen, welke zyne vyanden, hier van onkundig, hem achterna zonden. Zo ras hy intusschen buiten het bereik dier moordenaars geraakt was, trok hy weder over de Rivier, en kwam eerlang by den Koning, van wien hy een genoegzaam geleide verkreeg, om veilig te Medine te kunnen komen, alwaar hy met ongemeen veel vriendschap ontvangen wierd.
De Stad Medine ligt, te water, ongeveer negenhonderd Engelsche mylen boven den mond der Gambia. Het omliggende land is hier zeer vruchtbaar en vee-ryk, en bezit, over 't algemeen, alles in overvloed, wat tot het levensonderhoud noodzaaklyk is. In het stuk van Godsdienst is het Volk hier verdeeld in twee Secten, te weeten in Mahomedaanen en Deïsten: wordende de laatstgemelde door de eerste doorgaans genoemd Sonikees, of Zuipers, om dat zy onbeschroomd de geestryke dranken gebruiken, die door de Koran verboden zyn. Alles schikte zich hier tot genoegen van den Reiziger, en hy vleide zich met de hoop eener verdere gemaklyke en voordeelige reize, toen eensklaps zyne ontwerpen grootelyks verydeld wierden, door een geweldigen brand, die het meerendeel der hutten van Medine verteerde, en onder anderen ook tot het Schip oversloeg, waar in zyne Koopwaaren lagen, die meerendeels door het vuur verteerd wierden. Daarteboven had hy het ongeluk, dat zyn Tolk, die hem al meermaalen bedroogen had, met zyn paard, en met drie zyner ezels, doorging. Thans pakte hy het overschot zyner bezittingen op de hem nog overgebleevene twee ezels, en begaf zich daar mede naar de nabuurige Stad Barraconda, alwaar hy met de grootste vriendschap ontvangen, en over zyn verlies zo veel mogelyk vertroost wierd.
Hier ter plaatze maakte de Major eene nieuwe overeenkomst met een inlandschen Koopman, die, uit het Zuiden van Africa, naar het Ryk van Bambouk wilde trekken. Na vyf dagen reizens, kwamen zy in de onbewoonde streeken, die de Ryken van Woolly en Bambouk van elkander scheiden. Doch eerlang bevonden zy
| |
| |
zich in een vruchtbaar wel bewoond Gewest, in 't welk tot hier toe geen Europeaan zyne voeten gezet had. De Inwooners van dit land waren koperkleurig, hebbende lang zwart hair, ten blyke dat dezelve Afstammelingen waren van de Arabieren, die zich weleer door deeze Gewesten verspreidden, en, onder den naam van Foolées, een zeer uitgestrekt grondgebied in Senegambien bewoonen.
Na eene reis van honderd-vyftig mylen, kwam de Major houghton op den oever der Rivier van Falémé, die ten Zuidoosten de grensscheiding van 't Ryk van Bambouk uitmaakt. Hier waren de Inwooners gewoone Negers, met een zeer donker vel, wollig hair, enz. Voornaamelyk hielden de Inboorlingen zich hier op met den Landbouw en de Veefokkery. Ondertusschen zyn zy ook bekwaam in verscheidene handwerken: zo dat zy hun yzer uit de Mynen weeten te haalen, om 'er hunne huishoudelyke en oorlogswerktuigen uit te smeeden. Voorts leeven deeze menschen meest van ryst en ossenvleesch; terwyl eene zoort van Mede hunnen geliefdsten drank uitmaakt.
Ondertusschen kwam onze Reiziger hier zeer te onpas; dewyl het Land, daar hy zich tegenwoordig bevond, onlangs door den Koning van Bondou op den Koning van Bambouk was veroverd. Van deezen Overwinnaar ondervond hy geenzins dat vriendelyk onthaal, 't geen hy elders had genooten. Hy wierd, integendeel, door hem en diens Zoon beroofd van het beste gedeelte dier Waaren, welke hy nog behouden had, en onder anderen van een schoon blaauw kleed, waar in hy gehoopt had zyne opwagting by den Keizer van Tombucto te zullen maaken. Veele zaaken van aanbelang ontsnapten echter aan het onderzoek, of wierden door deeze woestelingen niet waardig genoeg geacht om ze mede te neemen.
Deeze onaangenaame ontmoeting deed den Major te sterker by zyn medgezel, den Koopman, aandringen, om de reize naar Tombucto voort te zetten; doch daar deeze vooraf zyne rystvelden, aan de Rivier gelegen, wilde bezoeken, bewoog hy den Major, om met hem dien uitstap te doen. Hier door wierd al weder eene nieuwe reden tot het uitstellen der reize gebooren. Het gewas, naamelyk, was zo slegt, dat de Koopman, een hongersnood vreezende, zyn gezin niet wilde verlaaten, tot dat hy tyd en gelegenheid had, om een genoegzaamen
| |
| |
voorraad van eetwaaren op te koopen. Van dit uitstel maakte de Major gebruik, om den Koning van Tombucto te bezoeken, die zich toen te Forbanna bevond, ten Oosten der Serra-Coles, of de Goud-Rivier. Het ongeluk wilde, dat zyn Gids in een der uitgebreide Bosschen van dit Gewest verdwaalde: waar by het ergste was, dat de regentyd juist begon, waar door de grond, op welken hy zich bevond, ras overstroomd wierd; terwyl de hemel als in brand stond door den blixem. 's Anderendaags begaf de Major zich weder op weg, doch met de koorts: hy kwam eerlang aan de Rivier, doch kon 'er, wegens het wassen des waters, niet dan met moeite over komen; terwyl hy verscheiden Krokodillen zag, die zich in de zon bakerden.
Naauwelyks was onze Reiziger te Forbanna gekomen, of zyne koorts verergerde zodanig, dat hy geheel buiten kennis geraakte. Ondertusschen ontkwam hy het gevaar, door zyne sterke lichaamsgesteldheid, en door de zorg, welke zyn zwarte huiswaard voor hem nam. De gunstige beloften des Konings van Bambouk deeden 'er ook het hunne toe, en vernieuwden in onzen Reiziger de hoop van eenmaal zyne poogingen met een gezegenden uitslag bekroond te zien. Alles, wat die Vorst ten dien einde kon toebrengen, deed hy ook gewillig. Hy beval hem met dit oogmerk aan de zorge van een oud en eerwaardig Koopman daar ter plaatze, die hem de belofte deed, om hem te paard te brengen naar Tombucto, en van daar naar het Engelsch Comptoir van Junkikonda, aan de Gambia, alwaar de Major hem, voor zyne moeite en kosten, zou doen betaalen honderd vyf en twintig ponden sterlings. Voorts wierd beslooten, dat de Major zyne twee ezels zou verruilen voor een paard, en dat hy zyne nog overige Koopwaaren, gemakshalven, zou verwisselen tegen stofgoud. De Koning schonk hem daarteboven eene beurs met goud, tot een teken van vriendschap, en tot een pand voor zyne toekomende bescherming.
Deeze tydingen, van den 24 van Hooimaand 1791, zyn de laatste, die men van den Major heeft ontvangen. Naderhand heeft men, uit van ter zyden ingekomene berichten, vernomen, dat de zwarte Ingezetenen deezer Landen hem naar vermogen hebben voortgeholpen; doch dat hy om hals gebragt is door de zogenaamde Mooren, te weeten door de Afstammelingen der Saraceenen uit Barbaryen, die binnenlandsch door geheel
| |
| |
Africa in grooten getale verspreid zyn, en die, zo uit beginzels van Godsdienst, als uit nayver in het stuk van Koophandel, met een doodelyken haat bezield zyn tegen de Europeesche Christenen.
(Het Vervolg hier naa.)
|
|