hield, geen minut zou verwaarloozen. Om den tyd behoorlyk te waardeeren, moet men denzelven afmeeten; dan zorgt men, om zich niets daar van te laaten ontglippen, en men beschouwt iedere veronachtzaaming als een misdryf. Deeze woorden herroepen ons tot de werkzaamheden van het leven, gelyk de vermaaken doen tot de Liefde.
Van welk een gewigtig belang is het, voor Vaders en Moeders van Huisgezinnen, en voor de Onderwyzers der Jeugd, om de kragt der voornoemde Vraage niet te verwaarloozen! Elk oogenblik brengt, in de eerste jeugd, nieuwe denkbeelden aan, en nieuwe zorgen: men behoort geen enkel uur te verliezen, en geen twee verschillende op dezelfde wyze te gebruiken. Past dus wel op, Hoe laat het zy?
En gylieden, die op deezen aardbol geroepen zyt tot de Regeering der Volkeren! denkt veelmaalen aan de Belastingen, die gy genoodzaakt zyt jaarlyks uit te schryven, tot het voldoen der kosten, die het bestuur vordert. Berekent, hoeveel zulks dagelyks, ja voor ieder oogenblik, beloopt, en vraagt dan dikwyls, Hoe laat is het?
De Gryzaard en de Jongeling doen ook beiden deeze Vraag; doch de eerste geniet, en de tweede verwagt nog, het genot van het huishoudelyk leven. Beiden doen zeer wel met te vraagen, Hoe laat is het? Die Vraag is eene les voor alle leeftyden.
De Landbouwer, afgemat door den zwaaren arbeid van den dag, ziet van verre het dak van zyne hut, 't welk een weinig uitsteekt boven 't omringend geboomte. Hy denkt aan zyne vrouw, aan zyne kinderen, en aan de vreugde, met welke zy hem te gemoet zullen komen, wanneer zy in den avondstond het getrappel zyner paarden, of het blaffen van zyn hond, zullen hooren. Straks vraagt hy, Hoe laat is het? Hy ziet dit aan de schaduw van 't hoog geboomte, 't welk aan den weg staat; teffens worden zyne kragten herbooren; zyn moed vernieuwt zich; de aarde schynt hem minder tegenstand in den arbeid te bieden: en het tydstip, dat hy verwagt, verkort het loopend uur.
Die afgeleefde Gryzaard, die op zyn krukje leunt, die gekromd gaat door zynen hoogen ouderdom, en die met eene beevende hand de weinige gryze hairen wegstrykt, die de wind over zyne byna uitgebluschte oogen doet flodderen, was ook eens jong, sterk, vaardig en schoon. Dat Besje, 't welk nevens hem staat, en welks uitgeteerde gedaante haaren naby zynde dood aankondigt, wierd voorheen wel eens vergeleeken by de Bevalligheden. Dat poezelig Kind, 't welk zo zachtjes op den schoot zyner moeder slaapt, zal, zo het niet in vroeger jaaren wordt weggerukt, eenmaal zitten in een grooten leuningstoel, met de voeten rustende op een zacht kussen, en, met een op de borst gedrukt hoofd, staarende op zyne