te worden. Het geld van zyne vrienden en goede bekenden is in gevaar. Hy zegt vaarwel aan eere en braafheid. Onheilen, alle voortspruitende uit hem wel bekende oorzaaken; doch wier uitwerkzels hy zich van oogenblik tot oogenblik ontveinst.
Doch, om wat nader te komen, het voordeel, 't welk gy behaalt, met een uwer slagen, op uwe slagtoffers, is dat niet een diefstal van de helft van hun geld? In een welingericht konstspel moet eene regelmaatige gelykheid plaats hebben. In een Hazardspel moet alles van het geluk afhangen. Waarom hangt verder het voordeel aan een slag, die zich het dikwylst herhaalt? Met welk recht beneemt gy de helft van den inleg aan hun, wier slag nul is? Is dit niet het recht der Cartouches, en der overige struikrovers, op de ongelukkige reizigers?
De vermelde oorzaak van den ondergang uwer beminnaars is wel zeker, en kan niet missen; doch teffens de langzaamste en ongevoeligste. Let eens op een uwer liefhebbers: eer hy uitgaat, heeft hy zyne zaaken wel overlegd; hy zal met een onverwrikbaar beleid te werk gaan: hy heeft evenredigheden berekend, tusschen het geen hy wil waagen, en 't geen hy hoopt te winnen. De Reden zelve zou zyne berekeningen billyken. Die dwaas, die slegthoofd, daar hy is!
Hy stapt 'er op uit; hy komt, en neemt plaats. De slagen van het spel volgen op elkander, met de snelheid van den blixem. 'Er verloopt een uur; hy heeft groote voordeelen behaald. Was de man wys, hy zou nu uitscheiden; maar neen: een Speeler wil zich al het geld toeëigenen, 't geen hy ziet; dit is zyn voornaame honger en dorst. Hy heeft gewonnen, en daarom hoopt hy nog meer te winnen. Hy houdt aan; het gemaakt gewin verdwynt; hy is even ryk als toen hy kwam; doch zyn gemoed is niet in denzelfden toestand als voorheen: hy wenscht zyne verliezen vergoed te zien, en daar nog nieuwe winsten by te voegen; zyn kop staat op schroeven; zyn bloed is verhit; de Reden heeft haare kragt verlooren; hy is als blind. Verliest hy een slag, dan verdubbelt hy den inleg, ja hy houdt het vierdubbelde: eene in het wanschiklyke voortloopende evenredigheid ledigt hem zyne zakken; alles is verlooren. Nu vonken zyne oogen, een overvloedig zweet bedekt zyn voorhoofd, het schuim staat hem op den mond, hy is als een bezetene. Eindelyk valt hy, door uitputting en verdriet, in een armstoel neder. Een vlugtige slaap herstelt zyne kragten; hy geeft hem zyne kleur, en de gedaante van een redelyk mensch, weder.
Zie hier de voornaame en gewoonlykste oorzaak van het verderf van den Speeler; zie hier den strik, die hem steeds by herhaaling wordt gespannen. De lieden, by welke de Speelers byeenkomen, zyn schelmen, die, na een ryp overleg, ge-